ECLI:NL:RBNHO:2020:4362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
C/15/302635 / KG ZA 20-254
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeraar hoeft registratie verzekerde in Extern Verwijzingsregister niet ongedaan te maken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eiser had een autoverzekering afgesloten voor een Audi A5 en deed aangifte van diefstal van de auto op 10 oktober 2019. Achmea weigerde de schadeclaim en registreerde de eiser in het Externe Verwijzingsregister (EVR) vanwege vermoedelijke fraude. De eiser vorderde in kort geding dat Achmea de registratie zou ongedaan maken en hem weer als verzekerde zou accepteren. De rechtbank oordeelde dat Achmea op goede gronden tot registratie in het EVR was overgegaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de eiser opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over de diefstal en de technische staat van de auto. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij het indienen van schadeclaims en de gevolgen van onjuiste informatieverstrekking.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/302635 / KG ZA 20-254
Vonnis in kort geding van 16 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. Temel te Haarlem,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. S. Odijk te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Vanwege het beleid van de rechtbank om ter bestrijding van de verspreiding van het Covid-19 (Corona) virus fysieke zittingen en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van contact tussen procesdeelnemers zoveel mogelijk te vermijden, heeft de zitting met instemming van partijen op afstand, door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype), plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Temel voornoemd
  • [fraudecoordinator] , Fraudecoördinator bij Achmea, bijgestaan door mr. Odijk voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft bij Achmea een autoverzekering afgesloten met betrekking tot een Audi A5 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Op de verzekering zijn algemene voorwaarden van toepassing.
2.2.
Op 10 oktober 2019 heeft [eiser] aangifte gedaan van diefstal van de auto.
2.3.
[eiser] heeft via het formulier “Verklaring inzake diefstal object” bij Achmea een schadeclaim ingediend. [eiser] geeft daarop onder meer aan dat hij de auto op 9 oktober 2019 om 20:30 uur heeft geparkeerd op de [adres] te [plaats] en dat hij de volgende dag om 12:00 uur de diefstal heeft ontdekt.
2.4.
De auto is op 29 oktober 2019 teruggevonden te Beverwijk met ernstige motorschade.
2.5.
In het kader van het onderzoek van Achmea naar de gegrondheid van de claim heeft expertisebedrijf Post-Crash Voertuig Diagnose (hierna: P-CVD) de voertuigelektronica van de auto uitgelezen.
In het rapport van P-CVD van 4 februari 2020 staat het volgende:
“(…)
Conclusie
Op basis van het onderzoek en analyse wordt het volgende geconcludeerd:
  • De motorstoringen die in het storingsgeheugen van de motor waren geregistreerd en geplaatst kunnen worden bij het geconstateerde motorprobleem waren getuige de storingsinformatie al aanwezig voor de gemelde diefstalperiode. Het motorprobleem was daarnaast akoestisch zeer goed waarneembaar.
  • Sleutelnummer 2 die ten tijde van de diefstal in bezit was van de heer [eiser] werd in de gemelde diefstalperiode voor het laatst geüpdatet op 09-10-2019 om 22:19:09 uur. Dit betekent dat deze sleutel fysiek in of bij de Audi aanwezig moet zijn geweest.
  • De motor van de Audi werd volgens het boordnetgeheugen op 09-10-2019 alleen ingeschakeld in de gemelde diefstalperiode om 22:04 én om 22:16 uur. Bij de laatste motorinschakeling om 22:16 uur werd gebruik gemaakt van sleutel 2.
  • De Audi werd volgens de registraties in het geheugen van de centrale vergrendeling op 09-10-2019 om 22:29 uur centraal vergrendeld en binnen dezelfde minuut weer ontgrendeld door middel van het gebruik van sleutel 2.
  • Het door de heer [eiser] voorgestelde scenario van het ontvreemden van de Audi door het versterken en opvangen van het sleutelsignaal, de zogenaamde “Signal Amplification Relay Attack” methode, strookt niet met zijn verklaring en de informatie die volgde uit sleutelnummer 2, het boordnetgeheugen en het geheugen van de centrale vergrendeling van de Audi.
