ECLI:NL:RBNHO:2020:4709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
HAA 17/3265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem over een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had in 2015 een verzoek ingediend, dat gedeeltelijk was ingewilligd en gedeeltelijk was afgewezen. Na een aantal besluiten en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft verweerder in 2017 een nieuw besluit genomen, maar eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 21 juni 2019 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan door op 24 september 2019 aanvullende documenten te verstrekken, maar deze waren onvolledig. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de Wob, maar dat het gebrek is hersteld met het nieuwe besluit. Eiseres heeft geen belang meer bij het bestreden besluit, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit blijven in stand. Verweerder moet het griffierecht vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3265

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Laros-van der Jagt).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij besluit van 7 december 2015 heeft verweerder dit besluit gewijzigd in die zin dat verweerder eiseres alsnog een deel van een door haar gevraagd document heeft verstrekt.
Bij uitspraak van 10 april 2017 (zaaknummer HAA 15/4373, ECLI:NL:RBNHO:2017:3815) heeft de rechtbank Noord-Holland het door eiseres hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 september 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 december 2015 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, aan eiseres documenten verstrekt en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn namens verweerder verschenen [naam 1] en [naam 2] , werkzaam bij de gemeente Haarlem en mr. C.A. Geleijnse, advocaat. Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres met zaaknummer HAA 17/3850.
Bij tussenuitspraak van 21 juni 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 6 augustus 2019 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 1 oktober 2019.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 24 september 2019, waarbij hij aan eiseres aanvullend documenten heeft verstrekt waarin de namen en verwijzingen daarnaar zijn weggelakt.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven over de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verweerder e‑mailwisselingen over eiseres in relatie tot het PwC-rapport ten onrechte niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. Ook heeft verweerder ten onrechte bijlagen bij e-mailberichten niet verstrekt. Bij zijn onderzoek naar nog niet verstrekte e-mailwisselingen diende verweerder ook de mogelijke aanwezigheid daarvan in back-ups te betrekken.
3. Bij zijn besluit van 24 september 2019 heeft verweerder aanvullend documenten verstrekt aan eiseres waarbij de namen en verwijzingen daarnaar zijn weggelakt. Met dit besluit heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld en dus gewijzigd.
4. Verweerder heeft in zijn besluit van 24 september 2019 toegelicht hoe hij het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld en stelt zich op het standpunt dat hiermee alsnog volledig aan het Wob-verzoek van eiseres is voldaan. Eiseres heeft dit niet weersproken. Gelet hierop is het beroep van eiseres niet gericht tegen het besluit van 24 september 2019, nu niet is gebleken dat zij daarbij nog belang heeft.
5. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3 van de Wob. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank moet dat besluit vernietigen. Het gebrek in dat besluit is echter hersteld met het besluit van 24 september 2019. Met deze besluiten samen is aan het Wob-verzoek van eiseres voldaan. Daarom bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit meer te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder wel aan eiseres het betaalde griffierecht vergoeden.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. J.J. Maarleveld en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.