ECLI:NL:RBNHO:2020:2952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
8120924
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en nevenwerkzaamhedenbeding in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De werknemer, die sinds 15 juli 2019 in dienst was bij de werkgever, verzocht primair om vernietiging van het ontslag en subsidiair om een billijke vergoeding. De werkgever had het ontslag op staande voet gegeven op basis van de beschuldiging dat de werknemer een eigen agentschap was begonnen en collega's had benaderd om voor hem te komen werken, wat in strijd zou zijn met het nevenwerkzaamhedenbeding in de arbeidsovereenkomst.

Tijdens de zitting op 18 februari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer daadwerkelijk een eigen agentschap had opgericht of dat hij zich schuldig had gemaakt aan het ronselen van personeel. De verklaringen van collega's werden als onvoldoende bewijs beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat de werknemer recht had op een gefixeerde schadevergoeding van € 3.726,-, evenals de proceskosten. Het verzoek van de werkgever om te verklaren dat het ontslag gerechtvaardigd was, werd afgewezen. De kantonrechter benadrukte dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat de werkgever de dringende reden voor ontslag niet had kunnen bewijzen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8120924 AO VERZ 19-137
Uitspraakdatum: 17 maart 2020
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. A.F.M. Visscher
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgeefster],
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werkgeefster]
gemachtigde: C.C. Roza

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan primair strekkende tot vernietiging van het verleende ontslag op staande voet en subsidiair strekkende tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. [werkgeefster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 18 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten daarbij nader toegelicht, mede aan de hand van door de gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting voren is gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [in 1976] , is op 15 juli 2019 bij [werkgeefster] in dienst getreden in de functie van Frezer op basis van een contract voor bepaalde tijd tot 15 januari 2020. Het salaris bedroeg € 3.000,- bruto exclusief emolumenten op basis van een arbeidsduur van 38 uur per week.
2.2.
[werkgeefster] exploiteert een metaalbewerkingsonderneming. Zij houdt zich bezig met de bewerking van metalen (frezen en/of draaien) door middel van computergestuurde machines. [ceo] (hierna: [ceo] ) is CEO van de onderneming.
2.3.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] is het volgende beding opgenomen:

De werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van de directie van [werkgeefster] geen werkzaamheden voor derden verrichten en zich onthouden van zakendoen voor eigen rekening. Evenmin zal hij enige financiële of andere voordelen van derden aanvaarden of bedingen, hetzij direct, hetzij indirect, welke geacht kunnen worden in verband te staan met zijn werkzaamheden bij of voor [werkgeefster]
2.4.
In artikel 13 van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] is het volgende boetebeding opgenomen:

De werknemer is van rechtswege in gebreke door enkele overtreding of niet-nakoming van het bepaalde in art 10, 11 en 12 en de werknemer zal aan [werkgeefster] een direct opvorderbaar bedrag van EUR 2500 per overtreding verbeuren, benevens een bedrag van EUR 50,- voor iedere dag, dat de overtreding voortduurt, zijnde de genoemde bedragen de vergoeding van alsdan door [werkgeefster] geleden en te lijden schade, welke door de werknemer wordt erkend, onverminderd het recht van [werkgeefster] van de werknemer volledige schade te vorderen, indien deze meer mocht belopen’
2.5.
Op 2 september 2019 heeft [werkgeefster] haar personeelsleden het volgende memo gestuurd:
‘Beste collega’s,
Werf een collega en scoor een bonus!!
[werkgeefster] Group is gezien de krapte op de arbeidsmarkt en de groei die wij doormaken continue op zoek naar talentvolle vakmensen.
Wij zijn erg tevreden over onze huidige medewerkers en willen graag breiden. Hierbij kunnen we jouw hulp gebruiken! Denk eens aan het aandragen van oud-collega's, vrienden of familieleden. Aan het vinden & aandragen van een geschikte kandidaat zijn voor jou ook voordelen bonden.
Dus; - Zit jij zelf goed op je plek bij [werkgeefster] ? - Ken jij een collega, kennis of familielid die op zoek is naar een leuke job in onze branche? - En wil je bonus van € 1000,- netto verdienen? Lees dan verder! (…).
2.6.
Op 11 september 2019 mailde [werknemer] tijdens een periode van ziekte/verlof als volgt aan HR-manager [HR-manager] (hierna: [HR-manager] ):

