ECLI:NL:RBNHO:2020:4695

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4126
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsgeschiktheid onder de Ziektewet na bezwaar tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, die gemiddeld 20 uur per week werkte, had zich op 21 december 2018 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Na twee onderzoeken door een arts van verweerder, concludeerde deze dat eiseres met ingang van 30 mei 2019 arbeidsgeschikt was. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

In haar beroep voerde eiseres aan dat zij door psychische en fysieke klachten niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Ze had ernstige angst- en paniekaanvallen en was onder behandeling bij GGZ. Eiseres betwistte de conclusies van de artsen van verweerder en stelde dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de artsen van verweerder volledig en juist waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de arbeidsgeschiktheid van eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres met ingang van 30 mei 2019 arbeidsgeschikt is, in de zin van de Ziektewet (ZW) voor het verrichten van haar eigen werk.
Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres werkte gemiddeld 20 uur per week als [functie] in de [sector] bij [bedrijf] Op 21 december 2018 heeft zij zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet waarna haar een ZW-uitkering is toegekend. Eiseres is daarna tweemaal door een arts van verweerder onderzocht die hiervan op 21 januari en 23 mei 2019 een rapport heeft opgesteld.
1.2.
Verweerder heeft na het onderzoek door van de arts in mei 2019 beslist zoals in het primair besluit is weergegeven. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 30 juli 2019 is een hoorzitting gehouden. Aansluitend heeft een onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep die een rapport heeft opgesteld gedateerd 1 augustus 2019, waarin het standpunt is gehandhaafd dat eiseres met ingang van 30 mei 2019 geschikt is voor haar eigen arbeid.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist zoals hiervoor is weergegeven.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Zij kan haar eigen werk niet verrichten vanwege psychische en fysieke klachten.
Zij heeft ernstige angst- en paniekaanvallen die tijdens haar huwelijk zijn ontstaan. Ook heeft zij last van vergeetachtigheid. Zij is momenteel onder behandeling bij de GGZ-psychiater en GGZ-psycholoog. Een EMDR-behandeling heeft niet geholpen.
Eiseres is in januari en mei 2019 door dezelfde arts onderzocht die bij het eerste spreekuur concludeerde dat zij arbeidsongeschikt was en bij de tweede arbeidsgeschikt. Dit is tegenstrijdig omdat haar gezondheidssituatie juist is verslechterd.
Eiseres verwijst naar de Eindrapportage werkfit maken. Hierin heeft haar re-integratiecoach geconcludeerd dat zij er alles aan heeft gedaan om weer aan het werk te kunnen gaan maar niet is gebleken dat zij weer in staat is om te werken. Eiseres is niet in staat de werkzaamheden die behoren bij haar eigen arbeid te verrichten. Door haar vergeetachtigheid is zij in staat de medicatie die mensen nodig hebben te vergeten dan wel de verkeerde te geven. Door haar fysieke klachten met name rugpijn is het niet mogelijk om alle handelingen te verrichten. Eiseres verwijst naar een mail van 19 juni 2019 waarin zij haar situatie heeft uiteengezet.
Verweerder wijst eiseres erop dat de verzekeringsarts die tijdens de hoorzitting aanwezig was nog in opleiding was en dit is niet vooraf gecommuniceerd. Had ze dit geweten dan had zij er niet mee ingestemd. Ook de behandelaar van haar bezwaarschrift werd vervangen door een collega.
Eiseres vindt dan ook dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en genomen. Daarnaast vindt eiseres dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, een belangenafweging ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
3.1
Op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ((CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2903), kan de enkele omstandigheid dat de arts van verweerder die het onderzoek in januari en mei 2019 heeft verricht nog in opleiding was tot verzekeringsarts niet leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Beide onderzoeken van de primaire arts zijn getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Dit geldt ook voor de arts in de bezwaarfase. Uit het rapport van deze arts blijkt dat tijdens de hoorzitting is meegedeeld dat sprake was van een arts in opleiding en dat na het gesprek overlegd wordt met de verzekeringsarts bezwaar en beroep die supervisor is, alvorens een definitieve beslissing wordt genomen. Uit dit rapport blijkt dat eiseres hiermee akkoord gaat. Gelet op het voorgaande is het besluit niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
3.2
Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De arts die het primaire onderzoek heeft verricht, heeft eiseres tweemaal op het spreekuur gezien, lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. De arts in de bezwaarfase heeft eiseres eveneens lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. Daarnaast heeft deze arts informatie bij zijn beoordeling betrokken van de huisarts van eiseres van 31 mei 2019, een brief van POH-GGZ van 7 juni 2019 en een toelichting van eiseres per mail van 19 juni 2019. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle door eiseres naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze besproken bij de medische beoordeling.
4. Voorts ziet de rechtbank in hetgeen door eiseres is aangevoerd en de door haar overgelegde informatie geen aanleiding voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van de medische rapportages. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
Uit de medische rapportages van de artsen van verweerder komt naar voren dat volgens die artsen voor de rugklachten die eisers op de datum in geding, dat is hier 30 mei 2019, had geen medisch objectiveerbaar oorzaak is gevonden en dat er ook bij lichamelijk onderzoek in bezwaar aan de rug van eiseres geen afwijkingen zijn gevonden. Ten aanzien van haar psychische klachten komt uit de rapportages van de artsen van verweerder naar voren dat het beeld dat eiseres zelf schetst van de belemmeringen die daaruit voortvloeien niet overeenkomt met de rapportage van de primaire arts. Uit diens rapportage van 23 mei 2019 komt naar voren dat eiseres 7 dagen voor de datum in geding alles zelf deed en tot ADL goed in staat was. Er was ten opzichte van het onderzoek dat door dezelfde arts in januari 2019 werd verricht bij het onderzoek in mei 2019 sprake van de klachten van eiseres en de door haar ervaren belemmeringen. De onderzoeksbevindingen bij psychologische oriëntatie door de primaire arts waren daarmee in overeenstemming. Eiseres was op dat moment begonnen met behandeling van haar psychische klachten en volgens haar dagverhaal actief in het dagelijks leven. Blijkens de rapportage van 1 augustus 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep zijn er tijdens de door de arts verrichte psychologische oriëntatie geen aanwijzingen voor denk- of waarnemingsstoornissen vastgesteld en was de aandacht en concentratie van eiseres in orde. Wel is door de (verzekerings)arts in bezwaar plausibel gevonden dat de psychische spankracht van eiseres is afgenomen, waardoor er reden is zwaar mentaal belastend werk met veel eindverantwoordelijkheid te mijden. Daarvan is in het door eiseres laatst verrichte werk echter geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond. Gelet op deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.