In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij EasyJet vanwege compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers hebben hun vordering op 16 oktober 2019 bij dagvaarding ingediend, maar EasyJet heeft niet tijdig geantwoord. De passagiers vorderen een bedrag van € 2.000,- per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. EasyJet heeft de vordering niet weersproken, waardoor de kantonrechter de niet betwiste vordering van de passagiers toewijst, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gevorderde incassokosten gerechtvaardigd zijn, en wijst deze vordering af.
De proceskosten worden toegewezen aan de passagiers, aangezien EasyJet ongelijk krijgt. De kantonrechter veroordeelt EasyJet tot betaling van het gevorderde bedrag van € 2.000,- per passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten die aan de kant van de passagiers zijn gemaakt. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op de openbare terechtzitting van 22 april 2020.