I regret to inform you, that the dental technician made some mistakes and they have to remake my prothesis. And it will take another week for me to come back to work.
As of today, I just carne home from the dentist, I can only start the 23 Monday.
But I am not sitting on my hand, I've been very busy. I toke the liberty and made significant steps in order to fill all shop floor vacancies in [plaats] and [plaats] too, with cheap, reliable Hungarian workers.
I will tell you all about it when I am back’
2.7.
Op 30 september 2019 is [werknemer] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 30 september 2019 is de ontslagreden door [werkgeefster] als volgt verwoord:
‘(…)
De grondslag hiervoor is dat je een eigen agentschap bent begonnen, dit is in strijd met artikel 10 van de overeengekomen arbeidsovereenkomst op 8 juli 2019. Je hebt vandaag (indirect) twee medewerkers van de [werkgeefster] Group benaderd om voor je te komen werken, dit is voor ons een dringende reden voor ontslag. (…)’.
2.8.
De gemachtigde van [werknemer] heeft [werkgeefster] bij brief van 4 oktober 2019 gesommeerd het ontslag op staande voet ongedaan te maken en het salaris te betalen.
2.9.
Op 5 oktober 2019 heeft [werknemer] aan [ceo] het volgende Whatsapp bericht gestuurd: ‘
I am here if you ready to talk. I only say this, because if you like, I can still help you fill up all vacant positions on the shop floor. After you paid for everything first of course. We can start a new cooperation’.
2.10.
Op 24 oktober 2019 heeft [collega 1] , Frezer bij [werkgeefster] , schriftelijk het volgende verklaard:
‘Op maandag 30 september 2019 sprak [werknemer] mij aan met de vraag of ik voor hem wilde werken voor meer dan € 1800,00 netto per maand, mijn antwoord was daarop, Dat ik moest Lachen, ik heb nu al meer dan dat, ik heb gezegd dat hij een idioot is’.
2.11.
Op 24 oktober 2019 heeft [collega 2] , Frezer bij [werkgeefster] , schriftelijk het volgende verklaard:

Op maandag 30 september 2019 sprak [werknemer] mij aan met de vraag of ik voor hem wilde komen werken en ik zou dan netto € 2100,00 gaan ontvangen. Mijn antwoord daarop was: ik ben niet op zoek naar ander werk, ik wil dit niet, takaroggy (dit betekend rot op in het Hongaars)’.
2.12.
Op 24 oktober 2019 heeft [collega 3] , Productiemedewerker bij [werkgeefster] , schriftelijk het volgende verklaard:

Op maandag 30 september 2019 omstreeks 7.30 uur vraagt [werknemer] wat mijn salaris is, Ik laat mijn loonstrook zien, hierop antwoord [werknemer] , wat verdien jij weinig, Ik zeg: Ik ben content met mijn salaris bij de [werkgeefster] Group. [werknemer] zegt : als je voor mij gaat werken kan je veel meer verdienen.
[werknemer] heeft aangeboden dat als Ik ontslag zou nemen, ik in eerste instantie voor [werknemer] bij een ander bedrijf zou mogen werken om vervolg weer bij [werkgeefster] Group terug te mogen komen via [werknemer] onder andere (betere) voorwaarden.
Het idee was dat [werkgeefster] Group dan mij een paar maanden zou missen en [werkgeefster] overstag zou gaan door andere voorwaarden te accepteren omdat ik onmisbaar bleek te zijn. (…)
2.13.
Op 26 november 2019 heeft [teamleider] , Teamleider bij [werkgeefster] , schriftelijk het volgende verklaard:
‘Op maandag 30 september 2019 kwam [collega 1] naar mij toe met de mededeling dat hij gevraagd is om voor [werknemer] te gaan werken voor een hogere loon en dat dit ook aan collega van hem de heer [collega 2] is gevraagd. Ik heb dit vervolgens nagevraagd bij [collega 2] , en die heeft dit toegegeven. Vervolgens ben ik naar [productieleider] gegaan met de mededeling dat zowel [collega 1] als [collega 2] waren benaderd door de heer [werknemer] om voor hem te gaan werken’.
2.14.
Op 26 november 2019 heeft [productieleider] , Productieleider bij [werkgeefster] , schriftelijk het volgende verklaard:

Op maandag 30 september 2019 kwam de heer [teamleider] (functie teamleider) aar mij toe met de mededeling dat [werknemer] collega’s aan het benaderen was om voor hem te komen werken. Ik ben vervolgens met [teamleider] meegelopen naar de heren [collega 1] en [collega 2] , om te cheken of dit het geval was en beide personen hebben dit bevestigd. Vervolgens ben ik samen met [HR-manager] (HR manager) naar [ceo] (directie) gestapt om dit te vertellen. De [ceo] wilde [werknemer] meteen spreken, ik heb [werknemer] vervolgens naar het kantoor van de [ceo] gebracht, in dit gesprek waar overigens mevrouw [HR-manager] ook aanwezig was heeft de [ceo] , [werknemer] hiermee geconfronteerd met dit feit en aangegeven dat wij dit als dringende reden voor ontslag zien’
2.15.
Op of omstreeks 8 januari 2020 heeft [werknemer] [ceo] de volgende Whatsapp berichten gestuurd: ‘
I have 6 CNC professionals available at the moment. I can fill all your vacant positions at [plaats] and [plaats] too. Are you interested? You know what to do’en:
‘I have a Mazak programmer/operator whom I cannot use at the moment. Your company most valuable assets of your pride is more important?‘

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter:
Primair:
I. het op 30 september 2019 verleende ontslag op staande voet te vernietigen;
II. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van het aan [werknemer] toekomende brutosalaris van EUR 3000 per maand inclusief emolumenten, vanaf 30 september 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
III. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het onder sub II gevorderde bedrag;
IV. [werkgeefster] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 2500,- per dag of gedeelte daarvan dat [werkgeefster] hieraan niet voldoet;
V. [werkgeefster] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van de beschikking aan alle werknemers van de werkplek waar [werknemer] werkzaam is per e-mail te berichten dat het verleende ontslag is vernietigd, op straffe van een dwangsom van € 2500,- per dag of gedeelte daarvan dat [werkgeefster] hieraan niet voldoet
Subsidiair:
I. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een billijke vergoeding van € 13.041,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 13.041,- primair, althans een bedrag van € 7.452,- subsidiair, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van immateriële vergoeding van € 10.000,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zowel primair als subsidiair:
[werkgeefster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen salaris gemachtigde, kosten griffierecht en nakosten en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2
Aan dit verzoek legt [werknemer] – samengevat – het volgende ten grondslag.
[werknemer] wordt het tijdens dienstverband starten van een agentschap verweten, alsmede het benaderen van zijn collega’s in dit kader. Deze redenen zijn niet dringend genoeg om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. [werkgeefster] heeft geen enkel bewijs aangevoerd waaruit de verweten gedragingen blijken. [werknemer] betwist dat hij zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. Daarnaast heeft [werknemer] een onbesmet arbeidsverleden bij [werkgeefster] , is het voor hem – mede vanwege zijn niet Nederlandse nationaliteit - niet eenvoudig om ander werk te vinden en zijn de financiële gevolgen van het ontslag ingrijpend. [werknemer] verzoekt dan ook primair om vernietiging van het gegeven ontslag en om een rectificatie. Subsidiair wordt verzocht om toekenning van een billijke vergoeding gelijk aan 3,5 maandsalaris. Daarbij is rekening gehouden met de financiële gevolgen van het ontslag voor [werknemer] en de ernstige verwijtbaarheid van [werkgeefster] . [werknemer] vordert tevens een gefixeerde schadevergoeding van primair 3,5 maandsalaris en subsidiair van 1 maandsalaris. Tot slot vordert [werknemer] een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- netto, omdat hem door de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst onnodig (psychisch) leed is berokkend.

