ECLI:NL:RBNHO:2020:4469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
8418172 \ AO VERZ 20-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig ontslag op staande voet en controleverplichtingen tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van een werknemer, aangeduid als [verzoekster], die zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, Aannemingsbedrijf Gebr. van Muijen B.V., wilde aanvechten. De werknemer was sinds 14 januari 2019 in dienst als bouwvakhelper en had zich op 27 januari 2020 ziek gemeld. De werkgever had het ontslag op staande voet gegeven op basis van het niet opgeven van zijn verblijfadres tijdens ziekte, wat volgens het personeelshandboek als werkweigering werd beschouwd. De werknemer voerde aan dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er geen dringende reden voor ontslag was. Tijdens de zitting op 19 mei 2020, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, werden de standpunten van beide partijen toegelicht.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Er was geen sprake van een dringende reden, zoals vereist door artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter stelde vast dat de werknemer zijn verblijfadres niet had opgegeven, maar dat dit op zichzelf geen reden voor ontslag op staande voet kon zijn. De werkgever had bovendien niet voldoende bewijs geleverd dat de werknemer zijn verplichtingen had veronachtzaamd. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon, dat vastgesteld werd op € 2.702,40 bruto per vier weken, en dat de werkgever de werknemer uiterlijk op 1 juli 2020 in staat moest stellen zijn werkzaamheden te hervatten. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, omdat deze ongelijk had gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8418172 \ AO VERZ 20-23 (IL)
Uitspraakdatum: 16 juni 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. B. Asseper
tegen
de besloten vennootschap
Aannemingsbedrijf Gebr. van Muijen B.V., h.o.d.n. Van Muijen Betonbouw,
gevestigd te Obdam
verwerende partij
verder te noemen: Van Muijen
gemachtigde: mr. R.M. Conijn

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om primair een ontslag te vernietigen, en subsidiair hem onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. Van Muijen heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 19 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Deze zitting vond in verband met de maatregelen vanwege het coronavirus plaats via het programma Skype voor bedrijven. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoekster] bij brief van 13 mei 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedag] 1980, is sinds 14 januari 2019 in dienst bij Van Muijen. De functie van [verzoekster] is bouwvakhelper. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat het salaris
€ 2.624,00 bruto per vier weken bedraagt.
2.2.
Van Muijen maakt gebruik van het Personeelshandboek Van Muijen Betonbouw. Daarin is onder meer geregeld dat bij een ziekmelding de zieke werknemer onder meer het verblijfadres en telefoonnummer waarop hij te bereiken is doorgeeft (artikel 2.1) en, als de werknemer zonder berichtgeving niet op het werk verschijnt, dit aangemerkt kan worden als werkweigering, hetgeen een grond oplevert voor ontslag op staande voet (artikel 2.11).
2.3.
[verzoekster] heeft zich op 27 januari 2020 ziek gemeld bij Van Muijen.
2.4.
Op 28 januari 2020 is [verzoekster] niet verschenen op een cursus waarvoor hij zich had ingeschreven.
2.5.
Op 28 januari 2020 om 14:13 uur heeft Van Muijen aan [verzoekster] gemaild dat hij die dag thuis is bezocht door de arbodienst maar daar niet aanwezig was. In de e-mail staat verder:
Vanmorgen om 07.48 uur heb ik je een app gestuurd; tot op heden heb je daar niet op gereageerd.
Tevens heb ik je gebeld – helaas ook zonder resultaat.
Aangezien je tijdens ziekte bereikbaar dient te zijn (zie personeelshandboek) is besloten om vanaf heden tot opschorting van de loonbetaling over te gaan.
2.6.
Diezelfde dag om 15:28 uur heeft Van Muijen aan [verzoekster] gemaild:
Zojuist heb ik je gebeld op het telefoonnummer waar jij vanmiddag mee hebt gebeld.
Ik stuitte op de voicemail en heb deze ingesproken.
Je hebt aangegeven dat je niet thuis bent maar in een ziekenhuis.
