ECLI:NL:RBNHO:2020:3635

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
8320776
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tegen Van Ree B.V. over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 2010 in dienst was bij Van Ree, werd op 16 december 2019 ontslagen na beschuldigingen van het weggeven van producten zonder betaling. [verzoeker] betwistte de gronden voor het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat Van Ree niet had voldaan aan de vereisten van hoor en wederhoor en het onderzoek naar het incident niet was afgerond. De kantonrechter kende [verzoeker] een billijke vergoeding van € 1.280,00 toe, evenals een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.493,53 en een transitievergoeding van € 3.231,00. Daarnaast werd Van Ree veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek en het naleven van de wettelijke vereisten bij ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8320776 \ AO VERZ 20-12
Uitspraakdatum: 20 mei 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. K. Vriend
tegen
de besloten vennootschap Van Ree B.V.,
gevestigd te Hoorn
verwerende partij
verder te noemen: Van Ree
gemachtigde: mr. J. Veenis

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. Van Ree heeft een verweerschrift en een USB-stick met videomateriaal ingediend.
1.2.
Op 23 april 2020 heeft een zitting via Skype plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij faxbericht van 22 april 2020 nog stukken toegezonden. Van Ree heeft bij faxbericht van 22 april 2020 bezwaar gemaakt tegen de door [verzoeker] ingediende stukken. Daarop heeft [verzoeker] bij faxbericht van 22 april 2020 gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Van Ree exploiteert vier snackbars in Hoorn en een mobiele snackwagen waarmee zij onder andere op de markt staat.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1995, is op 6 september 2010 in dienst getreden bij Van Ree. De functie van [verzoeker] is allround medewerker met een salaris van € 997,41 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, bij een arbeidsomvang van 20 uur per week.
2.3.
Op zaterdag 14 december 2019 werkte [verzoeker] op de markt. Op enig moment kwam haar vriend, de heer [XX] (hierna: [XX] ), langs en bestelde voor hem en een vriend een patatje en redbulls. [XX] heeft de producten niet afgerekend.
2.4.
Op 16 december 2019 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. De brief van 16 december 2019 luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)In het verleden is al meerdere keren vastgesteld dat jij goederen weggeeft aan bekenden zonder dat jij hen daarvoor laat afrekenen. In dat kader heeft er op 8 november jl. een gesprek plaatsgevonden tussen jou, [AA] [BB] en [CC] . Tijdens dit gesprek is duidelijk aangegeven dat het weggeven van goederen niet is toegestaan en dat je iedereen (dus ook familie en vrienden) moet laten betalen. Je hebt gezegd dat je dit begreep en dat het niet meer zou voorkomen.
De afgelopen maanden hebben wij echter diverse signalen opgevangen dat jij toch weer goederen weggeeft althans dat jij bestellingen meegeeft zonder deze op de kassa aan te slaan. We waren dan ook al van plan om hiernaar een onderzoek in te stellen, ware het niet dat wij vanochtend door een collega van jou op het volgende zijn gewezen.
Afgelopen zaterdag heb jij aan een aantal vrienden waaronder jouw vriend, een aantal goederen, waaronder blikjes Redbull meegegeven zonder dat hij deze heeft betaald. Jij hebt de goederen ook niet aangeslagen op de kassa. Zulks ondanks het feit dat je hier al eerder op bent aangesproken en het overigens ook zonder waarschuwing duidelijk zou moeten zijn dat dit absoluut niet door de beugel kan.
Los van het voorval op zaterdag geldt dat jij gisteren (zondag) als klant in de winkel in de Huesmolen bent geweest en jij jouw eigen bestelling gratis wilde meenemen. (…) Over het feit dat ook de bestelling van jouw vriend van zaterdag nog niet was betaald, heb je niets gezegd.
(…) Volgens jou was het de bedoeling dat er volgende week zaterdag alsnog betaald zou worden en was het niet de intentie om de spullen gratis mee te geven.