4.Het verweer en tegenverzoek

4.1.
[werkgeefster] verweert zich tegen het verzoek en heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarbij zij de kantonrechter verzoekt:
I. te verklaren voor recht dat [werknemer] aan [werkgeefster] een dringende reden heeft gegeven om het dienstverband met onmiddellijke ingang op te zeggen en het op 30 september 2019 gegeven ontslag op staande voet gerechtvaardigd was;
II. te bepalen dat [werknemer] wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:677 lid 2 BW van € 3.726,-;
III. te bepalen dat [werknemer] wordt veroordeeld tot betaling van de in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen boete van €2.500,- wegens het overtreden van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst opgenomen nevenwerkzaamheden beding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [werknemer] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van haar gemachtigde, alsook de kosten die na de beschikking ontstaan.
4.2.
Daartoe heeft [werkgeefster] – samengevat – het volgende aangevoerd. Het is [werknemer] op grond van het nevenwerkzaamhedenbeding verboden om zonder toestemming van [werkgeefster] werkzaamheden voor derden te verrichten of om zaken te doen voor eigen rekening. [werknemer] heeft dit beding overtreden. Hij heeft aantoonbaar werkzaamheden voor eigen rekening verricht gedurende zijn dienstverband bij [werkgeefster] . Dit blijkt niet alleen uit de verklaringen van [collega 1] , [collega 2] en [collega 3] , maar ook uit zijn eigen bericht aan [ceo] van 5 oktober 2019. [werkgeefster] heeft [werknemer] hiervoor geen toestemming verleend, waarmee overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding vaststaat. Gezien het ernstige personeelstekort waarmee [werkgeefster] kampt, en waarvan [werknemer] op de hoogte is, worden zijn handelingen hem zwaar aangerekend. Anders dan [werknemer] stelt, zijn de gevolgen van het ontslag niet als ernstig te kwalificeren. [werknemer] heeft feitelijk slechts 38 dagen voor [werkgeefster] gewerkt en heeft blijkens zijn Linkedin profiel sinds 1 november 2019 een nieuwe baan. De verzoeken van [werknemer] moeten dan ook worden afgewezen.
4.3.
Omdat [werknemer] aan [werkgeefster] een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven, verzoekt [werkgeefster] [werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het loon over de periode van 30 september tot 1 november 2019. Daarnaast is [werknemer] wegens overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding een boete verschuldigd van € 2.500,-. op grond van het boetebeding uit artikel 13 van de arbeidsovereenkomst.

