ECLI:NL:GHARL:2015:9033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
WAHV 200.159.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor niet stoppen voor rood licht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd aan de betrokkene wegens het niet stoppen voor een rood verkeerslicht. De gedraging vond plaats op 5 april 2013 te Eindhoven. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene ontkent door rood te zijn gereden en stelt dat het verkeerslicht op geel stond toen hij de stopstreep passeerde. Het hof heeft de zaak behandeld op 16 november 2015, waarbij de betrokkene aanwezig was en de advocaat-generaal, mr. M.E. Joha, als gemachtigde optrad. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Het hof oordeelt dat de verklaring van de verbalisant, die stelde dat het verkeerslicht op rood stond toen de betrokkene passeerde, geloofwaardig is. De betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die aanleiding geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant. Het hof concludeert dat de gedraging is verricht en dat de betrokkene de opgelegde sanctie verschuldigd is. De kosten van de betrokkene voor het bijwonen van de zitting worden vergoed, maar de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente en kosten van de maaltijd worden afgewezen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en veroordeelt de advocaat-generaal tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.159.841
30 november 2015
CJIB 171394297
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 6 oktober 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 november 2015. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van
€ 220,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 april 2013 om 10.16 uur op de Locatellistraat te Eindhoven.
2. De betrokkene voert in hoger beroep, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Hij ontkent ten stelligste door rood te zijn gereden en meent dat daarvoor ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Bij het passeren van de stopstreep keek hij omhoog en zag hij dat het verkeerslicht nog geel licht uitstraalde. Hij had een onverantwoorde noodstop moeten maken om nog tijdig voor de stopstreep te stoppen. De betrokkene bevond zich op ongeveer 35 meter van de stopstreep, voorbij de zijstraat (de Holstraat), toen het verkeerslicht op geel sprong. Het verkeerslicht sprong op rood toen de betrokkene de stopstreep al lang voorbij was. De verbalisant baseerde zijn waarneming, blijkens zijn toelichting bij de staandehouding, op het moment dat de achterligger van de betrokkene remde. Vanaf dat moment was de verbalisant gaan tellen, en niet vanaf het moment dat het verkeerslicht rood licht ging stralen, zoals het hoort. De achterligger van de betrokkene remde niet voor rood, maar voor geel licht en had daar ook de gelegenheid voor, anders dan de betrokkene.
De verbalisant kan niet hebben gezien dat de betrokkene door rood reed, omdat de verbalisant een flink stuk achter de betrokkene reed en er nog een personenauto tussen de verbalisant en de betrokkene reed. Bovendien is de weg ter plaatse niet zo breed en buigt de weg voor het verkeerslicht naar rechts af, zodat het voor de verbalisant onmogelijk was om links langs de achterligger van de betrokkene zicht op het voertuig van de betrokkene te hebben. De betrokkene vraagt zich af hoe het met de ogen van de verbalisant is gesteld.
Daarbij wijst de betrokkene erop dat hij de verbalisant - een motoragent - enige tijd achter de betrokkene heeft gereden en dat de betrokkene hem - in verband met zijn hinderlijke rijgedrag - ook duidelijk heeft gezien voordat hij het verkeerslicht passeerde. Alleen daarom al is het niet logisch dat de betrokkene door rood zou zijn gereden. Ter ondersteuning van zijn relaas heeft de betrokkene een situatieschets overgelegd.
De betrokkene stoort zich eraan dat een verklaring van een verbalisant blijkbaar altijd wordt gevolgd, alsof het niet bestaat dat een verbalisant een fout maakt. De aanvullende verklaring van de verbalisant, waar de advocaat-generaal mee schermt, is 2 jaar na dato opgemaakt en reeds daarom niet betrouwbaar, zo meent de betrokkene.
De betrokkene klaagt verder nog over de gang van zaken bij de kantonrechter: die wilde de betrokkene, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek, niet beëdigen en wilde ook de locatie waar de gedraging zou zijn verricht niet bezichtigen. Daarnaast is het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter pas veel later opgemaakt en niet gedateerd. Een en ander sterkt de betrokkene in de gedachte dat de kantonrechter gemakzuchtig de kant van de verbalisant heeft gekozen.
3. De onder 1. genoemde gedraging betreft een overtreding van artikel 62 in verbinding met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
4. Artikel 68, eerste lid, van het RVV 1990 houdt in:
“Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop: voor bestuurder die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop. ”
5. Artikel 79 van het RVV 1990 schrijft voor dat indien stoppen op grond van het RVV 1990 verplicht is, dit dient te geschieden voor de voor de bestuurder bestemde stopstreep.
