ECLI:NL:RBNHO:2020:4105

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
HAA 20/1306
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering

Op 4 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. D.G.M. Ceder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Eisers hebben op 5 maart 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 31 januari 2020, die betrekking had op de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 mei 2019. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat eisers in hun beroepschrift geen gronden hebben vermeld, zoals vereist door artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Na een verzoek van de rechtbank op 16 maart 2020 om dit verzuim te herstellen, hebben eisers geen tijdig antwoord gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 16 maart 2020 op regelmatige wijze is bezorgd op het kantooradres van de gemachtigde van eisers, en dat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding.

Daarom heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De later ontvangen gronden van beroep op 26 mei 2020 hebben niet geleid tot een ander oordeel. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

[eiser], te [woonplaats] , eiser
hierna te noemen: eisers
gemachtigde: mr. D.G.M. Ceder,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben bij brief van 5 maart 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 31 januari 2020 gericht tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 mei 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Eisers hebben geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eisers bij aangetekende brief van 16 maart 2020 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Nader onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 17 maart 2020 is bezorgd op het kantooradres van gemachtigde en dat voor ontvangst is getekend.
4. Eisers hebben bij faxbericht van 22 april 2020 verzocht om een kopie van de brief van 16 maart 2020 en stellen dat zij de brief niet hebben ontvangen. De rechtbank heeft op 28 april 2020 een kopie van de brief van 16 maart 2020 naar eisers verzonden.
5. Eisers hebben bij brief van 29 april 2020 verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van de gronden. Dit is echter buiten de door de rechtbank gestelde termijn. Eisers voeren hiertoe aan dat zij de brief van 16 maart 2020 niet hebben ontvangen als mogelijk gevolg van de coronacrisis en dat er onder deze bijzondere omstandigheden iets mis kan zijn gegaan waardoor de brief eisers niet heeft bereikt.
6. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet, indien een stuk aangetekend is verzonden en de betrokkene de ontvangst ervan ontkent, onderzocht worden of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de betrokkene is aangeboden (zie het arrest van 3 april 2009, nr. 08/00645, ECLI:NL:HR:2009:BH9194).
7. De brief van 16 maart 2020 is gericht aan het kantooradres van de gemachtigde [locatie] . Blijkens het track & trace systeem van PostNL is deze brief op 17 maart 2020 bezorgd op dit adres en is voor ontvangst getekend.
8. De rechtbank is van oordeel dat daarmee genoegzaam vaststaat dat de brief van 16 maart 2020 op regelmatige wijze aan het adres van (de gemachtigde van) eisers is aangeboden. Eisers hebben niets naar voren gebracht op grond waarvan kan worden betwijfeld dat het aangetekende stuk op het kantoor van de gemachtigde is ontvangen. De enkele stelling dat zij dit schrijven niet hebben ontvangen, is daarvoor onvoldoende. Er is dus niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
9. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De van de (gemachtigde) van eisers op 26 mei 2020 alsnog ontvangen gronden van beroep leiden niet tot een ander oordeel.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.