ECLI:NL:RBNHO:2020:2812

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
C/15/300831 / FA RK 20-1415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging met verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2020 een zorgmachtiging verleend aan betrokkene, geboren op [geboortedatum] te [plaats], op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie, en dat er ernstig nadeel voor haar of anderen kan ontstaan zonder verplichte zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis accepteert en dat zij ontkent een stoornis te hebben. De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat haar wens om geen medicatie te gebruiken en geen bemoeienis van de GGZ te dulden, moet worden gerespecteerd, maar de rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor verplichte zorg prevaleert.

De rechtbank heeft verschillende vormen van verplichte zorg goedgekeurd, waaronder het toedienen van medicatie, toezicht op betrokkene en opname in een accommodatie indien nodig. De rechtbank heeft bepaald dat de zorgmachtiging geldt voor een periode van zes maanden, tot en met 10 oktober 2020, en dat het zorgplan binnen een maand moet worden aangepast om te voldoen aan de wettelijke eisen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
zaak-/rekestnr.: C/15/300831 / FA RK 20-1415
beschikking van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: betrokkene,
advocaat mr. F. Westenberg, gevestigd te Hoorn.

1.Procedure

1.1.
Bij het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 20 maart 2020, heeft de officier van justitie verzocht om afgifte van een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring van 13 maart 2020;
  • het zorgplan van 3 maart 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 16 maart 2020.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 april 2020. In verband met de Coronacrisis en de daaruit voortvloeiende gezondheidsrisico’s heeft de zitting conform de landelijke richtlijnen van de rechtspraak telefonisch plaatsgevonden. Alle betrokkenen hebben hiermee ingestemd en aangegeven de zitting te kunnen volgen.
1.4.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • [psychiater] , psychiater.
1.5.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.De standpunten

2.1.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat zij geen stoornis heeft en dat zij geen medicatie en bemoeienis van de GGZ wenst. Veel kenmerken van een stoornis zijn niet aan de orde en voor de rest is het overtrokken. Betrokkene is niet psychotisch geweest, maar er was sprake van een conflict met de buurt. Op dit moment neemt betrokkene wekelijks medicatie onder toezicht in. Het contact met de GGZ is verder wel goed. In het verleden heeft betrokkene wel gesjoemeld met de medicatie inname, omdat zij het er niet mee eens is dat zij medicatie moet gebruiken. De reden dat zij nu toch de medicatie inneemt, is dat zij vreest anders opgenomen te worden.
2.2.
De advocaat heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Betrokkene is wilsbekwaam en het is haar wens geen medicatie te gebruiken en geen bemoeienis vanuit de GGZ te hoeven dulden. Deze wensen dienen op grond van artikel 2:1 lid 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) gehonoreerd te worden. Verder is voor de verplichte vormen van zorg in de vorm van toedienen van medicatie en toezicht niet in het zorgplan opgenomen hoe dit geregeld is, terwijl artikel 2:2 van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Bvggz) dat wel vereist. Tot slot is als verplichte vorm van zorg verzocht om opname in een accommodatie, terwijl dat nu niet aan de orde is. Dit lijkt op de voorwaardelijke machtiging zoals de Wet BOPZ die kende, maar de Wvggz kent een dergelijke machtiging niet (vgl. ECLI:NL:RBZWB:2020:1528). Mocht opname in de toekomst alsnog nodig blijken te zijn, dan zijn daar andere juridische mogelijkheden voor, waarbij betrokkene opnieuw beoordeeld wordt door een onafhankelijk psychiater (vgl. ECLI:NL:RBROT:2020:2851).
2.3.
De psychiater heeft naar voren gebracht dat betrokkene stabiel is en dat hij tevreden is over hoe het nu gaat. Betrokkene is er heel open over dat zij stopt met de medicatie als er geen zorgmachtiging is. Zij is consistent in haar wens om te stoppen met medicatie. Verlaging van de dosering zal tot problemen leiden. Betrokkenes spiegel ligt al een stuk lager dan normaal gesproken bij deze dosering.
Beoordeling
3.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie.
3.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er door voornoemde stoornis ernstig nadeel voor of van betrokkene of een ander is, te weten:
- ernstige immateriële schade;
  • ernstige verwaarlozing;
  • acute maatschappelijke teloorgang;
  • dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept.
3.3.
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
3.4.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene ontkent de stoornis, wil geen medicatie gebruiken en wenst geen bemoeienis van de GGZ. Om die reden is verplichte zorg nodig. De stelling van de advocaat dat betrokkenes wens om geen medicatie te gebruiken gehonoreerd dient te worden omdat zij wilsbekwaam is, treft geen doel. Op het moment dat een vorm van verplichte zorg nodig is, moeten de wensen en voorkeuren van de betrokkene
overdie vorm van verplichte zorg gehonoreerd worden, maar dat betreft niet de vraag naar de toepassing van verplichte zorg zelf. Daarmee zou verplichte zorg voor wilsbekwame personen immers niet meer aan de orde kunnen zijn.
3.5.
Op grond van het zorgplan, het advies van de geneesheer-directeur en wat is besproken ter zitting, worden in elk geval de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • opnemen in een accommodatie, indien noodzakelijk om de doelen van verplichte zorg te bereiken, voor een maximale duur van vier weken, na herbeoordeling door een onafhankelijk psychiater.
3.6.
Over het ‘opnemen in een accommodatie’ als vorm van verplichte zorg overweegt de rechtbank het volgende. Uit het verzoekschrift blijkt dat beoogd is dat betrokkene ambulante verplichte zorg ontvangt en dat opname in een accommodatie nu niet aan de orde is. Betrokkene is sinds 2016 stabiel omdat zij sindsdien onder toezicht medicatie inneemt in het kader van telkens verleende (nieuwe) voorwaardelijke machtigingen onder de oude wetgeving. Betrokkene heeft hier zelf over gezegd dat zij de medicatie enkel inneemt omdat dit een voorwaarde is om niet opgenomen te worden. In het verleden is betrokkene diverse malen voor kortere of langere tijd opgenomen geweest en haar stoornis kent een chronisch beloop. Het is dus van groot belang dat de medicatie inname onder toezicht wordt voortgezet. Deze vormen van verplichte zorg in de ambulante setting kunnen in het geval van betrokkene slechts effectief worden ingezet indien daaraan gekoppeld is dat zij kan worden opgenomen in een accommodatie als dat noodzakelijk is om de doelen van verplichte zorg te bereiken.
Uit oogpunt van proportionaliteit zal de rechtbank bepalen dat opname voor een maximale duur van vier weken op grond van deze machtiging is toegestaan, gelet op de omstandigheid dat betrokkene bij haar laatste opname relatief snel stabiliseerde en de voorlopige machtiging destijds is afgewezen. Verder zal de rechtbank bepalen dat betrokkene voorafgaand aan een opname opnieuw moet worden beoordeeld door een onafhankelijk psychiater, gebaseerd op het toestandsbeeld waarvan op dat moment sprake is. Overigens schrijft artikel 8:9 lid 1 van de Wvggz ook voor dat de zorgverantwoordelijke alvorens hij ter uitvoering van een zorgmachtiging een beslissing neemt ter uitvoering van verplichte zorg, zich op de hoogste stelt van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, met betrokkene overlegt over de voorgenomen uitvoeringsbeslissing en hierover – voor zover hij geen psychiater is – overeenstemming bereikt met de geneesheer-directeur.
De rechtbank ziet in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:1528) geen aanleiding voor een ander oordeel. Het is weliswaar juist dat de Wvggz de figuur van de voorwaardelijke machtiging niet kent, maar de Wvggz kent wel de mogelijkheid om in een zorgmachtiging verschillende vormen van verplichte zorg toe te staan en te differentiëren naar duur en omstandigheden waaronder die vormen van zorg mogen worden toegepast.
3.7.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
3.8.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief.
3.9.
De rechtbank overweegt nog het volgende over de eisen die op grond van het Bvggz aan ambulante verplichte zorg worden gesteld. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder a en b, van het Bvggz kan ambulante verplichte zorg uitsluitend worden toegepast indien de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het vaststellen van het zorgplan overleg heeft gepleegd met ten minste één andere deskundige als bedoeld in artikel 5:13, derde lid, onderdeel d, van de Wvggz, over zowel de wijze waarop toezicht op de betrokkene moet worden gehouden om diens veiligheid voldoende te borgen als het aantal zorgverleners dat op het moment van het daadwerkelijke uitvoering van de ambulante verplichte zorg aanwezig moet zijn om een verantwoorde zorgverlening te borgen, terwijl bovendien in het zorgplan moet zijn vastgelegd, samengevat, dat en op welke wijze aan de vereisten is voldaan.
3.10.
De rechtbank stelt vast dat uit het zorgplan niet volgt dat aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 6:4, tweede lid, Wvggz bepalen dat het zorgplan zodanig dient te worden aangepast/aangevuld zodat hiermee alsnog wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, onder a en b van het Bvggz. Omdat betrokkene al sinds 2016 op dezelfde manier ambulante zorg ontvangt en er geen aanwijzingen zijn dat haar veiligheid daarbij onvoldoende gewaarborgd is, en er verder gezien betrokkenes stoornis verplichte zorg nodig is om het ernstig nadeel af te wenden, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het zorgplan binnen een maand aangepast moet zijn en dat de toediening van medicatie en het toezicht tot die tijd op de huidige wijze kan worden voortgezet. Daarna is de ambulante verplichte zorg pas weer toegestaan als het zorgplan aan de wettelijke eisen voldoet.
3.11.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 10 oktober 2020.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , met de vormen van verplichte zorg zoals hierboven onder 3.5 is vermeld, voor de volledige duur van de zorgmachtiging, tenzij onder 3.5 een kortere duur is vermeld;
bepaalt dat het zorgplan dient te worden aangepast/aangevuld op de wijze als hiervoor onder 3.9 overwogen en dat het verplicht toedienen van medicatie onder toezicht nog een maand is toegestaan en nadien pas op het moment dat in het zorgplan aldus voldoende is gewaarborgd dat deze vorm van verplichte zorg op een voor alle betrokkenen veilige en verantwoorde wijze kan plaatsvinden;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
10 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, in tegenwoordigheid van
A. Boermans-Jager als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.