Graag vernemen wij jouw verblijfadres.
Zoals in ons personeelshandboek staat vermeld dien je dit kenbaar te maken.
Ik verneem dit graag vandaag van je.
2.7.
[verzoekster] heeft op 28 januari 2020 om 17:13 uur aan Van Muijen gemaild dat hij contact met de bedrijfsarts heeft gehad en een afspraak is ingepland op 11 februari. Verder heeft [verzoekster] geschreven:
Ik ben nog steeds opgenomen en ben daarom niet altijd telefonisch bereikbaar. In overleg en goedkeuring met de bedrijfsarts zal ik dit verder met de bedrijfsarts bespreken.
2.8.
Op 29 januari 2020 om 13:40 uur heeft [verzoekster] aan Van Muijen gemaild dat de werkgever niet de aangewezen persoon is om een ziekmelding te beoordelen, zij niet mag bepalen of hij wel of niet ziek is en hij bereid en beschikbaar is om een bedrijfsarts te bezoeken. [verzoekster] heeft verder gemaild dat hij op 28 januari niet thuis was tot heden, op korte termijn een afspraak met de bedrijfsarts heeft gepland (11 februari), graag met de bedrijfsarts over medische zorg en verblijf communiceert en zodra hij weer hersteld is, weer zal gaan werken.
2.9.
Vervolgens heeft Van Muijen bij brief van 30 januari 2020 [verzoekster] op staande voet ontslagen. In de brief is onder meer vermeld dat de kern van de tussen partijen op 27 en 28 januari gevoerde communicatie is dat [verzoekster] zich niet houdt aan het verzuimreglement van Van Muijen. In de brief staat ook:
Op dinsdag 28 januari jl. is er namens onze arbodienst huisbezoek uitgevoerd. Je bent niet thuis aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heb je pas dinsdagmiddag 28 januari jl. aangegeven dat je bent opgenomen. Dit is niet gemeld tijdens het telefonische contact van 27 januari jl. Tot op heden heb je ons niet laten weten waar je verblijft en hebben wij geen bewijs van opname (…) mogen ontvangen. Mede naar aanleiding hiervan trekken wij jouw melding en daaraan gekoppelde communicatie sterk in twijfel.
Aangezien jij je niet houdt aan onze richtlijnen en wij je inmiddels twee dagen de tijd hebben gegeven om jouw verblijfadres kenbaar te maken, heb ik besloten om de arbeidsovereenkomst vanwege werkweigering tussen jou en ons bedrijf per direct te beëindigen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter primair (I) het ontslag op staande voet te vernietigen en Van Muijen te veroordelen hem binnen 24 uur in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, (II) tot doorbetaling van loon onder overlegging van een bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, en (III) tot betaling van de wettelijke verhoging, (IV) wettelijke rente, (V) buitengerechtelijke kosten en (VI) proceskosten. [verzoekster] verzoekt subsidiair om (VII) toekenning van een billijke vergoeding van € 42.346,80, met (VIII) doorbetaling van loon onder overlegging van een bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, (IX) betaling van de wettelijke verhoging en (X) gefixeerde schadevergoeding ad € 3.528,90. Meer subsidiair verzoekt [verzoekster] om (XI) toekenning van de transitievergoeding van € 1.160,61 en om binnen acht dagen tot een eindafrekening van de arbeidsovereenkomst over te gaan onder overlegging van een bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd.
3.3.
Primair: Er is geen sprake van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast zijn het ontslag en de redenen daarvoor niet onverwijld meegedeeld.
3.4.
Subsidiair: [verzoekster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding op grond van 7:681 BW ter hoogte van een jaarsalaris en de gefixeerde schadevergoeding op basis van artikel 7:677 lid 2 en 3 BW ter hoogte van een maandsalaris.
3.5.