Dit laatste is echter volstrekt ongeloofwaardig, mede gezien het feit dat jij gisteravond ook al jouw eigen bestelling moest afrekenen en het, uitgaande van jouw verklaring, logisch was geweest als je ook de goederen van zaterdag had betaald. (…)
Zoals we vandaag aan jou hebben medegedeeld zijn wij van mening dat enkel het voorval van afgelopen zaterdag een dringende reden oplevert voor de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband, laat staan in combinatie met het feit dat je al eerder bent gewaarschuwd en er aanwijzingen zijn dat je (na die waarschuwing) spullen hebt weggegeven. Naar onze mening is er sprake van diefstal dan wel verduistering en daarnaast heb jij de instructies om niets weg te geven genegeerd. (…)(…)”
2.5.
[XX] heeft op 9 februari 2020 een verklaring opgesteld waarin hij onder andere schrijft dat hij op zondagavond 15 december 2019, nadat [verzoeker] en hij in de snackbar hadden gegeten, aan [verzoeker] heeft verteld dat hij de dag ervoor zijn bestelling op de markt was vergeten af te rekenen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.493,53 bruto, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, en een transitievergoeding van € 3.231,00 bruto toe te kennen. Daarbij vordert [verzoeker] betaling van achterstallig loon over december 2019 van € 498,71 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Ook maakt [verzoeker] aanspraak op wettelijke rente over de gevorderde bedragen en afgifte van een deugdelijke eindafrekening onder verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. [verzoeker] betwist de aan het ontslag ten grondslag gelegde gronden. Primair is [XX] verantwoordelijk voor het betalen van de afgenomen producten en niet een te goeder trouw handelende individuele medewerker. De gestelde gedragingen kunnen niet aan [verzoeker] worden toegerekend, althans dit levert geen grond voor een ontslag op staande voet op, nu [verzoeker] niet bewust goederen heeft weggegeven. Pas achteraf, op zondagavond, hoorde [verzoeker] van haar vriend dat hij vergeten was te betalen. Zij spraken toen af dat [verzoeker] op maandagavond op het bedrijfsfeest zou vragen of ze dit bij de snackbar of op de markt alsnog kon betalen. [verzoeker] betwist dat zij eerder producten heeft weggegeven en daarop is aangesproken. Verder betwist [verzoeker] dat zij op 15 december 2019 haar bestelling gratis wilde meenemen. Als ontslaggrond is diefstal en verduistering opgegeven. Van opzet of bewust weggeven van producten is echter geen sprake. [verzoeker] wijst daarbij op persoonlijke omstandigheden en dat Van Ree heeft nagelaten rekenschap te nemen van de ernstige gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] .

4.Het verweer

4.1.
Van Ree verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. [verzoeker] vervult een senior-functie en was onder andere verantwoordelijk voor het inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers. Van Ree ontving berichten dat [verzoeker] goederen zou weggeven. Ook waren er klachten over [verzoeker] . Op 8 november 2019 heeft daarom een gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek was ook collega [CC] aanwezig. Tijdens dit gesprek zag Van Ree dat een klant, tevens ex-collega, de zaak verliet zonder te betalen. Volgens [verzoeker] was zij vergeten de bestelling af te rekenen. Hierop is [verzoeker] aangesproken en gewaarschuwd dat dit zal leiden tot een ontslag bij herhaling. Op 14 december 2019 heeft [verzoeker] snacks klaargemaakt en een Redbull gegeven aan [XX] , maar is dit niet afgerekend. De dag erna hebben [verzoeker] en [XX] gegeten bij een filiaal van Van Ree. [verzoeker] wilde de bestelling meenemen zonder af te rekenen. Uiteindelijk heeft [verzoeker] betaald. Op 16 december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden met [verzoeker] . [verzoeker] ontkende eerst dat [XX] niet had betaald. Daarna zei ze dat ze het wellicht was vergeten door de drukte en uiteindelijk zei ze dat het de bedoeling was het de komende zaterdag alsnog af te rekenen op de markt. Dit achtte Van Ree dermate ongeloofwaardig, dat zij [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen. Na het ontslag heeft Van Ree videobeelden teruggekeken. Gelet op de hoeveelheid materiaal is zij daarmee gestopt. Wel heeft Van Ree opnames van 15 november 2019 bekeken waarop te zien is dat [verzoeker] een milkshake aan een bekende geeft die niet wordt afgerekend. Aan alle medewerkers van Van Ree, ook aan [verzoeker] , is een handboek uitgereikt waarin staat dat het niet is toegestaan iets zonder af te rekenen mee te nemen of mee te geven. Dit reglement hangt ook in alle filialen. Daarbij is [verzoeker] hier vijf weken eerder op aangesproken en is zij gewaarschuwd voor de consequenties. Op 14 december 2019 is [verzoeker] opnieuw de fout ingegaan. Dit levert een dringende reden op.
