Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant, vertegenwoordigd door mr. J. Terlouw. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van beroepen die waren ingesteld tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Deze uitspraken betroffen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2006 tot en met 2011 en over het jaar 2015. De rechtbank had eerder, op 5 maart 2020, de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant geen machtiging had overgelegd.
De opposant stelde in verzet dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was, omdat hij de aangetekende brief van 2 januari 2020, waarin hij werd verzocht het beroepschrift te ondertekenen en een machtiging toe te sturen, niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat uit het track & trace systeem van PostNL bleek dat de brief op 4 januari 2020 op het kantooradres van de gemachtigde was bezorgd en dat hiervoor was getekend. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de brief op regelmatige wijze was aangeboden.
De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van de opposant dat hij de brief niet had ontvangen, onvoldoende was om aan te nemen dat de brief niet was ontvangen. Ook werd er niets aangevoerd over het niet ondertekenen van het beroepschrift, waardoor de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van de beroepen bevestigde. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.