Meer subsidiair: [verzoekster] maakt aanspraak op de transitievergoeding, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van hem, althans het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om hem geen vergoeding toe te kennen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Van Muijen verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Er is sprake van een dringende reden voor ontslag, zoals bedoeld in artikel 7:678 lid 1 en 2 onder j en k, omdat [verzoekster] op grovelijke wijze de plichten uit de arbeidsovereenkomst en het daarbij horende personeelshandboek heeft veronachtzaamd en ondanks herhaalde verzoeken hardnekkig heeft geweigerd om zijn verblijfadres kenbaar te maken bij Van Muijen. Het ontslag is onverwijld gegeven en de redenen zijn onverwijld aan [verzoekster] meegedeeld.
4.3.
De vordering ten aanzien van de billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd. De schade die [verzoekster] als gevolg van het eventueel onterechte ontslag op staande voet heeft geleden, is zo goed als nihil. Gelet op de korte duur van het dienstverband en de wijze waarop dat is verlopen, zou toekenning van een billijke vergoeding van een jaarsalaris naar de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.4.
[verzoekster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door op grovelijke en hardnekkige wijze zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en bedrijfsreglementen niet na te komen. Voor toekenning van de transitievergoeding is dus geen plaats. Bovendien kan de transitievergoeding niet meer bedragen dan € 1.091,47 bruto.
4.5.
Van Muijen verweert zich ook tegen de loonvordering, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
Verder verzoekt Van Muien bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek (voor het geval de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt) om de arbeidsovereenkomst dadelijk, althans op de kortst mogelijke termijn, te ontbinden op grond van artikel 7:671b jo 7:669 lid 1 en 3 sub e of i BW en aan [verzoekster] geen transitievergoeding toe te kennen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4.7.
Aan dit voorwaardelijke tegenverzoek legt Van Muijen ten grondslag – kort weergegeven – dat niet meer in redelijkheid van Van Muijen kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] nog langer voortzet. Er is sprake van verwijtbaar handelen van [verzoekster] (de e-grond). Ook is er sprake van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Omdat niet is geprobeerd deze relatie te herstellen, levert die omstandigheid geen (voldragen g-) grond voor ontbinding op. De combinatie van de aangevoerde omstandigheden onder de e-grond en de ernstig verstoorde arbeidsverhouding als zodanig, leveren wel grond voor ontbinding op (de i-grond). Gelet op de ernst van de verwijtbare handelingen van [verzoekster] en de ernstig verstoorde arbeidsrelatie ligt herplaatsing binnen de organisatie van Van Muijen niet in de rede.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet door Van Muijen moet worden vernietigd en of zij moet worden veroordeeld tot toelating van [verzoekster] tot zijn werkzaamheden en doorbetaling van zijn loon.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer.
5.4.
In de wet staan voorbeelden van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat een werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten die door of namens de werkgever zijn verstrekt (artikel 7:678 lid 2 onder j BW) of grovelijk de plichten veronachtzaamt die de arbeidsovereenkomst hem oplegt (artikel 6:678 lid 2 onder k BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden sprake alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk zijn de aard en ernst van de dringende reden. Verder kunnen meespelen de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook als het ontslag grote gevolgen voor de werknemer heeft, kan dat ontslag vanwege de aard en ernst van de dringende reden toch gerechtvaardigd zijn (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2000, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2000:AA4436 (
Hema)).
5.5.
Vast staat dat [verzoekster] op 28 januari 2020, toen de arbodienst hem wilde bezoeken, niet thuis was en zijn verblijfadres niet aan Van Muijen heeft opgegeven. [verzoekster] heeft hiermee in strijd met het personeelshandboek gehandeld en in die zin niet voldaan aan zijn verplichtingen bij ziekte. Deze omstandigheid kan echter geen dringende reden voor een ontslag op staande voet zijn. Het niet nakomen van verplichtingen in het kader van ziekte en re-integratie door de werknemer kan namelijk op zichzelf geen ontslag op staande voet rechtvaardigen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, te vinden op www. rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2004: AO9549 (
Vixia/ Gerrits)). Daarbij is van belang dat een werkgever voor dergelijke gevallen op grond van de wet al de mogelijkheid heeft om de loonbetaling te staken of op te schorten (artikel 7:629 lid 3 en lid 6 BW). Bijkomende omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, zijn er in dit geval niet. Van Muijen heeft in dit verband aangevoerd dat zij twijfelt aan de ziekmelding en (ziekenhuis)opname van [verzoekster] , omdat hij haar op 27 januari 2020 telefonisch heeft meegedeeld dat hij de volgende dag op de geplande cursus zou verschijnen en pas op 28 januari 2020, nadat de arbodienst had geconstateerd dat hij niet thuis was, heeft aangegeven dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, terwijl hij geen bewijs van die opname heeft verstrekt. Ter zitting heeft [verzoekster] gesteld, en Van Muijen heeft dat niet voldoende weersproken, dat hij zich op 28 januari 2020 voorafgaand aan de cursus wel heeft afgemeld, namelijk bij iemand van de cursuslocatie. [verzoekster] is vervolgens via de e-mail en telefonisch voor Van Muijen bereikbaar geweest. Ook heeft hij een afspraak bij de bedrijfsarts gemaakt en dit aan Van Muijen doorgegeven. Daarmee heeft [verzoekster] voldaan aan zijn verplichtingen bij ziekte en re-integratie en is van ‘werkweigering’ geen sprake. Nu de controlevoorschriften voor de werknemer niet zover gaan dat hij de werkgever een bewijs van (ziekenhuis)opname verstrekt, kan de omstandigheid dat [verzoekster] op 28 januari 2020 niet thuis was en zijn verblijfadres niet aan Van Muijen heeft opgegeven, niet als een dringende reden voor een ontslag op staande voet worden aangemerkt.
5.6.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het primaire verzoek van [verzoekster] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met de wet (artikel 7:671 BW). Dat brengt mee dat die opzegging vernietigd moet worden (artikel 7:681 lid 1 BW).
5.7.
De vernietiging van het ontslag op staande voet heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. [verzoekster] heeft daarom recht op doorbetaling van zijn loon. Dat loon bedraagt volgens de arbeidsovereenkomst € 2.702,40 bruto per vier weken. [verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat hij recht heeft op een hoger loon, namelijk het overeengekomen loon verhoogd met toeslagen die van dusdanige vastheid zijn dat deze tot het loon moeten worden gerekend. Dat is te vaag. Omdat Van Muijen betwist dat sprake is van een hoger loon, had het op de weg van [verzoekster] gelegen zijn stelling nader te specificeren of verduidelijken. Omdat hij dit heeft nagelaten, gaat de kantonrechter uit van het overeengekomen loon van € 2.702,40 bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag. Van Muijen heeft niet weersproken dat dit loon sinds 26 januari 2020 niet meer aan [verzoekster] is betaald. De loonvordering van [verzoekster] zal in zoverre worden toegewezen. Daarbij moet Van Muijen aan [verzoekster] een deugdelijke bruto/netto specificatie verstrekken. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de kantonrechter geen reden heeft om aan te nemen dat Van Muijen niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen.
5.8.
De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente zullen worden toegewezen, omdat Van Muijen te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%.
5.9.
De vordering tot werkhervatting zal eveneens worden toegewezen. [verzoekster] heeft in beginsel aanspraak op wedertewerkstelling. Hij heeft daar ook belang bij. Nu hierna, in de zaak van het tegenverzoek, zal worden geoordeeld dat er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat, zal de kantonrechter Van Muijen veroordelen om [verzoekster] uiterlijk op 1 juli 2020 weer toe te laten tot het werk. Die termijn geeft haar de gelegenheid daartoe de nodige voorbereidingen te treffen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de kantonrechter geen reden heeft te twijfelen aan de mededeling van Van Muijen dat zij vrijwillig aan het vonnis zal voldoen. De kantonrechter merkt op dat de veroordeling tot wedertewerkstelling alleen ziet op de situatie dat [verzoekster] niet meer wegens ziekte ongeschikt is voor het verrichten van zijn eigen werkzaamheden of in staat is tot het verrichten van andere passende werkzaamheden. Voor zover [verzoekster] meent dat hij nog steeds ziek is, ligt het op de weg van Van Muijen om alsnog een arbodienst of een bedrijfsarts in te schakelen om de arbeidsmogelijkheden van [verzoekster] te beoordelen.
5.10.
[verzoekster] verzoekt voorts om vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar heeft dat verzoek niet toegelicht of onderbouwd. Dit verzoek is reeds daarom niet toewijsbaar.
5.11.
Omdat het primaire verzoek zal worden toegewezen, komt de kantonrechter aan de bespreking van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek niet toe.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van Van Muijen, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] worden vastgesteld op €720,00.
het tegenverzoek
5.13.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder Van Muijen het ontbindingsverzoek heeft gedaan, is vervuld. De kantonrechter komt dus toe aan de beoordeling van het tegenverzoek.
5.14.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Verder is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen redelijke grond voor ontbinding is. Daarover wordt het volgende overwogen.
Verwijtbaar handelen of nalaten (de e-grond)
5.16.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder andere verstaan verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit is de zogenoemde e-grond (artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW).
5.17.
Van Muijen stelt dat [verzoekster] , naast het aan zijn laars lappen van de verzuimreglementen en controlevoorschriften, zich herhaaldelijk onbehoorlijk heeft gedragen in hotels waar hij op kosten van Van Muijen verbleef. Zo heeft hij in een hotel ’s nachts staan schreeuwen en in een ander hotel aanzienlijke schade veroorzaakt. Dit gedrag kan volgens Van Muijen niet door de beugel en tast de goede naam van Van Muijen aan. Van Muijen stelt dat [verzoekster] daarnaast zich vaak te laat op het werk heeft gemeld en (herhaaldelijk) zijn werk niet heeft kunnen uitvoeren wegens het nuttigen van alcohol. Volgens Van Muijen handelt [verzoekster] met dit wangedrag zodanig verwijtbaar dat van haar niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.18.
Hiervoor is al geoordeeld dat [verzoekster] heeft voldaan aan zijn verplichtingen bij ziekte en re-integratie. Van verwijtbaar handelen of nalaten is in zoverre dus geen sprake.
5.19.
[verzoekster] heeft ten aanzien van het door Van Muijen genoemde wangedrag verweer gevoerd. Volgens [verzoekster] kunnen er ernstige kanttekeningen geplaatst worden bij de aard en omvang van de gestelde incidenten en heeft Van Muijen daar ook geen dossier van. Dat laatste klopt. Van Muijen heeft ter onderbouwing van haar stellingen (slechts) een verklaring van de uitvoerder van 18 februari 2020 overgelegd. Deze verklaring is weinig concreet (er staan bijvoorbeeld geen data in) en bevat een aantal vermoedens en meningen. Verder staat vast dat Van Muijen [verzoekster] niet (formeel) heeft aangesproken op het gestelde gedrag. Volgens [verzoekster] is hij alleen informeel, tijdens zijn werkzaamheden op de laatste werkdag voor zijn ziekmelding in de wandelgang, aangesproken door zijn baas dat hij te vaak verzuimde. Dat verwijt noch de andere verwijten die Van Muijen [verzoekster] maakt, zijn echter door Van Muijen op schrift gesteld. Van Muijen heeft de situatie in feite op haar beloop gelaten. Dat impliceert dat zij het gedrag van [verzoekster] niet zo zwaar nam, althans niet zo ernstig vond dat er actie ondernomen moest worden, zoals het voeren van een (formeel) gesprek met [verzoekster] of het geven van een waarschuwing. De omstandigheid dat de uitvoerder het bewuste gedrag van [verzoekster] niet eerder aan Van Muijen heeft gemeld, zoals zij ter zitting heeft gesteld, komt voor haar risico.
5.20.
De kantonrechter concludeert dat geen sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] dat van Van Muijen in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek op deze grond zal daarom worden afgewezen.
Cumulatie van gronden (de i-grond)
5.21.
Van Muijen verzoekt ook om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel i, BW). De kantonrechter overweegt dat met deze zogenoemde cumulatiegrond wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen, zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 9, pag. 59). De cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkelvoudige ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, F, pag. 26). Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verwijtbaar handelen van de werknemer gecombineerd met onvoldoende functioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 3, pag. 52). Naar het oordeel van de kantonrechter is ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de cumulatiegrond niet gerechtvaardigd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.22.
Van Muijen stelt dat door toedoen van [verzoekster] de arbeidsverhouding ernstig en onherstelbaar is beschadigd. Het vertrouwen in [verzoekster] is komen te vervallen en Van Muijen acht het onmogelijk dat dit vertrouwen wordt hersteld. Hoewel dit geen voldragen (g-)grond voor ontbinding oplevert, maakt deze omstandigheid in combinatie met de onder de e-grond genoemde omstandigheden dat van Van Muijen niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, aldus Van Muijen. [verzoekster] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en voert aan dat de eventueel verstoorde arbeidsrelatie aan Van Muijen te wijten is. De kantonrechter is het met [verzoekster] eens. Voor zover er bij Van Muijen een zeker gebrek aan vertrouwen in [verzoekster] bestaat, is dat aan haarzelf te wijten. Van Muijen heeft nagelaten [verzoekster] (formeel) aan te spreken op zijn gedrag, terwijl ze dat kennelijk onbehoorlijk en verwijtbaar vond. Daarmee heeft Van Muijen [verzoekster] de gelegenheid ontnomen dat gedrag zo nodig aan te passen. In dit verband is van belang dat [verzoekster] altijd goed heeft gefunctioneerd, zoals Van Muijen ter zitting heeft bevestigd. Daarom had van Van Muijen verwacht mogen worden dat zij [verzoekster] tijdig zou waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het gestelde gedrag. Te meer, omdat Van Muijen wist dat [verzoekster] met persoonlijke problemen te kampen had (twee ernstig zieke familieleden).
5.23.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de verstoring van de arbeidsrelatie, zoals Van Muijen die ervaart, niet zodanig is dat deze niet meer kan worden opgelost. In dit verband weegt eveneens mee dat [verzoekster] op zich altijd goed heeft gefunctioneerd. Verder weegt mee dat [verzoekster] heeft gesteld, en met stukken onderbouwd, dat hij op 25 januari 2020 na een aanrijding met een tram door een arts is onderzocht en vanaf die datum onder behandeling is bij Jellinek voor een alcoholverslaving. Volgens [verzoekster] voelt hij zich inmiddels een nieuw mens en zal hij met plezier weer bij Van Muijen aan de slag gaan. Dat Van Muijen hieraan twijfelt en de ziekmelding van 27 januari 2020 - ook nu nog - in twijfel trekt, kan zij niet aan [verzoekster] tegenwerpen. [verzoekster] had immers een afspraak met de bedrijfsarts gemaakt, welke afspraak Van Muijen na het (onterechte) ontslag op staande voet heeft geannuleerd.
5.24.
De kantonrechter is al met al van oordeel dat de combinatie van omstandigheden niet zodanig is dat van Van Muijen in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.25.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Van Muijen zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
5.26.
De proceskosten komen voor rekening van Van Muijen, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] worden vastgesteld op € 360,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt Van Muijen om [verzoekster] uiterlijk op 1 juli 2020 in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten;
6.3.
veroordeelt Van Muijen tot betaling aan [verzoekster] van € 2.702,40 bruto per vier weken aan loon, exclusief vakantietoeslag, vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig tot zijn eind is gekomen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de afzonderlijke loonbedragen en wettelijke verhoging vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Van Muijen tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de onder 6.3 genoemde loonbetalingen aan [verzoekster] ;
6.5.
veroordeelt Van Muijen tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 956,00, te weten:
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
het tegenverzoek
6.8.
wijst het verzoek af;
6.9.
veroordeelt Van Muijen tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 360,00 aan salaris gemachtigde;
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 16 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter