ECLI:NL:RBNHO:2020:4632

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
15/002473-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke uitvoer van cocaïne

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 3 januari 2020 te Schiphol opzettelijk meer dan een kilo cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1985, werd aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de openbare terechtzitting op 9 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. A.S. Heij, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.J. Stapel, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan het internationale drugscircuit en dat de handel in cocaïne gepaard gaat met ernstige maatschappelijke gevolgen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder opiumdelict. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gebruikelijke straffen voor vergelijkbare feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.002473.20
Uitspraakdatum: 23 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. T.J. Stapel, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d.
3 januari 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 januari 2020;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d.
15 januari 2020, met laboratoriumnummer 21 1 X 20, opgemaakt door [deskundige] .
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de al uitgezeten voorlopige hechtenis op te leggen, maar een voorwaardelijke straf of een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van iets meer dan een kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Gelet op de hoeveelheid cocaïne die verdachte bij zich had, kan het niet anders dan dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Daarmee is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die de handel in en het gebruik van verdovende middelen veroorzaken. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof en aantasting van het financiële verkeer door het met de drugshandel gepaard gaande witwassen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de hoogte van straffen die plegen te worden opgelegd aan koeriers die een vergelijkbare hoeveelheid aan harddrugs hebben uitgevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. De hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft uitgevoerd sluit aan bij een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 13 februari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte op 17 april 2014 vanwege een opiumdelict is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor de duur van 240 uren. Verdachte heeft verklaard dat hij wat betreft drugssmokkel een gewaarschuwd man was. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2, 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (zegge: acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. F.W. van Dongen en E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
Mr. De Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.