4.2.
Van Ree erkent dat zij nog € 498,71 aan achterstallig loon aan [verzoeker] is verschuldigd, maar zij beroept zich op verrekening van dat bedrag met de aanspraak die Van Ree heeft op de gefixeerde schadevergoeding als gevolg van het ontslag.
4.3.
De billijke vergoeding moeten worden afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig is gegeven. Ook indien het ontslag onregelmatig blijkt te zijn, is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Van Ree. Verder is de billijke vergoeding niet onderbouwd en zou een ontbinding vermoedelijk per 1 maart 2020 zijn uitgesproken. Ook dient de transitievergoeding te worden meegenomen bij de toekenning van de billijke vergoeding. Van Ree is verder niet bekend met de persoonlijke omstandigheden waarop [verzoeker] een beroep doet. Deze zijn ook niet onderbouwd door [verzoeker] .

5.De beoordeling

5.1.
Van Ree heeft bezwaar gemaakt tegen de door [verzoeker] op 22 april 2020 ingebrachte stukken. De kantonrechter heeft tijdens de zitting beslist dat de stukken worden toegelaten. De stukken zijn weliswaar niet tijdig ontvangen, maar gelet op de geringe omvang heeft Van Ree daarvan kennis kunnen nemen. Ook heeft Van Ree tijdens de zitting voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren, zodat zij niet in haar procesbelang is geschaad. De kantonrechter zal dan ook de ingebrachte stukken bij de beoordeling betrekken.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding moet worden toegekend. De eerste vraag die ter beantwoording voor ligt, is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). In de wet worden voorbeelden genoemd van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat een werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt die de arbeidsovereenkomst hem oplegt (artikel 7:678 lid 2, onderdeel k, BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2000, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2000:AA4436 (Hema)).
5.4.
Van Ree legt aan het ontslag ten grondslag een incident op de markt op 14 december 2019, waarbij een aantal producten aan [XX] is gegeven zonder dat hij deze heeft afgerekend. Van Ree stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] dit eerder heeft gedaan en dat zij [verzoeker] op 8 november 2019 erop heeft gewezen dat zij geen producten mag weggeven en heeft gewaarschuwd voor de consequenties indien zij dit (opnieuw) doet. Ook is het handboek aan [verzoeker] verstrekt waarin dit staat. Het had voor [verzoeker] duidelijk moeten zijn dat zij bij dergelijk handelen zou worden ontslagen. Verder voert Van Ree aan dat zij heeft meegewogen dat [verzoeker] bij de confrontatie op 16 december 2019 niet direct openheid van zaken gaf, maar eerst ontkende.
5.5.
[verzoeker] betwist dat zij producten weg heeft gegeven en dat zij tijdens een gesprek op 8 november 2019 is gewaarschuwd. Dit wordt bevestigd door een collega die bij dat gesprek aanwezig was (productie 7 van [verzoeker] ). Vanwege het tijdsverloop kan [verzoeker] niet meer achterhalen waarom op 15 november 2019 een milkshake niet is afgerekend. Mogelijk had de klant, een bekende van [verzoeker] , nog een milkshake tegoed.
5.6.
