ECLI:NL:RBNHO:2020:2969

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
8286007
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorlopige voorziening in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft [werknemer] een verzoek ingediend om het aan hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het ontslag was gebaseerd op het feit dat [werknemer] op 8 december 2019, na zijn nachtdienst, in zijn werkkleding een fles wijn niet had afgerekend bij de Albert Heijn op Schiphol. De kantonrechter heeft op 20 april 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 6 april 2020 is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat het per ongeluk niet afrekenen van een fles wijn, zeker gezien de omstandigheden, niet voldoende was om als dringende reden voor ontslag te kwalificeren. De kantonrechter heeft [werknemer] in het gelijk gesteld en SDBV veroordeeld tot betaling van het verschuldigde salaris, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De proceskosten zijn voor rekening van SDBV, omdat zij overwegend ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8286007 AO VERZ 20-9
Uitspraakdatum: 20 april 2020
Beschikking op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. A.J. Engelsma
tegen
de besloten vennootschap
SDBV B.V.,
gevestigd te Schiphol
verwerende partij
verder te noemen: SDBV
gemachtigde: S. de Lange

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om het aan hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. Gelijktijdig met dit verzoek heeft [werknemer] ook verzocht om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Op 6 april 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Omdat in verband met de uitbraak van het coronavirus momenteel alleen de urgente zaken door gaan, is op de zitting enkel het verzoek ex artikel 223 Rv behandeld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. SDBV heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft SDBV bij brief van 31 maart 2020 stukken toegezonden. [werknemer] heeft bij fax van 2 april 2020 een aanvullend stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [in 1966] , is op 1 juli 1991 in dienst getreden bij SDBV, laatstelijk in de functie van Serveillant/SCC Operator op Schiphol. Het bruto basissalaris van [werknemer] bedroeg € 2.090,88 per vier weken op basis van 36 uur per week, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten. Daarnaast ontving [werknemer] een persoonlijke toeslag van € 818,13.
2.2.
SDBV is een dienstverlenende organisatie ten behoeve van de luchthaven Schiphol, die zich uitsluitend richt op beveiligingswerkzaamheden op Schiphol. Opdrachtgevers van SDBV zijn, naast Schiphol N.V., winkels en horeca aangelegenheden, waaronder Albert Heijn (hierna: AH) op Schiphol Plaza.
2.3.
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden een Schipholpas (met daaraan gekoppeld, een Verklaring van Geen Bezwaar), een legitimatiebewijs Beveiliger en politietoestemming vereist is.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst tussen SDBV en [werknemer] is de cao Particuliere Beveiliging (hierna: cao) van toepassing. In artikel 19 van de cao is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

In verband met het bijzondere karakter van de beveiligingsfunctie en de daarmee verbonden specifieke taken wordt, in aanvulling op artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek, in ieder geval als dringende reden beschouwd:
a.
Het zich schuldig maken aan, of het direct betrokken zijn bij, diefstal, verduistering en/of bedrog en/of andere strafbare feiten anders dan verkeersovertredingen, waardoor de werknemer het vertrouwen van de werkgever en/of zijn opdrachtgever(s) verliest;
(…)’
2.5.
In artikel 9.1 van de Bedrijfsregels Security SDBV is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

