ECLI:NL:RBZWB:2020:1528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
C/02/369845 / FA RK 20/1242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgmachtiging op basis van Wvggz met betrekking tot verplichte zorg en voorwaarden ambulante zorg

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid in een ambulante setting. Betrokkene, geboren in 1975, heeft een geschiedenis van verslaving aan drugs en psychische stoornissen, waaronder een schizofreniespectrumstoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene zorg nodig heeft, maar dat verplichte zorg op dit moment niet noodzakelijk is. De behandelaar heeft aangegeven dat een opname niet aan de orde is, zolang betrokkene zich aan de voorwaarden houdt die zijn gesteld bij haar voorwaardelijk ontslag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de nieuwe Wvggz geen voorwaardelijke machtiging kent zoals onder de oude Wet BOPZ, en dat de verzochte opname in een accommodatie niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzochte zorgmachtiging moet worden afgewezen, omdat er geen noodzaak is voor gedwongen zorg en er mogelijkheden zijn voor vrijwillige zorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/369845 / FA RK 20/1242
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 25 maart 2020van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. C.M. Koole te Goes.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een plan van aanpak van betrokkene van 31 januari 2020;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 24 februari 2020;
- een op 7 februari 2020 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] , die betrokkene heeft onderzocht, maar niet bij haar behandeling betrokken was;
- een zorgplan d.d. 13 februari 2020 met bijlagen;
- een (blanco) zorgkaart;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ;
- een afschrift van de politiemutaties.
Uit de bevindingen van de geneesheer-directeur is gebleken dat het eigen plan van aanpak, opgesteld op 31 januari 2020, niet is goedgekeurd.
1.3.
Gelet op de recente ontwikkelingen omtrent het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak besloten alle rechtbanken te sluiten. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan echter wel door met dien verstande dat, ter voorkoming van verdere verspreiding van het Coronavirus, in dit soort zaken telefonisch zal worden gehoord en de rechtbank zich dus niet naar de instelling/verblijfplaats van betrokkene begeeft om hem/haar aldaar te horen. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat door of namens betrokkene geen bezwaar is gemaakt tegen deze manier van horen.
1.4.
Het telefonisch horen heeft plaatsgevonden op 18 maart 2020. De rechtbank heeft door middel van een conference call de volgende personen, gelijktijdig, telefonisch gehoord:
- betrokkene;
- de advocaat van betrokkene,
- [psychiater 2] , tevens behandelaar van betrokkene.
1.5.
De officier van justitie heeft op voorhand aangegeven niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen en is door de rechtbank ook niet telefonisch gehoord omdat nadere toelichting van het verzoek niet nodig was.

2.Verzoek

2.1.
De officier van justitie heeft verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg betreffende betrokkene voor de duur van 26 weken. Meer concreet betreft het de vormen van verplichte zorg zoals genoemd in artikel 3:2 Wvggz, met uitzondering van het toedienen van vocht en voeding.

3.Standpunten

3.1.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene vertelt dat zij al weer enige weken verblijft in een voorziening van [instelling] . Betrokkene verklaart dat zij 5 keer per week drugs gebruikt, cocaïne en amfetamine, maar dat zij daarnaast ook de voor haar stoornis voorgeschreven medicatie inneemt. Betrokkene geeft aan drugs te willen blijven gebruiken, maar dat ze probeert er verstandig mee om te gaan. Betrokkene zegt te begrijpen dat er op dit moment weinig vertrouwen is dat zij zonder gedwongen zorg in staat zal zijn weerstand te bieden aan drugs. Zij verzet zich er echter wel tegen dat de verzochte vormen van verplichte zorg, bestaande uit onderzoek aan kleding of lichaam en onderzoek van de woon- of verblijfsruimte, worden toegepast in de situatie dat zij in de voorziening van [instelling] verblijft.
3.2.
Het standpunt van de advocaat
De advocaat brengt naar voren dat betrokkene geen gedwongen zorg wil. Zij heeft het voorliggende verzoek zo opgevat dat het slechts tot opname - als vorm van verplichte zorg - komt als er geen afspraken meer met haar gemaakt kunnen worden en dat de verzochte vormen van verplichte zorg eerst worden toegepast in de situatie dat er sprake is van een opname.
3.3.
Het standpunt van de behandelaar
De behandelaar heeft het volgende verklaard. Betrokkene is niet langer gemotiveerd om uit zichzelf enige verandering te brengen in haar verslaving. Zij meent juist dat een gecontroleerd gebruik mogelijk moet zijn. Uit het verleden is echter gebleken dat betrokkene onvoldoende in staat is weerstand te bieden aan drugs, met als gevolg de terugval in een psychotisch toestandsbeeld met alle gevolgen van dien (prostitutie, diefstal). De zorgmachtiging is nodig om in te kunnen grijpen als er geen afspraken (meer) met betrokkene gemaakt kunnen worden. De behandelaar merkt op dat de verzochte vormen van verplichte zorg niet tegen de zin van betrokkene kunnen worden toegepast dan wel alleen als betrokkene is opgenomen. Een opname is op dit moment nog niet aan de orde, aldus de behandelaar.

