Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
6 februari 2020.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering had zien beëindigen door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. Het primaire besluit, dat op 5 maart 2020 was genomen, hield in dat de bijstandsuitkering van verzoeker met terugwerkende kracht werd beëindigd per 1 maart 2020. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker, geboren op [datum], sinds 4 december 2017 een bijstandsuitkering ontvangt en dat hij bij zijn moeder woont. Hij heeft problemen met het vinden en behouden van werk en heeft geen dagbesteding. De rechtbank oordeelde dat uit de houding en gedragingen van verzoeker niet ondubbelzinnig bleek dat hij zijn verplichtingen niet wilde nakomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en dat er maatwerk verwacht mocht worden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst met ingang van 15 maart 2020. Dit betekent dat de uitkering van verzoeker herleefde en uitbetaald diende te worden door verweerder. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en diende het griffierecht te worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van het verzoek heeft erkend.