De aan de medewerker verstrekte bedrijfskleding mag buiten diensttijd uitsluitend worden gedragen tijdens de reistijd voor woon-werkverkeer’.
2.6.
Op zondagochtend 8 december 2019 heeft [werknemer] na afloop van zijn nachtdienst bij SDBV bij de AH op Schiphol Plaza in zijn werkkleding boodschappen gedaan. Hij kocht twee flessen wijn, een yoghurt en een pakje sigaretten.
2.7.
Door een medewerker van AH is geconstateerd dat [werknemer] één fles wijn niet heeft afgerekend bij de zelfscan kassa. [werknemer] is naar aanleiding daarvan door [supervisor] (hierna: [supervisor] ), supervisor Security van SDBV, gebeld en gevraagd om naar de AH terug te komen. Daar was ook de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) aanwezig en zijn camerabeelden bekeken.
2.8.
Na het bekijken van de beelden heeft [werknemer] de fles wijn alsnog betaald. AH heeft geen aangifte gedaan.
2.9.
Bij e-mail van 8 december 2019 heeft [supervisor] aan [operationeel manager] (hierna: [operationeel manager] ), Operationeel Manager bij SDBV, verslag gedaan van de gebeurtenissen:
‘(…)
Op zondag 8 december 2019, omstreeks 06:30 uur, kwam beambte [X] met KMar (met zijn drieën) SV kantoor binnen en hebben aangegeven dat ze opzoek zijn naar collega’s [werknemer] , omdat er iets van Albert Heijn gestolen is. In eerste instantie dacht ik dat beambte heeft diefstal gezien en hierover een getuigenverklaring moesten afleggen, maar volgens de KMar, heeft hij vermoedelijk zelf iets niet afgerekend. Omdat na zijn nachtdienst, was hij al vertrokken/weggegaan, heb ik hem gebeld/gevraagd dat hij moet terugkomen.Omstreeks 07:05 uur, op SV kantoor, heeft de KMar beambte [werknemer] e.e.a. uitgelegd “wat er vermoedelijk gebeurd is/was”. Vervolgens zijn ze naar de grote Albert Heijn gegaan en hebben ze daar de camerabeelden teruggekeken. Volgens de KMar op de beelden en op de kassabon te zien is dat hij een artikel niet heeft afgerekend. Volgens beambte [werknemer] weet hij niet waarom heeft het zelfscansysteem de een artikel niet afgerekend. Want volgens hem, heeft hij alle artikelen gescand/afgerekend.*Omdat Albert Heijn geen aangifte wilde doen, heeft [werknemer] het niet afgerekende artikel afgerekend/betaald’
2.10.
Op 10 december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [operationeel manager] , [HR manager] (HR Manager) en [werknemer] over de gebeurtenissen op 8 december 2019. [werknemer] heeft toen aangegeven dat het niet zijn bedoeling was om niet te betalen.
2.11.
Vervolgens is [werknemer] op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van 10 december 2019 door SDBV bevestigd, waarbij als ontslagreden is vermeld:
‘(…)Voor ons staat vast dat u (na uw nachtdienst en in uw werkkleding) een fles wijn niet hebt afgerekend bij AH. Dat is voor ons onacceptabel. De betrouwbaarheid en integriteit van SDBV richting onze klanten Albert Heijn en Schiphol en richting de interne organisatie is hierdoor ernstige schade toegebracht’.
2.12.
Bij brief van 19 december 2019 heeft (de advocaat van) [werknemer] geprotesteerd tegen het ontslag en SDBV verzocht te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en het loon wordt doorbetaald. Tevens heeft [werknemer] zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van arbeid.
2.13.
SDBV heeft aan dit verzoek niet voldaan, waarna [werknemer] haar in rechte heeft betrokken.

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter om, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de procedure, SDBV te veroordelen om:
an [werknemer] te voldoen het verschuldigde salaris ad € 3.424,95 (bruto) per vier weken, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 10 december 2019, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
aan [werknemer] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 9 december 2019, waarin de betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met en maximum van € 10.000,- voor elke dag na 5 dagen na de datum van de beschikking dat gedaagde niet voldoet aan de beschikking;
aan [werknemer] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [werknemer] toekende loon ex artikel 7:625 BW;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten
tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c en d genoemde kosten vanaf de het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening.
Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, en dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. [werknemer] heeft per ongeluk niet afgerekend, waarschijnlijk doordat hij minder helder was na zijn nachtdienst. AH wilde geen aangifte doen en na betaling van de fles wijn was de zaak voor hen afgedaan. Daarmee moet het ook afgedaan zijn voor SDBV. Het per abuis niet afrekenen kan niet een dringende reden voor ontslag zijn, zeker niet gezien zijn lange en voorbeeldige arbeidsverleden. Ook het feit dat [werknemer] in uniform rondliep is geen dringende reden voor ontslag op staande voet. SDBV stelt geen kleedkamer ter beschikking en [werknemer] was op weg naar huis.
[werknemer] heeft een spoedeisend belang bij dit verzoek omdat hij voor de kosten van zijn levensonderhoud afhankelijk is van het loon bij SDBV.