4.Beoordeling

4.1.
Uit de overgelegde stukken en de tijdens de hoorzitting door de behandelaar daarop gegeven toelichting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrumstoornis, disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen en middelgerelateerde en verslavingsstoornissen (cocaïne). Deze stoornissen zijn door of namens betrokkene ook niet betwist.
4.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat deze stoornissen leiden tot ernstig nadeel, gelegen in met name het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
- ernstig lichamelijk letsel;
- levensgevaar;
- ernstige psychische schade;
- ernstige materiële schade;
- ernstige immateriële schade;
- ernstige financiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij/zij onder invloed van een ander raakt;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Dit ernstig nadeel is door of namens betrokkene ook niet betwist.
4.3.
Voorts is niet betwist dat om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen betrokkene zorg nodig heeft. De vraag die zich in dit kader opdringt is of dit verplichte zorg moet zijn.
4.4.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar volgt uit het dossier en het verhandelde tijdens de hoorzitting, betrokkene reeds geruime tijd - vanaf september 2018 - thuis verbleef met een (nieuwe) voorwaardelijke machtiging. Op 5 december 2019 is deze machtiging geconverteerd en is betrokkene gedwongen opgenomen in [psychiatrisch ziekenhuis] . Reden voor deze opname was dat betrokkene zich niet hield aan de voorwaarden, daaronder met name begrepen het zich onthouden van drugsgebruik. Betrokkene nam grote hoeveelheden drugs en verbrak het contact met de hulpverlening. Op 26 februari jl. is aan betrokkene voorwaardelijk ontslag verleend. Betrokkene woont thans (opnieuw) in een voorziening van [instelling] .
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de behandelaar naar voren gebracht dat met de verzochte zorgmachtiging niet wordt beoogd om betrokkene op dit moment opnieuw op te nemen. Volgens de behandelaar zal eerst opnieuw het gesprek met betrokkene moeten worden aangegaan en zal de behandeling opnieuw moeten worden opgestart. Zolang betrokkene zich aan de gestelde voorwaarden houdt - de rechtbank begrijpt: de voorwaarden die ten grondslag liggen aan het voorwaardelijk ontslag - is een opname niet aan de orde. Eerst indien betrokkene zich niet aan deze voorwaarden houdt, zal een opname noodzakelijk kunnen zijn, aldus nog steeds de behandelaar.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de verzochte opname in een accommodatie moet worden afgewezen omdat er kennelijk mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid in een ambulante setting. Dat een opname alsnog binnen zeer afzienbare termijn noodzakelijk zal zijn, is de rechtbank onvoldoende gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan betrokkene op 26 februari jl. voorwaardelijk ontslag is verleend en het er derhalve voor moet worden gehouden dat de behandelaren van betrokkene er vertrouwen in hebben dat betrokkene zich aan de gemaakte afspraken ter voorkoming van opname zal houden. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, hebben zich - zo begrijpt de rechtbank uit de opmerking van de behandelaar dat opname op dit moment niet aan de orde is - tot op heden niet voorgedaan.
4.7.
De rechtbank overweegt aanvullend nog dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat met de verzochte zorgmachtiging feitelijk wordt beoogd een situatie in het leven te roepen die vergelijkbaar is met de voorwaardelijke machtiging onder de oude Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), in die zin dat de verzochte opname in een accommodatie fungeert als ‘stok achter de deur’. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een dergelijke machtiging niet kent. Zou opname alsnog noodzakelijk zijn, dan kan in het geval er geen zorgmachtiging is, een crisismaatregel worden genomen en in het andere geval tijdelijk verplichte zorg worden verleend als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz en, zo nodig, wijziging van de zorgmachtiging worden verzocht.
4.8.
Ten aanzien van het:
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op de betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • beperken van het recht op ontvangen van bezoek,
is door de behandelaar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling opgemerkt dat dit alleen in de accommodatie zal kunnen plaatsvinden en dat derhalve deze vormen van verplichte hulp alleen kunnen worden toegepast als betrokkene is opgenomen. Waar de rechtbank de verzochte opname in een accommodatie heeft afgewezen, brengt dit mee dat ook deze, hieraan kennelijk verbonden, vormen van verplichte zorg dienen te worden afgewezen.
4.9.
Ten aanzien van (het):
  • toedienen van medicatie (toediening van vocht en voeding is niet nodig volgens de behandelaar);
  • verrichten van medische controles;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid om het eigen leven in richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten;
  • andere medische handelingen en therapeutische controles;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen,
is door de behandelaar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk opgemerkt dat deze vormen van zorg niet tegen de zin van betrokkene ambulant zullen plaatsvinden. Waar de rechtbank de verzochte opname in een accommodatie heeft afgewezen en het kennelijk niet de bedoeling is dat deze vormen van zorg ambulant verplicht - derhalve bij verzet van betrokkene - zullen worden toegepast, brengt dit mee dat ook deze verzochte vormen van verplichte zorg naar het oordeel van de rechtbank dienen te worden afgewezen.
4.10.
De rechtbank overweegt in dit verband aanvullend nog dat ook in het geval wel werd beoogd deze vormen van verplichte zorg ambulant toe te passen, dit niet tot toewijzing van het verzochte kan leiden. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder a en b, van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Bvggz) kan ambulante verplichte zorg immers uitsluitend worden toegepast indien de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het vaststellen van het zorgplan overleg heeft gepleegd met ten minste één andere deskundige als bedoeld in artikel 5:13, derde lid, onderdeel d, van de Wvggz, over zowel de wijze waarop toezicht op de betrokkene moet worden gehouden om diens veiligheid voldoende te borgen als het aantal zorgverleners dat op het moment van het daadwerkelijke uitvoering van de ambulante verplichte zorg aanwezig moet zijn om een verantwoorde zorgverlening te borgen, terwijl bovendien in het zorgplan moet zijn vastgelegd, samengevat, dat en op welke wijze aan de vereisten is voldaan. De rechtbank stelt vast dat uit het zorgplan niet volgt dat aan deze voorwaarden is voldaan.
4.11.
De slotsom luidt dan ook dat de verzochte zorgmachtiging dient te worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.E. Knops-Pijper als griffier op 25 maart 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.