ECLI:NL:RBNHO:2020:4203

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
7922873 \ CV EXPL 19-10412
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld in het kader van een arbeidsovereenkomst versus samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld van gedaagde, [gedaagde]. Eiser stelt dat hij als koerier voor gedaagde heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst, terwijl gedaagde betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat er een samenwerkingsovereenkomst is gesloten. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij eiser zijn vordering heeft onderbouwd met WhatsApp-berichten en betalingen die door gedaagde zijn gedaan. Gedaagde heeft echter betwist dat er een gezagsverhouding was en dat de betalingen als loon gekwalificeerd kunnen worden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat niet voldaan was aan de vereisten van loon, arbeid en gezag. De kantonrechter heeft de primaire vordering van eiser afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot betaling van een bedrag op basis van de samenwerkingsovereenkomst gedeeltelijk toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 4.545,75 exclusief BTW, met aftrek van eerder gedane betalingen, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7922873 \ CV EXPL 19-10412
Uitspraakdatum: 27 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.T. Panneflek
tegen
[gedaagde], tevens handelend onder de naam [handelsnaam]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. F.D. van Damme

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 juli 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord op 24 juli 2019 en aanvullend schriftelijk geantwoord op 18 september 2019.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Bij akte van 4 maart 2020 heeft [eiser] aanvullende producties ingediend en haar eis vermeerderd, althans een subsidiaire vordering toegevoegd. [gedaagde] heeft hierop schriftelijk gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Sinds het voorjaar van 2018 verricht [eiser] koerierswerkzaamheden voor [gedaagde] . Bij aanvang van de werkzaamheden was [eiser] in dienst bij [koeriersbedrijf B] . Op een zeker moment hebben partijen besloten dat [eiser] de werkzaamheden voort zou zetten zonder tussenkomst van [koeriersbedrijf B] .
2.2.
[gedaagde] heeft aan [eiser] de volgende betalingen verricht:
8 november 2018: € 1.000,- omschrijving: salaris oktober/september
23 november 2018: € 500,- omschrijving: salaris [eiser] sept/okt verrekening
7 december 2018: € 500,- omschrijving: voorschot [eiser] salaris
19 december 2018: € 50,- omschrijving: [eiser]
In totaal heeft [gedaagde] in november en december 2018 € 2.050,- aan [gedaagde] betaald.
2.3.
Op 5 november 2018 hebben partijen via WhatsApp als volgt gecorrespondeerd:
[gedaagde] :
Deze week heb je je salaris
[eiser] :
Thnkxx
[gedaagde] :
Elke 1e week van de nieuwe maand heb je het
[eiser] :
Ok
[gedaagde] :
Dus dan weet je dat, je salaris is 1800 bruto per maand op 40 uur basis…
Dus je uurloon weet ik niet… denk rond de 10 euro?
[eiser] :
Daar moeten we het eens over hebben, want dat begrijp ik niet helemaal
Want ik kom op minder dan 10 euro en dat is niet echt mijn insteek geweest
[gedaagde] :
Ja de chauffeurs krijgen 1800 euro per maand o.b.v. 40 urig werkweek.
Jij hebt 0 uren contract
[eiser] :
Daarom juist
Maar daar moeten we het van de week eens over hebben
[gedaagde] :
Hebben we op de bank uitgelegd toch?
[eiser] :
Ja maar ik begreep het niet helemaal achteraf daarom zou ik ook nog ff bijkletsen daarover want ik zat nog met wat vragen
[gedaagde] :
Oh oke
Ja is goed…
Dit heeft met je compensatie uren te maken…. Vandaar 0 uren contract…
Zodat overwerk uren uitbetaald worden…
Want als je in een maand niet aan je 40 urig werk weken komt, dan krijg je min uren…
Die min uren worden weer gecompenseerd in de maand waarin je overwerkt
Daarom 0 uren contract, je verdiend naar wat je werkt
Dus draai je 60 uur, dan krijg je 60 uur betaald, als je de week erna 40 uur werkt krijg je gewoon 40 uur…
[eiser] :
Juist maar dan moet het uurloon toch ook hoger liggen dan iemand met een contract voor 40 uur p.w.?
[gedaagde] :
Nee ligt het zelfde
Maar die 1800 is zonder vakantie geld en dergelijke he
Dat komt er nog bij
Ik betaal voor de chauffeurs 2300 euro in de maand ivm premies en dergelijke…
Alleen zie jij dit niet terug op je loonstrook
[…]
2.4.
Op 26 november 2018 heeft [gedaagde] per WhatsApp aan [eiser] gevraagd:
Wil jij je cursus gaan maken voor brocacef
2.5.
Op 8 december 2018 hebben partijen via WhatsApp het volgende besproken:
[gedaagde] :
Wil jij zorgen voor een eigen rekening nummer? Want de belastingdienst gaat dit niet leuk vinden. En het nieuwe boekhoud kantoor ook niet.
Straks zitten ze je achterna voor wit was praktijken
[…]
Ja je kan lachen, maar ik heb geen zin in gezeik daarmee, tis niet alleen ik, maar ook jij en de rest op wie de naam staat.
[…]
Ik heb de overeenkomst getekend… dus je zal maandag via payrol wat horen
2.6.
Op 11 en 12 december 2018 hebben partijen het volgende WhatsApp contact gehad:
[gedaagde] :
Hebben ze contact met je opgenomen inmiddels?
[eiser] :
Nee
[gedaagde] :
Oké, ik ga morgen bellen, wil jij ook t nummer hebben? Dan kan je ook bellen…
[eiser] :
Ok
[…]
[gedaagde] :
Zo heet het bedrijf. Payroll
[eiser] :
ik zal zo morgenochtend na het werk wel ff bellen
[gedaagde] :
Is goed
Ik heb ze al gesproken… je hoeft niet meer te bellen.
2.7.
Op 19 en 20 december 2018 volgde het volgende WhatsApp contact
[gedaagde] :
Ja, randstad gaat jou papieren op stellen, je uurloon is 11 euro, lager kan niet
[eiser] :
Bruto of netto?
[gedaagde] :
Bruto
[eiser] :
Dat gaat hem voor mij niet worden
[…]
[gedaagde] :
Ja maar ik kan je niet lager zetten
Ik ga morgen nog wel met Randstad bellen
Dat je echt minder per uur wilt
En hoe we dat kunnen doen met wederzijds goed vinden
Want je wilde minder per uur toch
Je wilt onder de grens blijven toch
Ik heb van me moeder begrepen dat je er mee stop. Voor de maand oktober kan je en factuur opmaken van 1800 ex btw. Voor de maand november kan je en factuur opmaken van 1800 ex btw. Voor de maand december ga ik voor je berekenen. Ik zal de brandstof kosten in mindering brengen op de facturen.
[…]
En de betalingen die gedaan zijn, die worden ook verrekend met de facturen.
[…]
[eiser] :
Ik ga iemand met verstand ernaar laten kijken naar dat 1800 ex want ik heb geen bedrijf en ik begrijp dat niet
[gedaagde] :
Nee klopt, je staat ook niet op de loonlijst. Dus je zal ergens moeten gaan factureren als freelancer.
[…]
[eiser] :
Dit klopt niet, ik ben geen freelancer dus ik kan best een factuur sturen maar dan zou dat een bedrag worden van 3600 per maand want daar moeten al mij kosten van af
[…]
[gedaagde] :
Luister [eiser] , je staat niet op de loonlijst, confirm de afspraken die gemaakt zijn is er afgesproken en bedrag van 1800 euro.
Dat mag je factureren
Goedemorgen [eiser] , ik heb mijn boekhouder gesproken, om jou niet te veel in de problemen te laten komen met de belastingdienst. Als jij en factuur op maakt, zoals besproken 1800 euro ex BTW, dan hoef je alleen de BTW afdracht te doen, je aanslag inkomsten belasting zal heel nihiel zijn, waarschijnlijk krijg je ook je BTW terug, aangezien je geen uitgaven heb gedaan, dus valt er niks te verrekenen aan BTW
[…]
Ja het is niet anders… De financiële afwikkeling is en factuur zoals eerder vermeld…
[eiser] :
Daar komt wel 25% bij
[gedaagde] :
[eiser] , we doen het confirm de afspraken. Verder gaan we niet meer onderhandelen.
[…]
2.8.
Bij brief van 16 januari 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] contact opgenomen met [gedaagde] en betaling van loon, vakantiegeld en vakantiedagen gevorderd. Tussen 16 januari 2019 en 18 januari 2019 hebben de gemachtigde van [eiser] en [gedaagde] over de vordering gecorrespondeerd.
2.9.
Bij beschikking van 5 november 2019 zijn alle goederen van [gedaagde] wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld. De gemachtigde van [gedaagde] heeft toestemming gekregen van de bewindvoerder om onderhavige procedure voort te zetten namens [gedaagde] .

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
A) € 4.620,14 bruto aan achterstallig salaris;
B) € 340,99 bruto aan vergoeding diensturen zaterdag;
C) € 31,83 bruto aan vergoeding diensturen overuren;
D) € 399,40 bruto vakantietoeslag over A), B) en C);
E) € 369,69 bruto aan vakantierechten;
F) Afgifte van deugdelijke loonspecificaties over de betalingen van A) t/m E), inclusief de jaaropgaaf over 2018, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
G) Wettelijke rente en wettelijke verhoging A) t/m E);
H) Buitengerechtelijke kosten à € 802,34 inclusief BTW;
I) De proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in dienst is geweest bij [gedaagde] als koerier op basis van een arbeidsovereenkomst. Tijdens zijn dienstverband heeft hij in de periode september 2018 tot en met december 2018 413,25 uur gewerkt. Op de arbeidsovereenkomst is de cao beroepsgoederenvervoer van toepassing, zodat het uurloon van [eiser] € 11,18 bruto bedraagt. Naast dit basissalaris, maakt [eiser] aanspraak op toeslag in verband met overuren en het werken op zaterdag. Omdat [eiser] werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst vordert hij ook vakantietoeslag, uitbetaling van vakantierechten, afgifte van loonstroken en de jaaropgave, wettelijke rente en wettelijke verhoging.
3.3.
[eiser] stelt primair dat sprake is van een arbeidsovereenkomst omdat hij overeenkomstig het rechtsvermoeden arbeidsomvang van artikel 7:610a van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) wekelijks, dan wel gedurende ten minste 20 uur per maand voor [gedaagde] werkzaamheden tegen beloning heeft verricht. Ook uit de betalingen die door [gedaagde] zijn verricht met de omschrijving ‘salaris’ blijkt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Verder verwijst [eiser] ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, naar het WhatsApp-gesprek van 5 november 2018, waarin [gedaagde] spreekt over een nulurencontract, salaris en vakantiegeld. Verder stelt [eiser] dat sprake was van een gezagsverhouding; hij ontving bijvoorbeeld instructies van [gedaagde] over te rijden routes.
3.4.
Subsidiair, voor zover geen arbeidsrelatie wordt aangenomen, maar het bestaan van een samenwerkingsovereenkomst, vordert [eiser] betaling van 413,25 uur à € 11,-, totaal € 4.545,75. Aan deze subsidiaire vordering legt [eiser] ten grondslag, de gemaakte afspraken/samenwerkingsovereenkomst, dan wel artikel 7:411 BW, dan wel artikel 6:248 BW.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat partijen geen arbeidsovereenkomst, maar een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. De samenwerkingsovereenkomst is gesloten en ondertekend door [eiser] op 13 september 2018. Op basis van die samenwerkingsovereenkomst was de afspraak dat [gedaagde] relaties zou inbrengen en [eiser] koerierswerkzaamheden zou uitvoeren. De opbrengsten zouden naar rato worden verdeeld. Er was aldus een samenwerkingsovereenkomst beoogd en naar die samenwerkingsovereenkomst hebben partijen ook gehandeld in de periode tussen 27 september 2018 en 15 december 2018, de periode waarin partijen hebben samengewerkt. De samenwerking heeft derhalve niet van 25 september 2018 tot en met 31 december 2018 geduurd, maar korter.
4.2.
Bovendien kan geen sprake zijn geweest van een arbeidsovereenkomst omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding. [eiser] was vrij in het al dan niet accepteren van de door [gedaagde] aangeboden ritten, waarbij hij een week van te voren de planning van die ritten wist. De planning werd eerst door de compagnon van [gedaagde] gemaakt, maar na zijn overlijden heeft [eiser] deze taak op eigen initiatief overgenomen. [eiser] kon daarbij nog steeds naar eigen wens ritten aanvaarden of weigeren en ook het zoeken van vervanging bij verhindering van [eiser] bleef voor risico van [gedaagde] .
4.3.
Naast dat er geen sprake was van een gezagsverhouding, heeft [gedaagde] ook geen loon aan [eiser] betaald. De betalingen die zijn gedaan kunnen niet worden gekwalificeerd als loon, omdat er geen sprake was van een werkgever-werknemer relatie. Dat de betalingen zijn omschreven als ‘salaris’ doet daar niet aan af, het betroffen voorschotten op het aandeel van [eiser] in de opbrengsten. De betalingen zijn op die manier omschreven omdat [eiser] nog geen KvK-nummer had, nog geen BTW-facturen kon opstellen en om de discussie te vermijden of [gedaagde] überhaupt betalingen aan [eiser] had verricht.
4.4.
Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de WhatsApp-correspondentie op 5 november 2018 niet ziet op een op dat moment tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Partijen hebben per WhatsApp slechts overleg gevoerd over een eventuele beëindiging van de zakelijke samenwerking en (toekomstige) indiensttreding van [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst, op verzoek van [eiser] zelf.

5.De reactie op het verweer

5.1.
Naar aanleiding van de door [gedaagde] overgelegde ondertekende samenwerkings-overeenkomst stelt [eiser] dat de handtekening op die samenwerkingsovereenkomst door [gedaagde] vervalst is. Hij heeft de samenwerkingsovereenkomst niet ondertekend. De bewijslast van de echtheid van die handtekening ligt bij [gedaagde] , nu zij zich op die samenwerkingsovereenkomst beroept. In tegenstelling tot wat [gedaagde] aanvoert, is geen uitvoering gegeven aan enige samenwerkingsovereenkomst. Ook hebben partijen niet afgesproken dat [eiser] zich zou inschrijven bij de Kamer van Koophandel.
5.2.
Daarnaast had [eiser] niet de vrijheid om opdrachten te weigeren, zodat het onjuist is om te stellen dat geen sprake was van een gezagsverhouding. Ook de cursus die [eiser] moest volgen duidt op het bestaan van een gezagsverhouding.

6.De beoordeling

6.1.
In deze zaak is in geschil of [eiser] zijn werkzaamheden voor [gedaagde] gedurende enige tijd op basis van een arbeidsovereenkomst heeft verricht en of [eiser] , al dan niet uit hoofde van een arbeidsovereenkomst, recht heeft op enige betaling voor die werkzaamheden.
6.2.
[eiser] doet primair een beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW. Voor een geslaagd beroep op dit rechtsvermoeden, is vereist dat [eiser] ten behoeve van [gedaagde] tegen beloning door [gedaagde] gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel gedurende ten minste 20 uur per maand arbeid heeft verricht. Met het begrip ‘gedurende’ wordt bedoeld dat [eiser] gedurende ten minste drie volle opeenvolgende maanden werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] stelt dat de werkzaamheden over de periode van 27 september 2018 tot en met 15 december 2018 zijn verricht. [eiser] stelt dat de arbeidsovereenkomst op 25 september 2018 is aangevangen en noemt geen einddatum van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, anders dan de maand december. Uit de WhatsApp-correspondentie blijkt dat [eiser] op 19 of 20 december 2018 heeft aangegeven dat hij stopt met het verrichten van werkzaamheden.
6.3.
Gelet op het voorgaande overweegt de kantonrechter dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en gemotiveerd dat hij gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks dan wel gedurende ten minste 20 uur per maand arbeid heeft verricht, zodat hem geen beroep op het rechtsvermoeden arbeidsovereenkomst toekomt. Dat betekent dat de stelling van [eiser] dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht niet kan worden gegrond op artikel 7: 610a BW.
6.4.
Nu [eiser] geen beroep op het rechtsvermoeden toekomt, kan nog wel sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, zolang voldaan is aan de daarvoor in de wet gestelde vereisten. Om vast te stellen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst moet, gelet op artikel 7:610 BW, worden beoordeeld of [eiser] in dienst van [gedaagde] tegen loon gedurende een zekere tijd arbeid heeft verricht. Beoordeeld moet dus worden of de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] voldeed aan de drie vereisten: loon, arbeid en gezag. Omdat het beroep van [eiser] op het rechtsvermoeden niet slaagt, is het aan [eiser] om te bewijzen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, aan de hand van de drie voornoemde vereisten.
6.5.
Vast staat dat [eiser] koerierswerkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, zodat aan het vereiste het verrichten van arbeid is voldaan. [gedaagde] heeft betwist dat sprake was van loon en van een gezagsverhouding. In reactie op die betwisting heeft [eiser] gesteld dat hij niet de vrijheid had om opdrachten te weigeren, maar dat [gedaagde] dagelijks de route opstuurde die [eiser] moest rijden om zijn werkzaamheden te voltooien. Ook stelt [eiser] dat de gezagsverhouding blijkt uit het feit dat [gedaagde] hem vroeg om een cursus te volgen.
6.6.
Daartegenover heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat sprake is van een gezagsverhouding door aan te voeren dat [eiser] wel degelijk de vrijheid had om opdrachten te weigeren en dat [gedaagde] voor de invulling van de opdrachten de verantwoordelijkheid droeg. Zij heeft daarvan voorbeelden gegeven. Gelet op voorgaande, heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een gezagsverhouding. Een verzoek om een cursus te volgen kan daar niet aan af doen en duidt niet op het bestaan van een gezagsverhouding.
6.7.
De relatie tussen partijen voldoet niet aan het vereiste ‘gezag’ zodat het vereiste ‘loon’ geen bespreking meer behoeft, nu het bestaan van een arbeidsovereenkomst afhankelijk is van de drie cumulatieve vereisten.
6.8.
Partijen hebben in hun conclusies veel aandacht besteed aan de (echtheid van de handtekening onder de) samenwerkingsovereenkomst. De kantonrechter zal aan de samenwerkingsovereenkomst voorbij gaan. Deze speelt geen rol bij in het kader van het rechtsvermoeden omdat het bestaan van een schriftelijke overeenkomst waarbij de relatie als een andere overeenkomst wordt geduid dan een arbeidsovereenkomst op zich onvoldoende is voor het weerleggen van het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW. Ook voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst is de al dan niet door partijen gesloten en ondertekende samenwerkingsovereenkomst niet leidend; het gaat om de feitelijke uitvoering die partijen aan de samenwerking hebben gegeven, waarbij een eventuele andere overeenkomst een bijkomend beoordelingsaspect kan vormen.
6.9.
De kantonrechter gaat aan het bewijsaanbod van [eiser] gedaan bij conclusie van antwoord voorbij; [eiser] had bij repliek de schriftelijke bescheiden waaraan hij refereert in het bewijsaanbod kunnen indienen zodat hij voldoende in de gelegenheid is geweest zijn stellingen te onderbouwen. Ook aan zijn verzoek om een comparitie van partijen bij conclusie van repliek en bij akte gaat de kantonrechter voorbij. [eiser] is voldoende in staat geweest zijn standpunten toe te lichten en de kantonrechter acht zich voldoende voorgelicht.
6.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de primaire vordering van [eiser] zal afwijzen en de kantonrechter toekomt aan de subsidiaire vordering.
6.11.
Subsidiair vordert [eiser] betaling van een bedrag van € 4.545,75 exclusief BTW op grond van 413,25 gewerkte uren à € 11,- per uur. [eiser] legt aan deze vordering de gemaakte afspraken/samenwerkingsovereenkomst, dan wel 7:411 BW c.q. 6:248 BW ten grondslag.
6.12.
De afspraken uit en ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst zijn door [eiser] betwist, zodat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [eiser] op grond van die overeenkomst een vordering op [gedaagde] heeft. Bovendien zou [eiser] op basis van de samenwerkingsovereenkomst aanspraak maken op een deel van de opbrengsten, hetgeen door de kantonrechter niet kan worden vastgesteld, zodat de vordering niet toewijsbaar is op grond van de overeenkomst.
6.13.
De vordering is wel toewijsbaar op grond van artikel 7:411 BW. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser] gedurende 413,25 uur werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. Bij mondeling antwoord heeft [gedaagde] de vordering impliciet erkend. Zij heeft verklaard:
Eiser vordert een bedrag van mij, maar hij heeft geen Kamer van Koophandel nummer. Daarom kan ik het bedrag niet legaal betalen, omdat ik het bedrag zonder Kamer van Koophandel nummer niet kan verantwoorden bij de belastingdienst.Verder heeft [gedaagde] in de schriftelijke conclusiewisseling aangevoerd dat [eiser] niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de cao Beroepsgoederenvervoer, maar omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn deze verplichtingen niet van toepassing. [gedaagde] heeft niet betwist dat € 11,- exclusief BTW per uur een redelijke vergoeding is in de zin van artikel 7:411 BW voor de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht. Wel heeft [gedaagde] reeds € 2.050,- aan [eiser] voldaan, zodat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de vordering van [eiser] .
6.14.
De conclusie is dat de subsidiaire vordering van [eiser] gedeeltelijk wordt toegewezen.
6.15.
Over de hoofdsom heeft [eiser] buitengerechtelijke kosten gevorderd. De kantonrechter stelt vast dat de eisende partij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, nu de gevorderde hoofdsom slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de hoofdsom.
6.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. [gedaagde] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 105,- aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.545,75 exclusief BTW, met aftrek van € 2.050,- netto;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 374,36 aan buitengerechtelijke kosten;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 101,05
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 630,00;
7.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 105,- aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter