ECLI:NL:RBNHO:2020:3117

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
15.212023.19 RK 20.000039
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na intrekking toevoeging rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift, ingediend door mr. B.J. de Groot namens de verzoeker, betreft een schadevergoeding van in totaal € 2.735,21, bestaande uit kosten voor onterecht ondergane hechtenis en kosten voor rechtsbijstand. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand was ingetrokken voordat de strafzaak was geëindigd. Dit betekent dat de kosten van de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking komen, tenzij de werkzaamheden na de intrekking van de toevoeging zijn verricht.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de data van inverzekeringstelling en inbewaringstelling van de verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de dagen dat hij onterecht in verzekering en in bewaring is gesteld, maar dat de kosten van de raadsman niet vergoed kunnen worden omdat de toevoeging was ingetrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een schadevergoeding van € 988,91 toe te kennen, bestaande uit vergoedingen voor de dagen in de politiecel en het huis van bewaring, en een deel van de kosten van de raadsman voor werkzaamheden na de intrekking van de toevoeging.

De beschikking is openbaar uitgesproken en de verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen de gestelde termijnen hoger beroep in te stellen. De rechtbank heeft de uitbetaling van de toegekende vergoeding aan de advocaat van de verzoeker bevolen, onder vermelding van het dossiernummer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 20.000039 en 20.000040
Parketnummer: 15.212023.19
Uitspraakdatum: 24 april 2020
Beschikking(art. 530 en 533 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 20 december 2019 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door mr. B.J. de Groot, advocaat, ingediend verzoekschrift ex art. 89 en 591a Sv. (oud) van
[verzoeker],
[geboortedatum]
[woonplaats]
ten kantore van mr. B.J. de Groot, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 790,-, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten
  • € 1.385,21, wegens de kosten van een raadsvrouw voor haar werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 280,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
1.1.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek. De officier van justitie gaat ervan uit dat de raadsvrouw een kennelijke schrijffout in het verzoekschrift heeft gemaakt met betrekking tot de verzochte vergoeding wegens een aantal dagen onterecht ondergane hechtenis. Verzoeker heeft derhalve recht op een vergoeding van totaal € 580,-.
1.2.
De rechtbank heeft de raadsvouw per email d.d. 23 maart 2020 verzocht om een nadere motivering met betrekking tot de aan haar cliënt verleende toevoeging en of deze is ingetrokken. Daarnaast leek ook de rechtbank er sprake te zijn van een kennelijke verschrijving met betrekking tot de verzochte vergoeding wegens onterecht ondergane hechtenis nu uit de stukken in het dossier blijkt dat verzoeker op 1 september 2019 in verzekering is gesteld en vervolgens op 4 september 2019 in bewaring is gesteld. Verzoeker is op 6 september 2019 in vrijheid gesteld.
1.3.
De raadsvrouw heeft per email d.d. 24 maart 2020 bevestigd dat er een rekenfout is gemaakt met betrekking tot de verzochte vergoeding wegens onterecht ondergane hechtenis. Daarnaast wilde verzoeker bij nader inzien niet op toevoegingsbasis bijgestaan worden. De toevoeging is daarom dan ook teruggestuurd en ingetrokken door de Raad.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens de raadsvrouw op 24 maart 2020 per email geïnformeerd dat er vooralsnog geen reden bestaat tot toekenning van een vergoeding van de werkzaamheden die onder de verleende toevoeging zouden vallen. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar haar eerdere rechtspraak op dit punt (ECLI:NL:RBNHO:2015:911). De rechtbank heeft aan de raadsvrouw aangekondigd dat deze zaak op een zitting zal worden gepland zodra de corona omstandigheden dat mogelijk maken, indien de raadsvrouw het verzoek nog nader zou willen toelichten.
1.5.
De raadsvrouw heeft niet aangegeven het verzoekschrift nog verder te willen toelichten, zodat nu als volgt zal worden beslist.

2.Beoordeling

2.1.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 6 november 2019 aan KMar brigade Noord-Holland waarin deze meedeelt dat de strafzaak tegen [verzoeker] is geseponeerd.
2.2.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
2.3.
Verzoeker is op 1 september 2019 in verzekering gesteld en vervolgens op 4 september 2019 in bewaring gesteld. Op 6 september 2019 is verzoeker op last van de officier van justitie in vrijheid gesteld.
2.4.
Op de voet van het bepaalde in thans de artikelen 530, 533 en 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze tengevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een advocaat, zo daartoe althans gronden van billijkheid aanwezig zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding.
Ten aanzien van artikel 533 Sv.
2.5.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten heeft verzoeker recht op 3 dagen vergoeding voor een verblijf in een politiecel, en 3 dagen voor een verblijf in een huis van bewaring.
Ten aanzien van artikel 530 Sv.
2.6.
Art. 530 Sv. voorziet in de daar genoemde gevallen in de mogelijkheid tot toekenning van een vergoeding voor de door de gewezen verdachte gemaakte kosten van een raadsman. Die bepaling ziet op de kosten van de raadsman die in de strafzaak als gekozen raadsman is opgetreden. Met het in het Wetboek van Strafvordering voorziene systeem van rechtsbijstand aan verdachten is niet verenigbaar dat de raadsman die in een strafzaak aan de verdachte was toegevoegd, nadat de zaak is geëindigd alsnog als gekozen raadsman in de zin van genoemde bepalingen komt te gelden. Dit uitgangspunt is door de Hoge Raad geformuleerd in zijn arrest van 15 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO4098).
2.7.
Deze rechtspraak zag echter op een geval, waarin de aan een gewezen verdachte verleende toevoeging niet werd ‘gebruikt’, nadat de zaak was geëindigd. In het onderhavige geval heeft de raadsvrouw op 16 oktober 2019 aan de rechtbank Noord-Holland verzocht om de toevoeging in te trekken, waarna de strafgriffie op 16 oktober 2019 de last tot toevoeging heeft beëindigd. De toevoeging is dus beëindigd, voordat de zaak was geëindigd.
De raadsvrouw heeft dit als volgt toegelicht:
“Client wilde niet op basis van de wet op de rechtsbijstand te worden bijgestaan na gewezen te zijn op de regels omtrent de gefinancierde rechtsbijstand inclusief de bij u bekend veronderstelde brief over de mogelijkheid dat een gewezen verdachte bij een veroordeling een rekening van de Raad voor Rechtsbijstand kan ontvangen voor de advocaatkosten.”
2.8.
De officier van justitie heeft op 6 november 2019 aan KMar brigade Noord-Holland meegedeeld dat de strafzaak tegen [verzoeker] is geseponeerd.
2.9.
Artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand luidt als volgt:
1. Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
2. In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.
Bij de invoering van dit artikel werd in de Memorie van Toelichting het volgende vermeld:
Bepaald wordt dat de rechtzoekende die gebruik maakt van zijn toevoeging geen kosten voor het gebruik maken van een raadsman mag vorderen, aangezien hij deze kosten niet heeft gemaakt. De rechtzoekende maakt gebruik van zijn toevoeging, indien op het moment dat de advocaat rechtsbijstand verleent een toevoeging is afgegeven.
Voorgesteld wordt om in het geval de zaak eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering de rechtzoekende geen kostenvergoeding te geven voor de kosten van een raadsman zoals bepaald in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtzoekende heeft gedurende de looptijd van de zaak immers geen kosten gemaakt.
2.10.
Het bovenstaande laat onverlet dat de toevoeging kan worden ingetrokken of beëindigd. Het kan zijn dat de verdachte de voorkeur geeft aan de juridische bijstand van een commercieel opererende advocaat. Deze keuze moet dan worden gemaakt
voordatdaadwerkelijke rechtsbijstand is verleend. Daarmee is de rechtsbasis voor deze dienstverlening vanaf het begin duidelijk. (TK 2003-2004, 29 756, nr. 3 p. 1).
2.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat slechts de werkzaamheden
na16 oktober 2019 voor vergoeding in aanmerking komen. Gezien de door de advocaat van verzoeker in het geding gebrachte specificatie bepaalt de rechtbank die werkzaamheden op 0,36 uur. Aan verzoeker zal zodoende worden toegekend een bedrag van € 200,- x 0,36 uur = € 120,- verhoogd met 6% kantoorkosten (€ 7,20) en 21 % BTW (€ 26,71), in totaal € 153,91.
Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 988,91
(zegge: negenhonderd achtentachtig euro en éénennegentig cent),
welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 315,- wegens een verblijf van 3 dagen op een politiebureau;
€ 240,- wegens een verblijf van 3 dagen in een huis van bewaring.
€ 153,91 wegens de kosten van een raadsvrouw voor werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 280,- wegens de kosten van een raadsvrouw voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer NL39ABNA0533144159 ten name van Stichting Beheer Derdengelden De Groot & Rozenbeek Advocaten, onder vermelding van “dossiernummer 0882.002.”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.