5.De beoordeling

Verzoek
Ontslag op staande voet
5.1.
[werknemer] heeft het onderhavige verzoek tijdig ingediend, omdat dit ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 sub a BW is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [werkgeefster] is beëindigd.
5.2.
Ter zitting heeft [werknemer] aangegeven dat hij berust in het ontslag op staande voet. [werknemer] handhaaft zijn subsidiaire verzoek tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. Hij heeft tevens zijn verzoek gewijzigd in die zin dat het verzoek tot rectificatie ook subsidiair wordt gedaan.
5.3.
De vraag die beantwoord moet worden is of het op 30 september 2019 verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen, slechts gegeven mag worden als van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.4.Volgens vaste rechtspraak bepaalt de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden de omvang van het debat tussen partijen. Uit de ontslagbrief van 30 september 2019 blijkt dat het ontslag op staande voet is gegeven omdat [werknemer] in strijd met het nevenwerkzaamhedenbeding uit de arbeidsovereenkomst een eigen agentschap zou zijn begonnen en hij (indirect) twee medewerkers van de [werkgeefster] Groep zou hebben benaderd om voor hem te komen werken.
5.5.
Het is aan [werkgeefster] als werkgever te bewijzen dat de ontslaggrond zich feitelijk heeft voorgedaan.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [werkgeefster] daarin niet is geslaagd. Nergens uit de stukken blijkt dat [werknemer] tijdens zijn dienstverband een eigen agentschap heeft opgericht om daarmee voor eigen rekening zaken te doen. [werkgeefster] heeft ter zitting weliswaar gesteld dat [werknemer] op 26 september 2019 vrij had gevraagd om zich bij de Kamer van Koophandel (KvK) te kunnen inschrijven, maar [werknemer] heeft aangevoerd dat zijn plannen om een eigen bedrijf te beginnen op dat moment nog zeer prematuur waren en dat hij de afspraak bij de KvK heeft gecanceld, nadat zijn leidinggevende hem had gezegd dat hij dit niet mocht doen, hetgeen door [werkgeefster] niet is betwist.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de verklaringen van de werknemers zoals hierboven geciteerd bij de feiten onvoldoende bewijs opleveren voor de stelling dat [werknemer] al tijdens dienstverband zijn eigen agentschap had. De werknemers hebben –samengevat- verklaard dat [werknemer] hen gevraagd heeft om tegen een hoger loon voor hem te komen werken. [werknemer] heeft ter zitting echter de juistheid van de verklaringen betwist en gesteld d dat hij - in reactie op klachten van de werknemers over hun salariëring - uitsluitend de hypothetische vraag aan hen gesteld heeft voor welk salaris zij ergens anders zouden gaan werken. [werknemer] heeft verder aangevoerd dat aan de verklaringen geen waarde mag worden gehecht, aangezien deze pas zijn opgesteld nadat het ontslag op staande voet is verleend, een aantal verklaringen ( [productieleider] en [teamleider] ) slechts ‘van horen zeggen’ zijn en de verklaringen van [collega 2] en [collega 1] door [werkgeefster] zelf lijken te zijn opgesteld. [werknemer] heeft er in dat verband op gewezen dat laatstgenoemde verklaringen grotendeels gelijk zijn en in de Nederlandse taal zijn opgesteld, terwijl de Hongaarse werknemers de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ter zitting heeft [HR-manager] , HR-manager bij [werkgeefster] , desgevraagd bevestigd dat de verklaringen door haar – en niet door de betreffende werknemers – in het Nederlands zijn opgesteld op basis van hetgeen deze werknemers in het Engels aan haar hadden verklaard.
5.8.
De vraag welke waarde aan deze verklaringen moet worden gehecht kan in het midden blijven, omdat de kantonrechter van oordeel is dat, óók als de verklaringen voor waar aangenomen worden, de gedragingen van [werknemer] niet als een dringend reden kwalificeren. Het komt de kantonrechter op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht weliswaar aannemelijk voor dat [werknemer] tijdens zijn dienstverband bij [werkgeefster] al voorwerk heeft verricht voor een te starten eigen onderneming, maarniet is gebleken dat [werknemer] toen (al) een eigen agentschap had en zich dus daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan het ‘zakendoen voor eigen rekening’, zoals hem op grond van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst was verboden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat [werknemer] zich tijdens dienstverband al bij de KvK had ingeschreven met een eigen bedrijf of dat hij tijdens zijn dienstverband bij [werkgeefster] inkomsten uit een eigen bedrijf heeft gegenereerd. Dat [werknemer] tijdens zijn dienstverband wellicht collega’s heeft benaderd om te vragen of zij wilden overstappen voor een hoger salaris, zoals verklaard, is niet loyaal maar rechtvaardigt geen ontslag op staande voet. Daarvoor is méér nodig dan het polsen van de bereidheid van collega’s om over te stappen,. Structureel en stelselmatig ronselen van personeel kan onder omstandigheden een grond voor ontslag op staande voet opleveren, maar daarvan is niet gebleken.