6. Uit de voorgaande bepalingen volgt dat de gedraging "niet stoppen voor rood licht" moet worden geacht te zijn verricht indien komt vast te staan dat het desbetreffende voertuig voor rood licht niet is gestopt voor de stopstreep (vgl. HR 7 juni 1994, DD 1994, 381). Daaruit mag echter, gelet op het hiervoor aangehaalde artikel 68, eerste lid, onder c, van het RVV 1990, niet a contrario worden afgeleid dat indien de stopstreep is gepasseerd, de verplichting tot stoppen niet meer zou gelden. Ook indien op het moment waarop een bestuurder de stopstreep overschrijdt, het op enige afstand van die streep zich bevindende voor hem geldende verkeerslicht nog géén rood licht uitstraalt, kan niettemin worden gezegd dat die bestuurder "door rood licht rijdt", wanneer hij het verkeerslicht voorbijrijdt als het inmiddels rood licht uitstraalt (HR 1 juli 1982, LJN AJ4885).
7. Ter beoordeling van het hof staat derhalve de vraag of het verkeerslicht rood licht straalde op het moment dat de betrokkene het verkeerslicht passeerde. Het moment dat de betrokkene de stopstreep passeerde is in zoverre
-anders dan de betrokkene ter zitting van het hof heeft betoogd - niet bepalend voor de vraag of de gedraging is verricht.
8. Het is voorts niet zo dat een verbalisant altijd in het gelijk wordt gesteld en op zijn woord wordt geloofd. Als de verbalisant wordt geloofd, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verbalisant wordt geloofd is ervan afhankelijk of de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik had direct zicht op het verkeerslicht en zag dat deze ongeveer 2 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde. (…) Verbalisant als motorrijder.”
10. In het verweerschrift van de advocaat-generaal is daarnaast gerefereerd aan de inhoud van het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant d.d. 4 mei 2015. Eerst ter zitting van het hof is dit aanvullend proces-verbaal aan het hof overgelegd door de
advocaat-generaal. Het hof stelt vast de verbalisant in dit proces-verbaal heeft gereageerd op de argumenten die door de betrokkene naar voren zijn gebracht - kennelijk omdat hij van het beroepschrift van de betrokkene kennis heeft genomen - door aan te geven op welke wijze hij deze gedraging zou hebben kunnen waarnemen. Echter, die reactie van de verbalisant houdt in de kern niet meer in dan een omschrijving van de werkwijze die hij in het algemeen in vergelijkbare situaties toepast; de verbalisant heeft in het aanvullend proces-verbaal immers vooropgesteld dat hij zich het onderhavige voorval in het geheel niet meer kan herinneren, mede in verband met het tijdsverloop sinds de pleegdatum. Nu de verbalisant bij het opstellen van dit proces-verbaal kennelijk niet kon putten uit concrete herinneringen met betrekking tot onderhavige constatering, zal het hof aan dit aanvullend proces-verbaal voorbijgaan: de inhoud ervan moet onvoldoende relevant worden geacht voor de beoordeling van de vraag of de gedraging is verricht. De klacht van de betrokkene hieromtrent behoeft daarmee geen bespreking meer.
11. Wat resteert is de onder 9 weergegeven verklaring van de verbalisant. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of hetgeen de betrokkene tegenover die verklaring heeft gesteld, aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid daarvan. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Weliswaar heeft de betrokkene voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het verkeerslicht geel licht zag stralen toen hij de stopstreep passeerde, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat redelijkerwijs twijfel bestaat of het verderop gelegen verkeerslicht rood licht uitstraalde, toen de betrokkene dat passeerde. Raadpleging van openbaar toegankelijk topografisch materiaal via Google Maps en Street View - welke bevindingen ook ter zitting van het hof zijn besproken - leert immers dat er enige afstand is tussen het betreffende verkeerslicht en de bijbehorende stopstreep.
12. De stelling van de betrokkene, dat de verbalisant zijn waarneming zou hebben gebaseerd op het remgedrag van de achterligger van de betrokkene, vindt geen steun in de onder 9 genoemde verklaring van de verbalisant, inhoudende dat hij direct zicht had op het verkeerslicht. Wat er verder ook zij van deze stelling van de betrokkene, het hof ziet daarin geen aanleiding om de verklaring van de verbalisant als ongeloofwaardig terzijde te stellen.
Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat er een voertuig tussen de verbalisant en het voertuig van de betrokkene heeft gereden ten tijde van de gedraging. Temeer nu de verbalisant eveneens verklaart dat hij ten tijde van zijn constatering op een motor reed - en derhalve een hoger gezichtspunt had dan hij in een personenauto had gehad - geeft die enkele omstandigheid het hof geen enkele aanleiding tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, dat hij direct zicht had op het verkeerslicht. Dat hij bij die stand van zaken niet zou hebben kunnen zien dat het voertuig van de betrokkene het rode licht negeerde, is derhalve niet aannemelijk geworden.
13. Nu ook overigens uit het dossier niet blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd terwijl dat rood licht straalde. In aanmerking genomen hetgeen onder 6 en 7 is overwogen, staat daarmee vast dat de gedraging is verricht.
14. Het hof overweegt in dit verband nog dat het de overwegingen van de kantonrechter zo begrijpt, dat de kantonrechter in zijn beslissing - ondanks het verweer van de betrokkene - als vaststaand heeft aangemerkt dat het verkeerslicht ook al rood licht straalde toen de betrokkene de stopstreep passeerde. Zoals hiervoor is overwogen, komt het hof in zoverre tot een ander oordeel. De gronden van de beslissing van de kantonrechter behoeven in zoverre verbetering.
15. De overige klachten van de betrokkene met betrekking tot de gang van zaken ter zitting van de kantonrechter, leiden niet tot enig gevolg. Op grond van het voren overwogene heeft het hof geen aanleiding gezien tot enig nader onderzoek naar de juistheid van de constatering van de verbalisant. Dat de kantonrechter ervan af heeft gezien de pleeglocatie te bezichtigen, is tegen die achtergrond niet onbegrijpelijk. Voorts verzet het wettelijk systeem zich ertegen om de betrokkene, aan wie de cautie behoort te worden gegeven, als getuige te beëdigen; het stond de kantonrechter vrij de eigen verklaring van de betrokkene te waarderen zoals hij heeft gedaan.
16. De stelling van de betrokkene, tenslotte, dat het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter pas later zou zijn opgemaakt en niet nader gedateerd is, behoeft evenmin tot gevolg te leiden. Of het proces-verbaal van de zitting al dan niet direct na de zitting is opgemaakt, kan niet worden afgeleid uit de stukken van het dossier. Echter, ook indien dat niet het geval zou zijn, valt niet in te zien op welke wijze de betrokkene hierdoor in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Voorts is er evenmin een rechtsregel die de kantonrechter verplicht tot het nader dateren van het proces-verbaal, náást de datum van de zitting waarop het betrekking heeft.
17. Het hof komt tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden. Het hof ziet daarin aanleiding tot vergoeding van door de betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten.
17. De betrokkene heeft ter zitting van het hof verzocht om vergoeding van reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting van het hof, de kosten van zijn maaltijd (op de terugweg), alsmede om de wettelijke rente over de door hem betaalde zekerheidstelling.
19. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, van de WAHV verklaart het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) van overeenkomstige toepassing. Derhalve dient het hof het kostenverzoek te beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.
20. Ingevolge artikel 1 van het Besluit kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
21. De reiskosten van de betrokkene ten behoeve van het bijwonen van de zitting van het hof komen voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betreft een kennelijke omissie van de regelgever: bedoeld is onderdeel d. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 51,40 ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v. per trein).
22. De kosten van de maaltijd van de betrokkene komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.
23. Datzelfde geldt voor de door hem verzochte wettelijke rente. Het hof stelt voorop dat het hof de aan de betrokkene opgelegde sanctie in stand laat, de betrokkene derhalve de aan hem opgelegde sanctie derhalve verschuldigd is en dat dit bedrag zal worden verrekend met de door hem betaalde zekerheidstelling. Echter, ook indien dat niet het geval was, bestond er nog geen aanleiding voor vergoeding van wettelijke rente. De in artikel 13a WAHV neergelegde mogelijkheid om een partij in de kosten te veroordelen die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, heeft geen ruimere strekking heeft dan in de desbetreffende bepalingen van de WAHV en het Besluit is voorzien. In een procedure als de onderhavige is niet voorzien in een vergoeding van (wettelijke) rente over het bedrag van de zekerheidstelling of toekenning van enige andere vorm van schadevergoeding (vgl. Hoge Raad, 27 februari 2001, VR 2001, 175).
24. Het hof komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt, met verbetering van gronden, de beslissing van de kantonrechter;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 51,40.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.