ECLI:NL:HR:2009:BH9194

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00645
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens niet ontvangen griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, waarbij ook een verzuimboete was opgelegd. Na bezwaar tegen de aanslag en boetebeschikking, heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaard. X B.V. heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat op 1 november 2007 het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. X B.V. heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar het Hof heeft dit verzet ongegrond verklaard. Hierop heeft X B.V. cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof niet voldoende heeft gecontroleerd of de nota griffierecht daadwerkelijk bij X B.V. was aangeboden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof had moeten navragen bij TNT Post of de aangetekende brief met de nota griffierecht op de juiste wijze was bezorgd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling van het verzet. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en dient de Staat het griffierecht van € 428 aan X B.V. te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en de noodzaak voor de rechterlijke instanties om te verifiëren of processtukken op de juiste wijze zijn ontvangen, vooral in het kader van griffierechten.

Uitspraak

nr. 08/00645
3 april 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 januari 2008, nr. 07/00225, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd alsmede een verzuimboete, welke aanslag en boetebeschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 1 november 2007 wegens het niet betaald zijn van het griffierecht het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat zij niet op de verschuldigdheid van griffierechten is gewezen. Het Hof heeft dit oordeel doen steunen op de overweging dat niet aannemelijk is dat de nota griffierecht van 7 mei 2007 en de aanmaning van 12 juni 2007 belanghebbende niet zouden hebben bereikt, nu twee andere brieven van de griffier van het Hof, welke zijn gedateerd 1 mei 2007 en 27 juni 2007, en gericht aan dezelfde gemachtigde op hetzelfde postbusadres als de hiervoor genoemde brieven, belanghebbende wel hebben bereikt.
3.2. Het middel klaagt terecht erover dat deze motivering ontoereikend is. Nu de brief van 12 juni 2007, waarbij de ingevolge artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht vereiste mededeling is gedaan, aangetekend is verzonden - de brief van 7 mei 2007, die niet aangetekend is verzonden, bevatte niet de wettelijk voorgeschreven termijnstelling van vier weken - lag het op de weg van het Hof om ter beoordeling van de gegrondheid van de door belanghebbende jegens het Hof geuite grief bij TNT Post navraag te doen of het stuk op regelmatige wijze aan het adres van de indiener van het beroepschrift is aangeboden (vgl. HR 20 mei 2005, nr. 40507, BNB 2005/288). De omstandigheid dat enkele gelijk geadresseerde, als gewone brief verzonden stukken, bleken te zijn aangekomen, maakte het niet overbodig de door de aangetekende verzending geschapen mogelijkheid van navraag te benutten, te minder daar de wijze van bezorging van een aangetekende brief niet overeenkomt met die van gewone brieven.
3.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Over de kosten van het verzet dient het Hof te beslissen bij de uitspraak op het verzet, dan wel, bij gegrondbevinding van het verzet, bij de uitspraak op het beroep.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2009.