ECLI:NL:RBNHO:2020:2839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4052
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren op grond van ingezetenschap

Op 17 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB, dat hem per 14 september 2019 92% van het maximale AOW-pensioen had toegekend, waarbij een korting van 8% was toegepast vanwege niet verzekerde jaren. Eiser stelde dat hij in de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 verzekerd had moeten zijn op grond van ingezetenschap, ondanks dat hij niet ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (Brp). De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had vastgesteld dat eiser in die periode niet als ingezetene kon worden beschouwd, omdat hij geen zelfstandige woning had, niet in Nederland woonde of werkte, en geen uitkering ontving. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij een duurzame band met Nederland had behouden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 14 september 2019 92% van het maximale pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) toegekend.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft verweerder op 20 augustus 2010 verzocht om zijn pensioenoverzicht. Verweerder heeft, nadat aanvullende informatie van eiser is verkregen, op 29 september 2010 het pensioenoverzicht opgesteld. Hierin is onder meer weergegeven dat als eiser vanaf 29 september 2010 tot zijn 65e jaar verzekerd blijft , hij 92% van het volledige AOW-pensioen krijgt. Over de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 is eiser als niet verzekerd in Nederland aangemerkt omdat eiser volgens de Gemeentelijke basisadministratie (Gba, thans Brp) in die periode geen verblijfplaats in Nederland heeft gehad. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 2 mei 2019 heeft eiser zijn AOW-pensioen bij verweerder aangevraagd.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens aan eiser bij het primaire besluit per 14 september 2019 een AOW-pensioen toegekend. Uit het daarbij behorende pensioenoverzicht volgt dat eiser in de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 geen pensioen heeft opgebouwd als gevolg waarvan er een korting van 8% op zijn pensioen plaatsvindt. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Uit het Brp volgt dat eiser op 16 december 1998 is vertrokken uit Nederland en op 24 juni 2003 vanuit het buitenland in Nederland is teruggekomen. Als iemand een periode niet is ingeschreven in de Brp neemt verweerder aan dat die persoon in die periode voor de AOW niet in Nederland heeft gewoond. Eiser heeft verklaard dat hij in die periode geen vaste woonplaats had, dat hij niet in Nederland woonde, maar dat hij zijn woonplaats in Nederland niet heeft opgegeven. Hij beschikte in deze periode over een postbusadres in Nederland, een autoverzekering en een doorlopende reisverzekering. Verweerder stelt op basis van de beschikbare gegevens vast dat eiser in de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 niet als ingezetene stond ingeschreven in het Brp, ook feitelijk niet in Nederland woonde, in Nederland niet beschikte over een zelfstandige woning, in Nederland geen arbeid verrichtte en geen Nederlandse sociale uitkering ontving. Gelet hierop is eiser in voornoemde periode niet verzekerd geweest voor de AOW. Op het maximale AOW-pensioen is daarom terecht een korting toegepast van 8%.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij in de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 een duurzame band met Nederland heeft behouden dan wel als ingezetene moet worden beschouwd. Hij heeft nimmer een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland gehad. Hij heeft door Europa gezworven op zoek naar een gespecialiseerd advocaat om een internationale zaak aan te spannen. Buiten zijn schuld om is zijn woning in Nederland in 1998 (gedwongen) verkocht. Onterecht is hem destijds een uitkering geweigerd als gevolg waarvan hij op straat verder moest. Hij heeft altijd een doorlopende reisverzekering gehad vanuit Nederland. Hij wist niet dat hij was uitgeschreven uit het Brp. Hij heeft een postbus aangehouden in Nederland. Hij heeft veel in zijn auto verbleven, die in Nederland verzekerd was. Zij ouders woonden in Nederland. Zij hebben hem als vermist opgegeven en uiteindelijk vanuit het buitenland opgehaald. Gelet hierop is altijd een band met Nederland blijven bestaan en is er geen sprake geweest van een nauwere band met een land waar hij doorheen is gereisd. Er is volgens hem dan ook ten onrechte een korting op zijn AOW-pensioen toegepast.
4. Tussen partijen is in geschil of eiser over de periode van 16 december 1998 tot en met 24 juni 2003 op grond van ingezetenschap verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder deze periode reeds eerder heeft beoordeeld bij het besluit tot vaststelling van eisers pensioenoverzicht van 29 september 2010. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1590, dient verweerder echter desondanks, na aanvraag van het AOW-pensioen, opnieuw te onderzoeken in welke jaren iemand verzekerd was. Ten aanzien van de jaren waarover via een pensioenoverzicht reeds een standpunt is bepaald, dient een (potentieel) verzekerde wel deugdelijk en toereikend te motiveren waarom de eerdere vaststelling naar zijn mening onjuist was. Op eiser rust dan ook een vergaande bewijslast ten aanzien van zijn standpunt dat hij in de periode in geding verzekerd is geweest op grond van de AOW.
6. Vast staat dat eiser gelet op het Brp in de periode in geding niet ingeschreven stond in Nederland. Eiser heeft daarnaast verklaard gedurende deze periode geen zelfstandige woning te hebben gehad in Nederland, niet in Nederland te hebben gewoond of gewerkt en ook geen uitkering te hebben ontvangen. Gelet hierop heeft verweerder eiser terecht niet als ingezetene beschouwd als bedoeld in de AOW. Eiser is er niet in geslaagd om deugdelijk en toereikend te motiveren waarom deze vaststelling door verweerder onjuist was. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden en dat het nooit de bedoeling is geweest om zo lang uit Nederland weg te blijven en deze band te verbreken, maar deze stelling is op geen enkele wijze met objectiveerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd.
7. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2020 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, worden al deze uitspraken alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.