4.Het verweer

4.1.
SDBV verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. [werknemer] heeft zich bij een klant van SDBV, terwijl hij zijn bedrijfskleding aan had, schuldig gemaakt aan diefstal en/of bedrog, zodanig dat hij het vertrouwen van de werkgever en van de opdrachtgever(s) onwaardig is geworden. Als beveiliger bij SDBV dient [werknemer] van onbesproken gedrag te zijn. Om die reden is in artikel 19 van de cao expliciet opgenomen dat diefstal en/of bedrog waardoor de werknemer het vertrouwen van de werkgever en/of zijn opdrachtgever verliest, als dringende reden wordt beschouwd. Bovendien is het [werknemer] op grond van de bedrijfsregels niet toegestaan om buiten werktijd voor privé-doeleinden in een winkel boodschappen te doen terwijl hij werkkleding aanheeft. Deze bepaling heeft [werknemer] met voeten getreden. De verklaring van [werknemer] dat hij de fles wijn per ongeluk niet heeft afgerekend is ongeloofwaardig. Bovendien komt het niet scannen van een product voor rekening van degene die kiest voor de zelfscan. Dat de kwestie ook door AH hoog werd opgenomen blijkt uit het feit dat de Kmar is ingeschakeld. Dat [werknemer] een lange staat van dienst heeft maakt het voorgaande niet anders.
4.2.
Aangezien het ontslag terecht is gegeven, moeten de verzochte voorzieningen worden geweigerd. Ten aanzien van het verzoek tot betaling van het verschuldigde salaris geldt dat [werknemer] ten onrechte de loonstrook van periode 12 uit 2019 tot uitgangspunt heeft genomen. De in die periode betaalde toeslagen worden alleen betaald indien er op bepaalde uren gewerkt wordt. De vorderingen om buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en verhoging toe te kennen moeten worden afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Voorts verzoekt SDBV om bij de wettelijke verhoging rekening te houden met het feit dat haar niet kan worden toegerekend dat het salaris te laat zou zijn betaald. Tot slot geldt dat de buitengerechtelijke kosten onvoldoende concreet gemaakt zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een aanhangig geding worden gevorderd dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding, indien deze vordering samenhangt met de hoofdvordering. Artikel 223 Rv is van overeenkomstige toepassing op een verzoekschriftprocedure als hier aan de orde (zie: HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR: 2014:3533). Het verzoek van [werknemer] hangt samen met de hoofdvordering, nu in de hoofdzaak is verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen.
5.2.
Voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening is vereist dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat het verzoek in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in deze zaak geen plaats. Dat moet gebeuren in de hoofdzaak. De beoordeling in deze zaak is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv kan alleen worden toegewezen als [werknemer] daarbij een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is voor zover het verzoek van [werknemer] ziet op loondoorbetaling na het ontslag op staande voet. Een dergelijke vordering is naar zijn aard spoedeisend. Daarnaast is het niet de verwachting dat in de hoofdzaak op korte termijn uitspraak zal worden gedaan. Daarom zal op het verzoek genoemd onder 3.1.a,c,d,e in deze beschikking eerst en vooraf wordt beslist.
5.4.
Ten aanzien van het verzoek tot het verstrekken van een salarisspecificatie oordeelt de kantonrechter dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat [werknemer] daarbij een spoedeisend belang heeft, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5.5.
Met betrekking tot de loonvordering (3.1.a) gaat het om de vraag of het ontslag op staande voet van 10 december 2019 – naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter – al dan niet rechtsgeldig is. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.6.
Ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen, slechts gegeven mag worden als van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.7.
De omvang van het debat wordt bepaald door de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden. Uit de ontslagbrief van 10 december 2019 blijkt dat het ontslag op staande voet is gegeven omdat [werknemer] na zijn nachtdienst en in zijn werkkleding een fles wijn niet heeft afgerekend bij AH, waardoor de betrouwbaarheid en integriteit van SDBV richting klanten Albert Heijn en Schiphol en richting de interne organisatie ernstige schade is toegebracht.
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat vaststaat dat [werknemer] na zijn nachtdienst en in zijn werkkleding een fles wijn niet heeft afgerekend bij de AH. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [werknemer] dit bewust heeft gedaan. SDBV stelt zich op het standpunt dat dit het geval is; [werknemer] zou zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal en/of bedrog zoals bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub d BW en artikel 19 van de cao.
5.9.