(…)”
2.6.
Het Team Toedrachtonderzoek Achmea heeft op 4 maart 2020 een rapport uitgebracht omtrent de toedracht van de schade en de juistheid van de schadeclaim. In dit rapport staat het volgende:
“(…)
7. Onderzoeksbevindingen
Na onderzoek is het volgende gebleken:
  • Uit de uitleesgegevens van het voertuig Audi A5 Cabriolet voorzien van kenteken [kenteken] blijkt dat met het voertuignietop 9 oktober 2019 kort voor 20:30 uur is gereden;
  • Uit de uitleesgegevens van het voertuig Audi A5 Cabriolet voorzien van kenteken [kenteken] blijkt dat het voertuignietop 9 oktober 2019 om 20:30 uur is afgesloten;
  • Uit de uitleesgegevens van het voertuig Audi A5 Cabriolet voorzien van kenteken [kenteken] en de bijbehorende voertuigsleutels blijkt dat een van de door verzekerde ingeleverde sleutels, die tijdens de diefstalperiode ook in zijn bezit was, in de door verzekerde gestelde diefstalperiode in of bij de Audi aanwezig is geweest;
  • De zogenaamde Signal Aplification Relay Attack (SARA)nietkan zijn toegepast;
  • Het voertuig Audi A5 Cabriolet voorzien van kenteken [kenteken] technische motorproblemen vertoonde en dat verzekerde hiervan op de hoogte moet zijn geweest.
Op grond van deze vaststellingen kan de diefstal van de Audi A5 Cabriolet voorzien van kenteken [kenteken] niet hebben plaatsgevonden op de door verzekerde gestelde wijze.
2.7.
Achmea heeft bij brief van 4 maart 2020 het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Wij wijzen de schade af
U heeft ons opzettelijk misleid. (…)
Daarnaast gaf u aan dat u het diefstalformulier heel nauwkeurig had ingevuld. Echter bent u niet eerlijk geweest over de kilometerstand. U zult begrijpen dat de kilometerstand van invloed is op de dagwaarde. U gaf op het diefstalformulier 160.000 max 165.000. Echter werd in juni 2019 de auto te koop aangeboden met 170.000 als kilometerstand en bij het uitlezen van de auto, toen deze was teruggevonden, bleek dit 182.713 te zijn.
U hebt ons ook bewust onjuiste informatie verstrekt over de aanschafprijs van de auto. U gaf op het door u nauwkeurig ingevulde diefstalformulier € 25.000,- op. In het interview met de heer [A] gaf u aan € 22.500 - € 23.000,-. Wij vonden twee verkoopadvertenties:
-
September 2018 stond de auto te koop voor € 15.750,-;
-
Juni 2019 zette uw broer de auto te koop voor € 18.450,-
U werd eigenaar van de auto in december 2018. U verklaarde verschillend over de aanschafprijs. De auto zou dus volgens uw laatste verklaring in ieder geval € 22.500,- hebben gekost. (…) U zult begrijpen dat dit geheel ongeloofwaardig is aangezien de auto een paar maanden daarvoor te koop stond voor € 15.750,-. Ook verklaarde u dat u de auto van een particulier kocht en dit klopt niet. U kocht de auto van een bedrijf.
2.8.
In de brief van 4 maart 2020 kondigt Achmea verder aan dat zij de onderzoekskosten ten bedrage van € 6.607,00 op [eiser] zal verhalen, dat zij de bij Achmea lopende rechtsbijstandverzekering van [eiser] niet zal verlengen, en dat de gegevens van [eiser] worden opgenomen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR) voor de duur van acht jaar.
2.9.
Bij e-mail van 13 maart 2020 heeft de fraudecoördinator van Achmea [eiser] laten weten dat het standpunt van Achmea definitief is.
2.10.
De advocaat van [eiser] heeft Achmea op 3 april 2020 verzocht de registratie in het Externe Verwijzingsregister door te halen, en de onderzoekskosten te reduceren tot nihil. In reactie hierop heeft Achmea laten weten dat zij bij haar haar ingenomen standpunt blijft.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij zoveel mogelijk uitvoerbaar verklaard vonnis:
- gedaagde te veroordelen om de registratie van eiser in het CIS register ongedaan te maken, eiser te verwijderen uit het interne frauderegister van Achmea en alle andere registers en om eiser weer als verzekerde te accepteren (door de beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten ongedaan te maken), binnen één week na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan ten gunste van eiser een dwangsom verschuldigd zal zijn van € 1.000,- voor iedere dag dat hieraan door gedaagde niet is voldaan;
- gedaagde te veroordelen om de zogenoemde onderzoekskosten op nihil vast te stellen;
- met veroordeling van gedaagde in alle proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat er niet voldaan is aan de criteria om hem op te nemen in het CIS register. Voor een gerechtvaardigde opname moet in dat register de gedraging een bedreiging vormen voor de belangen van de verzekeraar en moet het in voldoende mate vaststaan dat de betreffende persoon betrokken is bij de gedraging, Het proportionaliteitsbeginsel dient daarnaast ook te worden toegepast. Eiser heeft meerdere malen aangegeven dat zijn auto was gestolen en daarnaast heeft hij niet de kans gehad om zich te verweren tegen het standpunt van gedaagde. Het beginsel van hoor en wederhoor ex artikel 19 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in casu niet toegepast. Gedaagde heeft direct de conclusie getrokken zonder voorafgaand aan het in te nemen standpunt de mogelijk gegeven om te reageren en te verweren. Het belang van de registratie in het CIS register dient te prevaleren boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de verzekeringnemer. Dat is hier niet het geval.
3.3.
Achmea voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter neemt aan dat eiser met “de registratie … in het CIS register” doelt op de registratie in het EVR.
Achmea heeft als prealabel verweer opgeworpen dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij de verwijdering uit de andere registers dan het EVR, nu het alleen deze registratie is die afsluiting van een verzekering elders voor [eiser] bemoeilijkt.
Nu [eiser] hierop niet uitgelegd heeft welk spoedeisend belang hij heeft bij een voorziening die strekt tot het ongedaan maken van de overige door hem genoemde registraties en de heracceptatie als verzekerde kan hij in zoverre niet in zijn vordering worden ontvangen.
4.2.
Aan de orde is de vraag of Achmea op goede gronden is overgegaan tot opname van [eiser] in het het EVR, dat is te raadplegen is via de Stichting CIS. Omdat alle aan stichting CIS deelnemende financiële instellingen toegang kunnen verkrijgen tot het EVR, dient aan een opname in het EVR te voldoen aan strenge eisen. Op grond van vaste jurisprudentie (onder meer HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720) is een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, zoals fraude, niet voldoende voor registratie in het EVR. De verzekeraar moet de gerechtvaardigde overtuiging hebben gekregen dat de betrokkene heeft gefraudeerd en er moet voldoende bewijs van betrokkenheid voorhanden zijn. In dit kort geding dient derhalve te worden beoordeeld of voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiser] opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd om een onterechte dan wel een te hoge schade‑uitkering te verkrijgen.
4.3.
[eiser] heeft op het formulier “Verklaring inzake diefstal object” aangegeven dat hij de auto op 9 oktober 2019 om 20:30 uur heeft geparkeerd, dat de technische staat van de auto op dat moment goed was, en dat de kilometerstand maximaal 165.000 bedroeg. Verder heeft [eiser] ingevuld dat hij de auto in december 2018 had gekocht voor € 25.000,00 heeft gekocht van een particulier, en dat hij niet bezig was de auto te verkopen of in te ruilen.
4.4.