5.9.
Het verwijt van [werkgeefster] dat [werknemer] als een ‘mol’ de organisatie is binnengedrongen, kan de kantonrechter niet volgen. [werknemer] is er immers open over geweest dat hij van plan was zich bij de KvK in te schrijven, maar dit uiteindelijk niet heeft gedaan toen hem dat door [werkgeefster] was verboden. Ook het bericht van [werknemer] van 11 september 2019 aan HR-manager [HR-manager] en het Whatsapp bericht van [werknemer] van 5 oktober 2019 aan [ceo] vormen geen aanwijzing dat [werknemer] al tijdens het dienstverband een eigen agentschap is begonnen. Deze tonen slechts aan dat [werknemer] zowel voor, als na de beëindiging van zijn dienstverband heeft geprobeerd nieuw personeel bij [werkgeefster] aan te brengen, hetgeen door [werkgeefster] juist werd aangemoedigd met het bonusbeleid.
5.10.
[werkgeefster] heeft ter zitting nog de vergelijking gemaakt met machines en aangevoerd dat het personeel haar belangrijkste asset is en dat [werknemer] in feite geprobeerd heeft deze asset af te pakken. Deze vergelijking gaat naar het oordeel van de kantonrechter mank;, werknemers zijn – anders dan machines – geeneigendom van de werkgever en werknemers zijn op grond van het grondrecht van vrije arbeidskeuze in beginsel vrij te ‘gaan en staan waar zij willen’ (‘niemand is van iemand’). Dat geldt te meer voor werknemers die op basis van een bepaalde tijdscontract werkzaam zijn zonder zekerheid van een onbepaalde tijdsverlenging, zoals het geval was bij de twee werknemers die een verklaring hebben afgelegd.
Gefixeerde schadevergoeding
5.11.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Hiermee staat vast dat er onregelmatig is opgezegd. [werkgeefster] is derhalve op grond van artikel 7:672 lid 10 BW schadeplichtig. [werknemer] heeft primair aanspraak gemaakt op een gefixeerde vergoeding van 3,5 maandsalaris omdat de arbeidsovereenkomst zonder ontslag op staande voet minimaal tot 15 januari 2020 zou hebben geduurd. De kantonrechter volgt [werknemer] hierin niet. De gefixeerde vergoeding is ex artikel 7:672 lid 10 BW gelijk aan het loon over de periode waarin de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Gelet op het tussen partijen overeengekomen tussentijdse opzegbeding zou de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging, met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn van een maand, zijn geëindigd per 31 oktober 2019. De gefixeerde vergoeding wordt daarom vastgesteld op een bedrag van € 3.726,-, gelijk aan het loon over de periode van 1 tot en met 31 oktober 2019.
Billijke vergoeding
5.13.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW heeft [werknemer] verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 13.041,- omdat [werkgeefster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door hem zonder dringende reden op staande voet te ontslaan en omdat de financiële gevolgen van het ontslag ingrijpend zijn voor [werknemer] .
5.14.
Door op te zeggen in strijd met de daarvoor geldende regels is de grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding in beginsel gegeven. De hoogte van de billijke vergoeding dient in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter acht het toekennen van een billijke vergoeding naast de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, in het onderhavige geval niet aan de orde. Zoals hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk geworden dat [werknemer] tijdens zijn dienstverband bij [werkgeefster] het nodige voorwerk heeft verricht om een eigen bedrijf te kunnen oprichten. Hoewel [werknemer] hiermee strikt genomen (net) niet het nevenwerkzaamhedenbeding heeft overtreden (althans, dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende komen vast te staan), staat wel vast dat hij zich niet netjes heeft gedragen. Daardoor heeft [werknemer] in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de onwerkbare situatie. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat [werknemer] slechts zeer kort (38 dagen) voor [werkgeefster] gewerkt heeft en dat hij direct aansluitend aan de beëindiging van zijn dienstverband een andere bron van inkomsten heeft gevonden.
5.1.5. [werknemer] heeft ter zitting gesteld dat het eigen bedrijf dat hij inmiddels is gestart nog geen inkomsten genereert en dat hij met zijn dienstverband bij Combi Europe geen volledig salaris kan verdienen. De kantonrechter acht dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de frequentie waarmee [werknemer] personeel aanbiedt aan [werkgeefster] (zie de Whatsapp berichten van begin januari 2020) mag worden afgeleid dat er na zijn ontslag bemiddelingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden waarmee hij inkomsten heeft gegenereerd. Daarbij komt dat uit het door [werkgeefster] overgelegde Linkedin profiel van [werknemer] blijkt dat hij sinds 1 november 2019 werkzaam is als Managers of Operations en het de kantonrechter aannemelijk voorkomt dat hij ook daarmee (substantiële) inkomsten genereert. Dat [werknemer] , zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, in werkelijkheid een andere, lager betaalde functie vervult en hij zijn situatie op Linkedin mooier heeft voorgedaan dan het is, is een omstandigheid die voor rekening van [werknemer] komt. Tot slot heeft de kantonrechter meegewogen dat, anders dan door hem is gesteld, niet is gebleken van enige financiële nood van de zijde van [werknemer] .
Immateriële schadevergoeding
5.16.
Met betrekking tot de post immateriële schadevergoeding overweegt de kantonrechter in navolging van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar beschikking van 24 juli 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:8439) dat voor een immateriële schadevergoeding op de voet van art. 6:106 BW meer nodig is dan de enkele stelling dat [werknemer] psychisch leed is berokkend. Er moet sprake zijn van aantasting in de persoon, zoals in dat wetsartikel bedoeld. Volgens de Hoge Raad in het arrest van13 januari 1995 (ECLI:NL:1995:ZC1608) is een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen daarvoor niet voldoende. In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld, zie bijvoorbeeld HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356. Een dergelijk ziektebeeld heeft [werknemer] gesteld noch aangetoond. De kantonrechter ziet derhalve onvoldoende grond om immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
Rectificatie
5.16.
[werknemer] heeft ook verzocht [werkgeefster] te veroordelen tot het zenden van een rectificatie aan alle werknemers werkzaam op de werkplek waar [werknemer] binnen [werkgeefster] werkzaam was. [werkgeefster] heeft zich daartegen verzet. Een bijzonder belang bij een dergelijke rectificatie heeft [werknemer] niet gesteld en is de kanonrechter overigens ook niet gebleken, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.17.
[werkgeefster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [werknemer] begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris gemachtigde € 720,00
Totaal € 801,00
5.16.
De nakosten, waarvan [werknemer] betaling verzoekt, zullen conform de aanbevelingen van het LOVCK worden toegewezen tot een bedrag van € 120,-.
Het tegenverzoek
5.16.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zal het zelfstandig tegenverzoek van [werkgeefster] om voor recht te verklaren dat het gegeven ontslag op staande voet gerechtvaardigd was en het verzoek om [werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW, worden afgewezen.
5.17.
Ook het verzoek tot toekenning aan [werkgeefster] van een door [werknemer] verbeurde boete van € 2.500,- wegens overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding zoals opgenomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, wordt afgewezen. De kantonrechter heeft in het voorgaande immers geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat [werknemer] tijdens dienstverband (door middel van een eigen agentschap) zaken heeft gedaan voor eigen rekening.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgeefster] omdat zij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met het verzoek, zullen de proceskosten worden bepaald op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
Het verzoek
6.1.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [werknemer] van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ter hoogte van een bedrag van € 3.726,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 720,- en tot betaling van nasalaris van € 120, voor zover daadwerkelijk nakosten door [werknemer] worden gemaakt, te vermeerderen met, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis, en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Het tegenverzoek
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 17 maart 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter