ECLI:NL:RBNHO:2020:2790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering op basis van kostendelersnorm en ziektekostenpremie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) sinds december 2010 en de hoogte van haar uitkering werd berekend naar de kostendelersnorm, aangezien zij samenwoont met twee volwassen kinderen. In april 2019 heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres ingetrokken per 1 januari 2018, omdat eiseres de ontvangen uitkering niet gebruikte voor haar levensonderhoud, maar deze spaarde. Na bezwaar heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de bijstand herzien over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2019, waarbij de uitkering werd verlaagd met het bedrag van de door een van haar zoons betaalde ziektekostenpremie.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank overweegt dat de verlaging van de bijstandsuitkering op basis van artikel 18, eerste lid, van de Pw terecht is, en dat de betalingen van de ziektekostenpremie door de zoon van eiseres als een substantiële besparing voor eiseres worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken per 1 januari 2018.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de bijstand wordt herzien over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2019 en per 1 januari 2018 wordt afgestemd en berekend naar de kostendelersnorm voor drie personen met een verlaging ter hoogte van de betaalde ziektekostenpremie per maand.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt bijstand op grond van de Pw vanaf december 2010. Eiseres deelt een woning met twee volwassen kinderen. Haar uitkering wordt berekend naar de kostendelersnorm. In januari 2019 is verweerder een onderzoek gestart, waaruit verweerder is gebleken dat de huur en vaste lasten worden betaald door de zoons van eiseres en dat eiseres niet of nauwelijks betalingen doet voor haar levensonderhoud. Eiseres heeft verklaard dat zij spaart voor haar uitvaart. Verweerder heeft bij het primaire besluit de uitkering ingetrokken per 1 januari 2018 op de grond dat eiseres de ontvangen uitkering niet gebruikt waarvoor deze bedoeld is, namelijk voor haar levensonderhoud. Eiseres spaart haar uitkering op. Hierdoor verkeert eiseres niet in de omstandigheden dat bijstand noodzakelijk is. Zij heeft de wettelijke inlichtingenplicht geschonden door dit niet door te geven aan verweerder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en beslist dat de bijstand wordt herzien over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2019 en per 1 januari 2018 wordt afgestemd en berekend naar de kostendelersnorm voor drie personen met een verlaging ter hoogte van de door een van haar zoons ten behoeve van haar betaalde ziektekostenpremie per maand. De uitkering wordt met ingang van 1 januari 2018 verlaagd met een bedrag van € 101,35 per maand en vanaf 1 januari 2019 met een bedrag van € 147,04 per maand.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de hoogte van haar uitkering niet dient te worden verlaagd met het bedrag van de door haar zoon betaalde ziektekostenpremie. Volgens eiseres stelt verweerder ten onrechte dat aan haar hiermee maandelijks een gift wordt gedaan. De zorgtoeslag kan niet als een gift worden beschouwd en de rechtstreekse betaling door de zoon ook niet.
4. Deze grond slaagt niet. De verlaging is gebaseerd op artikel 18, eerste lid, van de Pw. Verweerder is in bezwaar, in lijn ook met wat eiseres zelf in haar bezwaarschrift heeft verzocht, tot afstemming op grond van dit artikellid overgegaan. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat in het bestreden besluit op ongelukkigerwijze de betaling van de ziektekostenpremie bestempeld is als een gift. Dat het bestreden besluit is gericht op de afstemming van de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw volgt duidelijk uit de motivering van het bestreden besluit. Verweerder heeft verder toegelicht het standpunt te hebben betrokken dat de kosten van een ziektekostenverzekering niet vallen onder de kosten die gedeeld kunnen worden en dat de betalingen van de ziektekostenpremie door de zoon voor eiseres een substantiële besparing oplevert. Dat die premies onderling verrekend worden is niet onderbouwd door eiseres. In het licht van hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn standpunt. Daarbij wordt opgemerkt dat hoe deze betaling in de specifieke kosten, waarin door haar zoon wordt voorzien, kan worden geduid in dit verband niet van belang is. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:544.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.