Uit het onderzoek van Achmea blijkt dat een aantal van deze gegevens niet juist zijn. [eiser] heeft tegen een onderzoeksdeskundige van Achmea verklaard de auto te hebben aangekocht voor € 22.500,00, waar hij op het schadeformulier had ingevuld de auto voor € 25.000,00 te hebben gekocht. Nadat de auto is teruggevonden heeft P-CVD de auto onderzocht. Daarbij bleek de kilometerstand 182.713 te bedragen, in plaats van het door [eiser] opgegeven maximum van 165.000 km. Hoewel [eiser] heeft opgegeven dat hij de auto op 9 oktober 2019 om 20:30 uur te Haarlem heeft geparkeerd, blijkt uit het onderzoek dat dit niet juist
kanzijn omdat dat de auto op 9 oktober 2019 kort voor dat tijdstip niet heeft gelopen. In het boordnetgeheugen van de auto is vastgelegd dat de motor op 9 oktober 2019 enkel om 22:04 uur en om 22:16 uur is gestart, waarbij gebruik is gemaakt van de sleutel die [eiser] na de aangifte van diefstal nog in bezit had. Ook bij een korte tijd later doorgevoerde centrale vergrendeling en ontgrendeling is van die sleutel gebruik gemaakt.
In weerwil van de opgave van [eiser] over de goede technische staat ten tijde van de diefstal, is uit het storingsgeheugen van de auto verder gebleken dat de auto reeds vóór de diefstal, op 30 september 2019, te kampen had met ernstige motorstoringen. Deze konden [eiser] volgens de deskundige niet zijn ontgaan, omdat de storingen akoestisch goed waarneembaar waren, zodat de opgave op het schadeformulier in strijd zou zijn met de waarheid.
4.5.
Na door Achmea met de onderzoeksresultaten te zijn geconfronteerd, heeft [eiser] aangegeven dat de advertentie waarmee de auto in juni 2019 op Marktplaats is aangeboden met een kilometerstand van 170.000 buiten zijn medeweten is gemaakt. Omtrent de constatering dat de auto vóór de diefstal te kampen had met motorstoringen, heeft [eiser] verklaard dat hij geen waarschuwingslampje op het dashboard heeft waargenomen. Wat betreft het binnen de diefstalperiode starten van de auto met een in zijn bezit zijnde sleutel, heeft [eiser] de mogelijkheid geopperd dat iemand de sleutelgegevens heeft gekopieerd. Reeds in het rapport van P-CVD is aangegeven dat de mogelijkheid van het versterken en opvangen van het sleutelsignaal met speciale apparatuur gezien de afstand van 443 meter tussen de parkeerplek aan de Ter Spijtlaan en het woonadres onwaarschijnlijk is. Die verklaring wordt ook weerlegd door de op uitlezing van het boordnetgeheugen en het geheugen van de centrale vergrendeling van de Audi gebaseerde vaststelling dat sleutel 2 om 22:16 en 22:29 in of bij het voertuig aanwezig moet zijn geweest.
[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die erop zouden kunnen duiden dat de conclusies van P-CVD onjuist zijn, of waaruit kan worden afgeleid dat de verklaringen van [eiser] omtrent de kilometerstand en de technische staat van het voertuig ten tijde van de diefstal zouden kunnen kloppen, terwijl hij wel degelijk mogelijkheden heeft om aannemelijk te maken of rekening moet worden gehouden met de mogelijkheden dat deze conclusies lichtvaardig of voorbarig zijn.
4.6.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de opname van [eiser] in het EVR en het Incidentenregister voldoet aan de daaraan te stellen strenge eisen. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat [eiser] opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent de toedracht van de diefstal, de technische staat en de kilometerstand van de auto om een onterechte dan wel een te hoge schade‑uitkering te verkrijgen. Voorshands acht de voorzieningenrechter dan ook de verwachting gerechtvaardigd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure zal zijn dat Achmea met recht [eiser] heeft opgenomen in het EVR en het incidentenregister, en de onderzoekskosten bij hem in rekening heeft gebracht. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover die meer omvat dan het doorhalen van de registratie in het EVR,
5.2.
wijst de vordering af voor het overige,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.636,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 16 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.coll: 830