8.2In beginsel zal dus voldaan moeten worden aan alle niveaubepalende elementen uit de gewenste functie, maar er kunnen omstandigheden zijn die een andere afweging tot gevolg hebben. In de NvT worden daarvan voorbeelden gegeven, zoals in het geval een bepaald element is neergelegd bij een hogere functie.
9. Volgens verweerder voldoen de werkzaamheden van eiser niet aan drie niveaubepalende elementen uit de functie [functie 1] , namelijk:
1. analyseren, over verbeteringen adviseren, verbeteringen initiëren en vastgestelde verbeteringen implementeren, resultaten evalueren en over bijsturing adviseren van uitvoering en inzet van (werkterreingerelateerde) operationele politietaken en de inzet ervan bij de aanpak van veiligheidsproblematiek;
2. verrichten van organisatorische coördinatie;
3. initiëren en regisseren van (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblematiek en aansturen op het maken van randvoorwaardelijke afspraken en nakoming ervan.
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder voor de motivering van zijn besluit niet kan verwijzen naar de Handleiding LFNP, omdat die bij hem niet bekend is en er in verweerders beleid bovendien geen enkel aanknopingspunt te vinden is dat de beoordeling van een aanvraag op grond van het TTW-beleid dient plaats te vinden met behulp van deze Handleiding.
11. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de Handleiding niet alleen op het intranet is gepubliceerd, maar ook op het internet. Nu de Handleiding een toelichting bevat op het functiegebouw, waarin begrippen die in de functiebeschrijvingen een belangrijke rol spelen nader worden toegelicht, ziet de rechtbank geen enkele reden voor het oordeel dat het verweerder niet zou zijn toegestaan voor zijn motivering daarnaar te verwijzen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit niet alleen verwezen naar de Handleiding maar de desbetreffende passages daarin opgenomen.
12. In de Handleiding is toegelicht dat kernfunctie in de nieuwe LFNP-aanpak de operationeel expert is, een “uitvoerende” functie. Deze krijgt operationele sturing, in de vorm van organisatorische coördinatie en regiepositie, toegekend die hem in staat stellen de autonomie van de uitvoering daadwerkelijk gestalte te geven. Organisatorische coördinatie geeft hem de “formele gezagspositie” tegenover zijn medewerkers in zijn team zodat hij hen – in operationele zin – op het behalen van resultaten en op hun functioneren kan aansturen, de (individuele) inzet en inbreng kan toetsen en de medewerker(s) daarop kan aanspreken. Het regisseurschap geeft hem deze gezagspositie in interne en externe netwerken. De (hoofd)bestanddelen organisatorische coördinatie en regie stellen hem in staat een – door de leidinggevende vastgesteld – plan van aanpak van begin tot eind binnen de uitvoeringspraktijk in resultaten om te zetten.
13. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden gelet op zijn werkzaamheden als leidinggevende [functie 3] -schaal 8 evident een regiepositie inhielden.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen regiepositie in netwerken had, waardoor hij geen formele gezagspositie in kon nemen in in- en externe netwerken.
15. In de Handleiding LFNP is ten aanzien van de regiepositie het volgende in algemene zin opgenomen:
“Regie, in het kader van sturing en leiding, in het LFNP
De autonomie van de uitvoering is verder versterkt door in functies Regieposities op te
nemen. De functies waarin dit aan de orde is, hebben als activiteit het regisseren van
netwerken op inhoudelijke samenwerking. De regisseur regisseert niet vanuit
vrijblijvendheid; hij is verantwoordelijk voor het behalen van afgesproken resultaten en
is dus ook bevoegd.”
Voor de functie van [functie 1] houdt de regiepositie volgens de Handleiding in:
“Het initiëren, opbouwen, onderhouden en op de inhoudelijke samenwerking regisseren van (werkterreingerelateerde) netwerken − ook wanneer daar bestuurlijke, maatschappelijke, politieke, multinationale en multiculturele aspecten aan verbonden zijn en mogelijk tegenstrijdige belangen spelen − ten behoeve van de gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblematiek; het maken van uitvoeringsafspraken, het sturen op het maken van randvoorwaardelijke afspraken en het sturen op nakoming ervan, zodat de effectiviteit en efficiëntie van de uitvoering van operationele politietaken en van de aanpak van (werkterreingerelateerde) veiligheidsproblematiek wordt verhoogd.”
16. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een regiepositie in netwerken innam. De plaatsvervangend wijkteamchef van eiser [naam 2] (periode 2001 tot en met 2014) heeft met betrekking tot het initiëren van netwerken gewezen op het project preventief fouilleren waarvoor eiser een netwerk heeft moeten opbouwen. Dat is onvoldoende om aannemelijk te achten dat een regiepositie in in- en externe netwerken onderdeel van zijn werkzaamheden vormde, zoals bedoeld in het LFNP. Ook in de overige dossierstukken heeft de rechtbank daarvoor geen aanwijzingen aangetroffen. Hierdoor is er geen sprake van het in overwegende mate voldoen aan dit niveaubepalende element van de functie van [functie 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser desondanks had moeten plaatsen in de functie van [functie 1] . Verweerder heeft het verzoek van eiser daarom kunnen afwijzen.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
17. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door een collega, [naam 3] , die hetzelfde werk deed, wel te plaatsen als [functie 1] . Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de beslissing op het bezwaar van [naam 3] en een verklaring van [naam 4] , oud-leidinggevende van [naam 3] in het geding gebracht.
18. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op basis van een geheel dossier wordt bezien of voldaan is aan het vereiste dat in overwegende mate de werkzaamheden van de gewenste functie zijn verricht. In het geval van [naam 3] is uit zijn dossier kennelijk afgeleid dat zijn werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als die van [functie 1] , aldus verweerder.
19. De rechtbank overweegt hierover dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van gelijke gevallen, zodat niet kan worden geoordeeld dat verweerder in strijd gehandeld heeft met het gelijkheidsbeginsel.
20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.