De kantonrechter stelt voorop dat voor diefstal en bedrog opzet vereist is en dat het aan SDBV is om het bestaan hiervan te bewijzen. Daarin is SDBV naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet geslaagd. De stelling van [werknemer] dat hij de fles wijn per abuis niet heeft gescand/afgerekend, komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor. Daarbij is allereerst van belang dat [werknemer] – zoals blijkt uit de verklaring van [supervisor] van 8 december 2019 - al bij de eerste confrontatie met de verdenking heeft aangegeven dat hij niet heeft doorgehad dat de fles niet gescand/afgerekend was en dat het ook nooit zijn bedoeling was geweest niet te betalen. Zijn latere verklaringen zijn hiermee steeds in lijn geweest. Verder is in ogenschouw genomen dat er is afgerekend bij een zelfscan, waar de kans groter is dat er per ongeluk een product niet (goed) gescand (en dus afgerekend) wordt, dan bij een bemenste kassa, en ook dat [werknemer] slechts één product niet heeft gescand en de rest van zijn boodschappen wel. De kantonrechter acht verder niet ondenkbaar dat [werknemer] na een gewerkte nachtdienst minder alert was en daardoor bij het scannen van zijn boodschappen wellicht een product over het hoofd heeft gezien. Tot slot is meegewogen dat AH geen aangifte heeft gedaan. De kantonrechter leidt hieruit af dat AH er kennelijk ook vanuit ging dat er geen sprake was van opzet/diefstal.
5.10.
Het enkele feit dat [werknemer] buiten werktijd per abuis een product bij de AH niet heeft gescand/afgerekend, is gelet op de voorliggende feiten en omstandigheden onvoldoende om als dringende reden te kwalificeren. Dat wordt niet anders doordat [werknemer] daarbij in strijd met de bedrijfsregels bedrijfskleding droeg. De bedrijfsregels schrijven voor dat bedrijfskleding uitsluitend tijdens werktijd en tijdens woon-werkverkeer mag worden gedragen. [werknemer] heeft ter zitting bevestigd dat dit inderdaad, zoals door SDBV aangevoerd, betekent dat het niet is toegestaan boodschappen te doen in werkkleding. Hij heeft daar echter tegenin gebracht dat SDBV geen kleedruimte beschikbaar heeft en dat hij en zijn collega’s altijd na het werk en tijdens de pauzes in werkkleding boodschappen doen bij de AH op Schiphol, zonder dat zij daar ooit door SDBV op aangesproken zijn. SDBV heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook als zou komen vast te staan dat genoemde bedrijfsregel door SDBV steeds strikt en consequent wordt gehandhaafd, dan leveren de gedragingen van [werknemer] naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter nog geen dringende reden voor ontslag op, maar had SDBV kunnen volstaan met een lichtere sanctie, zoals opgenomen in Hoofdstuk 13 van de bedrijfsregels van SDBV. Dat geldt eens te meer gezien het lange dienstverband van [werknemer] (inclusief uitzendverleden ruim 30 jaar) en zijn (door SDBV niet weersproken) onberispelijke staat van dienst.
5.11.
SBDV heeft verder nog aangevoerd dat het de vraag is of [werknemer] de benodigde passen terugkrijgt om weer als beveiliger te kunnen werken. Voor zover de kantonrechter heeft begrepen uit hetgeen ter zitting is besproken, zijn de passen ná het gegeven ontslag en op initiatief van SBDV ingenomen c.q. geblokkeerd. Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] deze passen niet terugkrijgt. Van een aangifte tegen [werknemer] is immers geen sprake geweest, laat staan van een strafrechtelijke veroordeling.
5.12.
Gezien het voorgaande acht de kantonrechter het in voldoende mate waarschijnlijk dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en dat dit ontslag, naar het primaire verzoek van [werknemer] , zal worden vernietigd, zodat de arbeidsovereenkomst na 10 december 2019 heeft voortgeduurd en [werknemer] vanaf die datum recht heeft op loon heeft behouden.
5.13.
Ten aanzien van de hoogte van het loon volgt de kantonrechter SDBV in haar standpunt, wat inhoudt dat voor de toewijzing het basissalaris van € 2.090,88 bruto per vier weken, als uitgangspunt wordt genomen en niet het door [werknemer] in het petitum opgenomen bedrag van € 3.424,95 bruto per vier weken. [werknemer] heeft immers niet inzichtelijk gemaakt waarom dit (hogere) bedrag zou moeten worden betaald in plaats van het door [werknemer] zelf in de dagvaarding opgenomen basissalaris van € 2.090,88.
5.14.
Het voorgaande betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot veroordeling van SDBV tot betaling van (een voorschot op het) loon zal worden toegewezen. Over het toe te wijzen loon zal de verzochte wettelijke rente worden toegewezen. De verzochte wettelijke verhoging wordt evenwel gematigd tot (een voorschot van) 25%.
5.15.
Het verzoek van [werknemer] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van SDBV, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt SDBV tot betaling aan [werknemer] € 2.090,88 bruto per vier weken aan (voorschot op het) loon, vermeerderd met emolumenten vanaf 10 december 2019, te vermeerderen met (een voorschot op) de wettelijke verhoging van 25%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedoelde loon vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt SDBV tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00.
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door W. Aardenburg, kantonrechter en op 20 april 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter