ECLI:NL:RBNHO:2020:2752

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2943
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na arbeidsongeval met letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres, een onderneming, kreeg een boete opgelegd van € 37.500,- wegens overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. De boete was het gevolg van een arbeidsongeval op 5 februari 2018, waarbij een werknemer, [naam 2], letsel opliep doordat hij door een touw werd geraakt dat werd gebruikt om een omgezaagde boom uit het water te trekken. Eiseres had het ongeval niet tijdig gemeld bij de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat ook bijdroeg aan de boete.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de opgelegde boete te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de boete van € 37.500,- niet in stand kon blijven en heeft deze gematigd naar € 15.000,-. De rechtbank overwoog dat de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze was gepleegd, in aanmerking moesten worden genomen. Eiseres had voorzorgsmaatregelen genomen door twee werknemers toezicht te laten houden, en er was enige mate van onvoorzichtigheid aan de zijde van de werknemer die letsel had opgelopen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres werd veroordeeld.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2943

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Hoeneveld),
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Boer-Wiegersma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 37.500,- opgelegd wegens overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Uit het boeterapport van 28 mei 2018 blijkt dat op 5 februari 2018 in recreatiegebied [#] te [locatie] door vier werknemers van eiseres bomen en struiken werden gesnoeid. Daarbij is een omgezaagde boom in het water gevallen. De werknemers hebben een touw bevestigd tussen de boom en een bedrijfsauto. De auto stond haaks op het water. Om de boom uit het water te halen hebben de werknemers het touw via een katrol aan een boom geleid. De bestuurder van de auto had geen direct zicht naar achteren. Een andere medewerker stond naast de auto om hem aanwijzingen te geven. [naam 2] ( [naam 2] ) bevond zich op enige afstand achter de auto en vóór het stuk touw dat aan de omgevallen boom en de katrol was bevestigd. Tijdens het oprijden van de auto kwam het touw strak te staan, waardoor [naam 2] door het touw werd geraakt. Daardoor kwam hij ten val.
1.2
[naam 2] heeft zijn rechterknie gebroken. Het been van [naam 2] is op de dag van het ongeval in het gips gezet. Een week na het ongeval is [naam 2] in het ziekenhuis opgenomen en aan zijn rechterknie geopereerd. De ziekenhuisopname bedroeg één overnachting.
Het bestreden besluit
2.1
In het primaire besluit, gehandhaafd in bezwaar, heeft verweerder op basis van het boeterapport aan eiseres een boete opgelegd. De overtreding bestaat er volgens verweerder uit dat een arbeidsmiddel, het touw dat is gebruikt om de boom uit het water te halen, niet zodanig werd gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis zou voordoen zoveel mogelijk was voorkomen. Deze overtreding heeft geleid tot een arbeidsongeval, waarbij [naam 2] letsel heeft opgelopen. Eiseres heeft dit bovendien niet direct gemeld bij de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.2
De hoogte van het boetebedrag is als volgt tot stand gekomen. Voor overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit geldt voor eiseres een boetenormbedrag van
€ 9.000,-. Dit bedrag is vervolgens met vier vermenigvuldigd omdat sprake is van een ziekenhuisopname. De hoogte van de boete voor deze overtreding is dus € 36.000,-. Ten aanzien van de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet (het niet tijdig melden) is het boetenormbedrag € 1.500,-. Het totale boetebedrag bedraagt € 37.500,-.
2.3
Eiseres heeft geen beroep ingesteld tegen de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet (het niet tijdig melden) en de daarbij behorende boete van € 1.500,-. Dat deel van het bestreden besluit blijft dan ook buiten de beoordeling door de rechtbank.
Wet- en regelgeving
3.1
Op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit is een arbeidsmiddel zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
3.2
Op grond van artikel 1, tiende lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel) kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhogen van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
[…]
c. bij een arbeidsongeval dat leidt tot een ziekenhuisopname worden de boetenormbedragen voor de daaraan ten grondslag liggende overtreding of overtredingen met het volgende getal vermenigvuldigd […];
1. bij een ziekenhuisopname van zeven nachten en meer met vier;
[…]
3. bij een ziekenhuisopname van minder dan twee nachten met drie;
[…].
Op grond van artikel 1, zestiende lid, van de Beleidsregel kan in aanvulling op of in afwijking van de leden drie tot en met vijf en zeven tot en met elf, het bedrag van de boete worden verhoogd of verlaagd totdat deze evenredig is en daarmee passend en geboden.
Is er sprake van een overtreding?
4.1
Eiseres betwist de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet. Zij voert echter aan dat geen sprake is van een overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit, omdat het ongeval niet is ontstaan als gevolg van een onverwachte, ongewilde of ongecontroleerde beweging van het touw doordat het niet goed was bevestigd of geplaatst. Het uit het water slepen van een omgezaagde boom door middel van de trekkracht van een auto is een methode die vaker gebruikt wordt. Het betrof hier een dunne boom die gemakkelijk verplaatst kon worden met deze methode. Het touw was stevig bevestigd en goed geplaatst. Daarnaast was aan een van de medewerkers, [naam 3] , opdracht gegeven om het overzicht te houden en aanwijzingen te geven aan de bestuurder van de auto. De methode leidt er niet toe dat het touw een ongecontroleerde beweging kan maken. Het touw wordt aangespannen, maar dat gebeurd gecontroleerd. [naam 2] heeft het aan te spannen deel van het touw en het loze eind van het touw verwisseld, waardoor hij zich aan de verkeerde kant van het aan te spannen deel heeft opgesteld. Dat het uiteinde van het touw dichtbij [naam 2] lag, heeft er niet toe geleid dat het andere eind van het touw een ongewilde beweging maakte of dat [naam 2] door het touw geraakt werd.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit, omdat het arbeidsmiddel niet zodanig werd gebruikt dat het gevaar, dat zich een ongewilde gebeurtenis kon voordoen, was voorkomen. Het was voor [naam 2] onduidelijk welk deel van het touw strak zou komen te staan, omdat het uiteinde van het touw niet netjes was neergelegd. Het touw werd zodanig gebruikt dat zich bij het oprijden van de auto een ongewilde gebeurtenis voordeed.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit. Het touw en de bedrijfsauto werden op zodanige wijze gebruikt dat de bestuurder van de auto geen goed zicht had op het touw, de omgezaagde boom en de boom waaraan de katrol was bevestigd. Verder was het touw tussen de boom en de katrol niet strakgespannen, maar lag dat in een lichte boog op de grond. Daarmee is onnodig een zone gecreëerd waar het touw bij het straktrekken overheen zou bewegen. [naam 2] stond in die zone, kennelijk zonder dat hij dat zelf doorhad. Het straktrekken is dan ook het moment waarop het touw [naam 2] (van achteren) heeft geraakt. Voorts lag het uiteinde van het touw voor [naam 2] over het pad heen geplaatst waardoor [naam 2] in de veronderstelling kon zijn dat dát het touw was dat zou straktrekken. Hij had hierdoor niet in de gaten dat hij van achteren geraakt kon worden door het touw. Dat een medewerker naast de auto aanwijzingen gaf aan andere medewerkers of dat het touw gecontroleerd strak werd getrokken heeft niet kunnen voorkomen dat het ongeval zich voordeed. Kennelijk was voor de werknemers niet inzichtelijk dat zij een gevaarlijke zone hadden gecreëerd en was de beweging niet zodanig gecontroleerd dat die nog tijdig kon worden afgebroken om het ongeval te voorkomen. Eiseres is dus een verwijt te maken ten aanzien van het ongeval. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
De boeteoplegging
5.1
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte het normbedrag van € 9.000,- heeft vermenigvuldigd met vier. Het verwijt dat aan de werkgever wordt gemaakt moet in causaal verband staan tot het letsel dat is opgelopen. [naam 2] heeft verklaard dat hij in de zomer van [jaar] was gevallen met zijn fiets en al letsel had opgelopen aan zijn rechterknie. Het is dus mogelijk dat bij iemand zonder voorafgaand letsel het vallen op de knie niet had geleid tot een breuk. Het letsel kan dan ook niet aan de werkgever worden toegerekend. De potentiele gevolgen van het ongeluk waren relatief gering. Er moet daarom geheel of gedeeltelijk worden afgezien van de verhoging van het normbedrag. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van het Arbobesluit gaat het om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid door verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.3
Bij de uitvoering van de bij of krachtens de Arbowet vastgestelde regels hanteert verweerder de Beleidsregel. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het boetenormbedrag met 3 moet worden vermenigvuldigd in plaats van met 4, omdat sprake is van één overnachting in het ziekenhuis. Volgens verweerder moet de boete voor het arbeidsongeval dus worden gematigd naar € 27.000,-.
5.4
Omdat verweerder heeft erkend dat de boete te hoog is vastgesteld, is het beroep al om deze reden gegrond. Het bestreden besluit inhoudende een boete van € 37.500,- kan niet in stand blijven en moet worden vernietigd. Artikel 8:72a van de Awb bepaalt dat, indien de rechtbank een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, de rechtbank een beslissing neemt omtrent het opleggen van de boete en dat zij bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
5.5
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aanleiding bestaat voor verdere matiging van de boete op grond van artikel 1, zestiende lid, van de Beleidsregel. De rechtbank is van oordeel dat een boete van € 27.000, -, gelet op de ernst van de overtredingen en de gevolgen daarvan, onevenredig is. Het totale boetebedrag, ook na vermindering als bedoeld in 5.3, staat niet in verhouding met de oorzaak van de overtreding. [naam 2] is namelijk ook enige mate van onvoorzichtigheid te verwijten. Hij heeft zelf niet ingezien dat hij voor het touw is gaan staan dat strak getrokken zou worden. Daarnaast is de ernst van het te verwachten letsel als iemand vanuit stand omvalt door een touw dat strak spant niet dusdanig dat daarom een groot verwijt gemaakt kan worden aan eiseres. Bovendien had eiseres voorzorgsmaatregelen genomen door twee werknemers op de situatie te laten toezien. Deze omstandigheden geven aanleiding om de boete verder te matigen. Alles afwegend acht de rechtbank een matiging van de door verweerder ter zitting voorgestelde boete met 50% passend en geboden.
5.6
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de boete voor het arbeidsongeval vast te stellen op € 13.500,-. De totale hoogte van de boete komt dan op € 15.000,- (zie overweging 2.3).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit;
 stelt de hoogte van de aan eiseres opgelegde boete vast op € 15.000,-;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M.P. de Valk, leden, in aanwezigheid van mr. L. Smit griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.