ECLI:NL:RBNHO:2020:2787

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3575
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval van haar werk op 18 februari 2016. Het primaire besluit van 19 november 2018, waarin de uitkering werd geweigerd, werd door verweerder herroepen na bezwaar, en eiseres kreeg een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering (WGA) toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 56,3%. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend en dat de geselecteerde functies niet passend waren.

Tijdens de zitting op 26 februari 2020 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiseres correct had beoordeeld en dat er geen noodzaak was voor aanvullende beperkingen. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies wel degelijk geschikt waren, en dat eiseres voldeed aan de eis van twee jaar werkervaring in een productieomgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 19 november 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 1 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiseres per 19 november 2018 een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de WIA wordt toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,3% (klasse 35-80%).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres in op 18 februari 2016 uitgevallen voor haar werk als [functie 1] met diverse klachten. Na afloop van een aan de werkgever opgelegde loonsanctieperiode is de WIA-aanvraag in behandeling genomen en is een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld. Een verzekeringsarts heeft in het rapport van 8 november 2018 vastgesteld dat eiseres diverse fysieke beperkingen heeft. De aangenomen beperkingen (voor dynamische handelingen) zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Een arbeidsdeskundige heeft op 19 november 2018 voor eiseres functies geselecteerd, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid uitkwam op 3,11%. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres per 19 november 2018 een WIA-uitkering geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiseres per 19 november 2018 een WGA-uitkering wordt toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,3% (klasse 35-80%). Het bestreden besluit is gebaseerd op de onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het kader van de heroverweging in het rapport van 15 mei 2019 vastgesteld dat het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is te werken niet kan worden gevolgd, omdat zij niet voldoet aan de criteria van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Wel acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep verdergaande beperkingen aan de orde en is de FML hierop aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 mei 2019 aan de hand van de gewijzigde FML de passendheid van de voorgehouden functies beoordeeld en geconcludeerd dat één van de primair geduide functies passend is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd. Op basis van deze drie functies [functie 2] , [functie 3] en [functie 4] heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 56,3% (arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%).
2.3
Na het bekend gemaakte voornemen tot wijziging van het besluit heeft eiseres haar bezwaren kenbaar gemaakt. Zij acht zich meer beperkt en acht de functies niet passend. Vervolgens is op 24 juni 2019 een aanvullend arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen aanleiding voor een andere uitkomst.
3.1
Eiseres heeft in beroep ten aanzien van de medische kant aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen die zij ondervindt. Uit de op de zitting gegeven toelichting heeft de rechtbank opgemaakt dat de discussie zich toespitst op de allergische klachten van eiseres voor huisstofmijt. Op zitting is toegelicht dat door de huisarts in het verleden een allergie is vastgesteld en dat haar huis ook is gesaneerd. Eiseres meent dat er daarom ook een beperking voor dient te worden aangenomen.
3.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich hierover in haar rapport van 12 februari 2020 op het standpunt gesteld dat er geen medische gegevens zijn waaruit de noodzaak tot een beperking op dit punt blijkt.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de allergische klachten navolgbaar. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om de juistheid van het medisch standpunt in twijfel te trekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt terecht dat er eerst een noodzaak is tot het aannemen van een beperking op dit punt aan de hand van de bevindingen van een allergieonderzoek en dat ontbreekt. Eiseres heeft ook in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseres heeft vervolgens ten aanzien van de arbeidskundige kant aangevoerd dat de functie van [functie 3] niet passend is omdat zij niet beschikt over de voor de functie geldende ervaringseis van tenminste 2 jaar in werkzaamheden in de productieomgeving. Eiseres meent dat de arbeidsdeskundige de ervaringseis voor deze functie ten onrechte relativeert en dat niet is toegestaan. Hierbij is gewezen op ECLI:NL:CRVB:2010:BK9248. Daarnaast stelt eiseres dat zij (ook) niet beschikt over tenminste 2 jaar ervaring met monotone werkzaamheden. Zij heeft minder dan 2 jaar ervaring als inpakster en in de visie van eiseres zijn de andere werkzaamheden geen werkzaamheden in een productieomgeving. Schoonmaakwerk is volgens eiseres geen monotoon productiewerk.
4.2
Van ontoelaatbare relativering is de rechtbank niet gebleken. In tegenstelling tot de genoemde uitspraak, waarin de gegevens van het CBBS juist werden bestreden, houdt verweerder hier vast aan de in het CBBS gestelde ervaringseis van 2 jaar en heeft beoordeeld of eiseres daaraan voldoet.
4.3
De rechtbank kan de lezing van eiseres over de functiebelastingen, waarbij zij een onderscheid maakt in de verschillende functies, niet volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in haar rapport van 24 juni 2019 met de volgende toelichting: “Uit de dossiergegevens blijkt dat [eiseres] werkervaring heeft als inpakster (o.a. in het arbeidsdeskundig onderzoek door A&P Arbo), schoonmaakster en (licht) administratieve taken. Uit eerder overleg met de arbeidskundig analist blijkt dat deze ervaringseis betrekking heeft op het routinematig karakter van de werkzaamheden. Het gaat de werkgever erom dat werknemer aantoonbaar in staat is monotoon werk te verrichten met blijvende aandacht en accuratesse. Mijns inziens is dat met de werkervaring van [eiseres] voldoende aangetoond”.
De rechtbank leest in deze toelichting dat ook de beroepen van inpakster, schoonmaakster en licht administratief werk, beroepen zijn met productieaspecten, waarbij het dan gaat om routinematig en monotoon werk met een repeterend karakter. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat eiseres voldoet aan de eis van 2 jaar werkervaring in een productieomgeving.
5.1
Eiseres acht de functie van [functie 4] niet passend vanwege een overschrijding op item 5.4.2 (staan tijdens het werk). Er geldt volgens eiseres een maximum voor 2 uur staan tijdens werk.
5.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit item in het rapport van 20 mei 2019 als volgt toegelicht: “De verzekeringsarts geeft aan dat [eiseres] dagelijks gedurende ongeveer 1 uur per werkdag kan staan. In de toelichting geeft zij aan dat dit ongeveer 2 uur per werkdag kan zijn, verspreid over de werkdag. In deze functie is sprake van een staande werkhouding gedurende ongeveer 2 uur verspreid over de werkdag. De belasting blijft binnen de mogelijkheden.” De rechtbank is van oordeel dat zij in deze reactie voldoende heeft gemotiveerd waarom die functie passend is en de belasting binnen de mogelijkheden blijft. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6.1
Ook is volgens eiseres in deze functie sprake van blootstelling aan huisstofmijt.
6.2
Op dit item is in de FML geen beperking aangenomen. De rechtbank voegt hier aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 12 februari 2020 uitlegt dat een huisstofallergie hinder geeft bij het inademen van de uitwerpselen van de huisstofmijt en daarop concludeert dat als er wel een beperking zou worden aangenomen, dat dan niet tot een ander oordeel zal leiden omdat er in de geduide functies geen sprake is van intensief en langdurig contact met de allergische stoffen. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is gedaan op 8 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.