De gang van zaken zou naar het oordeel van de kantonrechter een ontbinding kunnen rechtvaardigen. [verzoeker] was ermee bekend dat zij geen producten mag weggeven, zoals zij ook ter zitting heeft bevestigd. In ieder geval op 15 november 2019 heeft [verzoeker] een milkshake weggegeven; dit laten de videobeelden duidelijk zien en het verweer dat [verzoeker] daartegen heeft gevoerd is onvoldoende. Bovendien moet [verzoeker] erop toezien dat wordt betaald en dat heeft zij in ieder geval op 15 november en 14 december 2019 niet gedaan. Dat haar collega op 14 december 2019 verantwoordelijk was voor de betalingen en dat het druk was op de markt, is weersproken door Van Ree en daartegen heeft [verzoeker] onvoldoende ingebracht. Bovendien viel die collega in functie onder [verzoeker] , zodat van haar mocht worden verwacht dat zij erop toezag dat de producten werden betaald. Dit klemt te meer, nu zowel op 15 november als 14 december 2019 geen willekeurige klanten de producten hebben meegekregen zonder te betalen, maar bekenden van [verzoeker] .
5.7.
Dat [verzoeker] op 15 november 2019 een milkshake heeft weggeven, is na het ontslag gebleken en dan ook niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd, zodat dit niet kan worden meegewogen bij de vraag of het ontslag rechtsgeldig is. Het ontslag is gebaseerd op een voorval op 14 december 2019 en een daarover door een collega ( [DD] ) afgelegde verklaring. Tussen partijen heeft daarover op 16 december 2019 een gesprek plaatsgevonden. In de verslagen van dit gesprek zoals door [EE] en [FF] weergegeven (bijlage 1 en bijlage 5 bij verweerschrift), staat dat [verzoeker] het voorval heeft ontkend. [verzoeker] verklaart daartegenover dat haar ontkenning zag op het (incidenteel) weggeven van producten. Nadat [verzoeker] werd gevraagd of ze producten aan [XX] had weggegeven, heeft [verzoeker] geantwoord dat [XX] nog niet had betaald, maar dat ze dat wilde bespreken met Van Ree. Aldus is niet onomstotelijk komen vast te staan dat [verzoeker] dusdanig haar verklaring heeft aangepast naar mate zij met de feiten bekend werd dat evident sprake is van een leugenachtige verklaring op 16 december 2019. [verzoeker] heeft tijdens het gesprek een andere verklaring gegeven dan haar collega. Van Ree heeft de verklaring van [verzoeker] aangehoord en haar vervolgens ontslagen, zonder dit te controleren bij deze collega of dit in een gezamenlijk gesprek te bespreken. Het onderzoek naar het incident op grond waarvan [verzoeker] is ontslagen, was dan ook nog niet afgerond.
5.8.
[verzoeker] was negen jaar in dienst bij Van Ree, zij is eerder niet schriftelijk gewaarschuwd en een zorgvuldig onderzoek is niet gedaan. Gelet op de verstrekkende gevolgen van een ontslag op staande voet mag van Van Ree worden verwacht dat zij alvorens daartoe over te gaan het onderzoek zorgvuldig afrondt. Van Ree heeft dan ook zonder dat behoorlijk aan de vereisten van hoor en wederhoor is voldaan, gekozen voor een ingrijpende maatregel met verstrekkende gevolgen, terwijl de weg van een ontbindingsverzoek niet zodanig nadelig was geweest voor Van Ree dat dat niet van haar had mogen worden verwacht. Onder deze omstandigheden is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig.
5.9.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
5.10.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.11.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 1.280,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Gelet op het verwijtbaar handelen van [verzoeker] zoals overwogen onder 5.6. is het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst na 16 december 2020 in ieder geval niet langer dan drie-en-een-halve maand zou hebben voortgeduurd. Voor het vaststellen van de materiele schade zal de kantonrechter daarom een vergelijking maken tussen de hypothetische situatie dat de arbeidsovereenkomst via een ontbindingsverzoek zou zijn ontbonden en de onderhavige situatie van het onterechte ontslag op staande voet. Het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst nog had voortgeduurd bedraagt € 3.770,21 bruto inclusief 8 % vakantietoeslag. Er zijn geen andere inkomsten van [verzoeker] over genoemde periode waarmee rekening moet worden gehouden en die daarop in mindering moeten worden gebracht, omdat niet is weersproken dat [verzoeker] geen aanspraak heeft op enige uitkering. Wel zal aan [verzoeker] , gelet op het navolgende onder 5.12, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden toegekend van € 2.493,53 bruto. Op deze vergoeding zou [verzoeker] geen aanspraak kunnen maken bij een ontbindingsverzoek. Daarom zal de kantonrechter met deze vergoeding rekening houden. Nu [verzoeker] ook bij een ontbindingsverzoek recht heeft op een transitievergoeding, behoudens voor het geval zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waarvan onvoldoende is gebleken, zal daarmee geen rekening worden gehouden. De materiele schade bedraagt aldus € 1.276,68 (afgerond
€ 1.280,00) bruto. Met dat bedrag wordt [verzoeker] voldoende gecompenseerd. Bovendien wordt Van Ree daarmee voldoende op de noodzaak gewezen haar gedrag voor de toekomst aan te passen. Voor toekenning van een – overigens niet onderbouwde – billijke vergoeding als immateriële compensatie is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen met ingang van de datum van deze beschikking.
5.12.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 2.493,53 bruto, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 16 december 2019.
5.13.
Het verzoek om Van Ree te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. Een werknemer heeft slechts geen recht op een transitievergoeding als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). Deze uitzonderingsgrond heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg)). De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is naar het oordeel van de kantonrechter niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Weliswaar heeft [verzoeker] , naar later is gebleken, verwijtbaar gehandeld door in ieder geval op 15 november 2019 een milkshake weg te geven, maar niet is komen vast te staan dat zij zichzelf daarmee heeft willen bevoordelen, zodat dit niet wordt gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen. Daarvoor ligt de lat hoog. Dat betekent dat Van Ree de transitievergoeding is verschuldigd en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 3.231,00 bruto, zijnde het bedrag dat door [verzoeker] is gevorderd en waartegen niet afzonderlijk verweer is gevoerd door Van Ree. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 16 januari 2020.
5.14.
Verder maakt [verzoeker] aanspraak op achterstallig loon. Door Van Ree is niet betwist dat het loon over december (tot 16 december 2019) niet is betaald. Het verrekeningsverweer van Van Ree slaagt niet, omdat het ontslag niet rechtsgeldig is en Van Ree dan ook geen aanspraak heeft op een gefixeerde schadevergoeding. Dit betekent dat het gevorderde achterstallige loon van € 498,71 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallig loon is toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter met het oog op de gegeven omstandigheden aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot
20 %. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 januari 2020.
5.15.
Tegen het verzoek van [verzoeker] tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening, waaronder begrepen een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie met de bedragen waartoe Van Ree wordt veroordeeld, vakantietoeslag en eventueel openstaande vakantie-uren is geen afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verzoek zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu er geen aanleiding is te veronderstellen dat Van Ree zich niet aan deze veroordeling zal houden.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van Van Ree, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] zal worden vastgesteld op € 720,00.
5.17.
Daarbij wordt Van Ree ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Van Ree tot betaling aan [verzoeker] van € 498,71 bruto aan loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20 %, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Van Ree om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 1.280,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Van Ree om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 2.493,53 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 december 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Van Ree om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 3.231,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt Van Ree tot afgifte aan [verzoeker] van een deugdelijke eindafrekening waaronder begrepen een schriftelijke deugdelijke bruto/netto specificatie van de onder 6.1 tot en met 6.4 vermelde bedragen, de vakantietoeslag en eventuele openstaande vakantie-uren;
6.6.
veroordeelt Van Ree tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 803,00, te weten:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
6.7.
veroordeelt Van Ree tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 20 mei 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter