ECLI:NL:RBNHO:2020:2739

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
8165425 \ CV EXPL 19-17712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor ouderbijdrage kinderopvang met geschil over incassokosten en proceskosten

In deze zaak heeft Les Petits Kinderdagverblijven B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor onbetaalde facturen met betrekking tot ouderbijdragen voor kinderopvang. De vordering is ingesteld op 7 november 2019, waarbij de gedaagde mondeling heeft geantwoord en schriftelijk verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het duidelijk werd dat de gedaagde in de periode van 1 december 2017 tot 1 april 2018 verschillende facturen heeft ontvangen, maar niet alle bedragen heeft voldaan. De gedaagde heeft in het verleden aangegeven financiële problemen te hebben en heeft een betalingsregeling getroffen, maar deze is niet nagekomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van de vordering erkent, maar betwist de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde in verzuim was en dat de buitengerechtelijke kosten reeds verschuldigd waren op het moment van verzuim. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde geen redelijk voorstel voor een nieuwe betalingsregeling heeft gedaan en dat de schuldeiser niet verplicht is om in te stemmen met een betalingsregeling. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Les Petits toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 499,99.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165425 \ CV EXPL 19-17712
Uitspraakdatum: 11 maart 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Les Petits Kinderdagverblijven B.V.
gevestigd te Bloemendaal
eiseres
verder te noemen: Les Petits
gemachtigde: AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]

1.Het procesverloop

1.1.
Les Petits heeft bij dagvaarding van 7 november 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en daarbij een schriftelijk verweer overhandigd. Les Petits heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Ten slotte heeft Les Petits de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de door [gedaagde] bij dupliek ingediende producties.

2.De feiten

2.1.
Les Petits heeft over de periode tussen 1 december 2017 en 1 april 2018 de volgende facturen aan [gedaagde] gestuurd:
1 december 2017: € 420,58
1 februari 2018: € 449,19
1 maart 2018: € 449,19
1 april 2018: € 449,19
De facturen hebben betrekking op de door [gedaagde] aan Les Petits verschuldigde ouderbijdrage kinderopvang. De facturen bevatten een verzoek aan [gedaagde] om binnen 14 dagen te betalen. Ook wordt [gedaagde] geïnformeerd dat bij niet of niet tijdige betaling de vordering uit handen wordt gegeven aan Agin Boeder Gerechtsdeurwaarders, waarbij aanspraak wordt gemaakt op de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
2.2.
Tussen januari 2018 en april 2018 is er e-mailcontact geweest tussen Les Petits en [gedaagde] . [gedaagde] gaf in dat e-mailcontact aan moeite te hebben met haar financiën.
2.3.
Op 23 juli 2018 heeft incassobureau AGIN Boeder aan [gedaagde] een brief gestuurd met betrekking tot de totale openstaande vordering ten aanzien van voornoemde facturen. De hoofdsom bedroeg op dat moment € 2.033,38, te vermeerderen met € 369,06 aan incassokosten en € 17,57 aan rente.
2.4.
Op 26 juli 2018 hebben [gedaagde] en AGIN Boeder WhatsAppcontact gehad over het treffen van een betalingsregeling. In augustus 2018 is een betalingsregeling tot stand gekomen. Deze betalingsregeling is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2018. Partijen zijn in die vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat [gedaagde] ten aanzien van de op dat moment resterende vordering ter hoogte van € 2.322,79, inclusief incassokosten en rente, € 50,- per week zou afbetalen. Artikel 1 en artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst luiden als volgt:
Artikel 1:De tweede ondergetekende erkent gaaf en onvoorwaardelijk de vordering welke de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van de eerste ondergetekende ter incasso in handen heeft tot bovenvermeld totaalbedrag exclusief rente;
[…]
Artikel 4:Alle betalingen van de tweede ondergetekende zullen allereerst in mindering strekken op de buitengerechtelijke incassokosten, rente en overige eventueel al gevallen en nog te vallen proces- en executie kosten, ongeacht enige andere omschrijving op een betalings- of stortingsbewijs.”
2.5.
Bij brief van 24 oktober 2018 is [gedaagde] geïnformeerd over een achterstand van één termijn in de betalingsregeling. [gedaagde] heeft deze termijn direct na ontvangst van de brief betaald.
2.6.
Op 21 november 2018 heeft [gedaagde] een brief ontvangen over het niet nakomen van de getroffen regeling. [gedaagde] is geïnformeerd dat de regeling kwam te vervallen en dat op dat moment nog € 1.733,05 verschuldigd was.
2.7.
Op 4 december 2018 heeft [gedaagde] een brief ontvangen over een betalingsachterstand ter hoogte van € 100,- ten aanzien van de overeengekomen betalingsregeling.
2.8.
Per brief van 21 december 2018 heeft [gedaagde] wederom een brief ontvangen over het niet nakomen van de getroffen regeling. [gedaagde] is geïnformeerd dat de regeling kwam te vervallen en dat op dat moment nog € 1.485,73 verschuldigd was.
2.9.
Op 8 april 2019 heeft Boeder Incasso aan [gedaagde] een restanteopgave verstrekt, waaruit blijkt dat op dat moment nog € 892,50 van de vordering resteerde.
2.10.
Bij e-mail van 16 april 2019 heeft [gedaagde] contact opgenomen met Boeder Incasso. [gedaagde] heeft in die e-mail aangegeven dat in het begin van de betalingsregeling een hogere aflossing heeft betaald dan zij eigenlijk kon betalen, waardoor zij verder in de problemen is gekomen. [gedaagde] schrijft dat zij hoopt dat partijen weer tot een oplossing kunnen komen.
2.11.
Op 23 april 2019 heeft Boeder Incasso aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met de volgende tekst: “
Uw voorstel is afgewezen door mijn opdrachtgever. Ik verwijs u naar de eerdere correspondentie en de daarin gestelde termijnen. Het door u verschuldigde bedrag bedraagt € 893,24.”
2.12.
De laatste betaling die [gedaagde] aan Les Petits heeft gedaan was een bedrag van € 50,- op 20 maart 2019.

3.De vordering

3.1.
Les Petits vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 499,99.
3.2.
Les Petits legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de facturen deels onbetaald heeft gelaten. Van de totale vordering van € 2.128,77, bestaande uit een hoofdsom van € 1.768,15, € 320,92 aan incassokosten en € 39,70 aan rente, is tot de datum van de dagvaarding € 1.550,- betaald. Derhalve resteert een bedrag van € 578,77. Vanwege het hogere griffierecht bij vorderingen vanaf € 500,-, vordert Les Petits in deze procedure betaling van € 499,99.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering gedeeltelijk. Zij betwist de hoofdsom niet, maar verzoekt om niet veroordeeld te worden in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [gedaagde] voert daartoe aan zij in april 2019 heeft verzocht om een ander aflossingsbedrag per maand, omdat zij niet meer in staat was om aan de overeengekomen betalingsregeling te voldoen. De eerder overeengekomen aflossingen waren eigenlijk altijd al teveel voor [gedaagde] . [gedaagde] voert aan dat Les Petits op grond van de redelijkheid en billijkheid de verplichting had om akkoord te gaan met een redelijk voorstel voor een betalingsregeling.
4.2.
Les Petits heeft op dat verweer gereageerd en gesteld dat [gedaagde] met haar e-mail van april 2019 geen voorstel heeft gedaan, maar slechts een mededeling dat zij niet meer kan/wil betalen. Les Petits wilde geen nieuwe betalingsregeling treffen gezien de voorgeschiedenis van het incassotraject. Les Petits stelt verder dat de door [gedaagde] verrichtte betalingen conform artikel 6:44 BW eerst in mindering zijn gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten en rente.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft de vordering van de hoofdsom met betrekking tot de nog niet betaalde facturen erkend. [gedaagde] verzoekt om niet veroordeeld te worden in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [gedaagde] voert hiertoe aan dat zij in april 2019 een e-mail heeft gestuurd aan AGIN Boeder om haar financiële situatie kenbaar te maken en om een ander bedrag aan aflossing per maand te vragen. [gedaagde] voert verder aan dat Les Petits akkoord moest gaan met een redelijk voorstel voor een betalingsregeling.
5.2.
De kantonrechter merkt op dat literatuur en rechtspraak waar [gedaagde] ter onderbouwing van haar verweer naar verwijst, slechts ziet op de proceskosten en niet op de buitengerechtelijke kosten. Les Petits heeft aan [gedaagde] aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De buitengerechtelijke kosten waren reeds verschuldigd op het moment dat [gedaagde] in verzuim was en het verzuim is 14 dagen na verzending van de onder 2.1 genoemde facturen/aanmaningen ingetreden. Bovendien heeft [gedaagde] de vordering van Les Petits inclusief buitengerechtelijke incassokosten erkend door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2018 en gelet op artikel 4 van deze vaststellingsovereenkomst zijn de buitengerechtelijke kosten ook reeds door [gedaagde] betaald. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.3.
Ten aanzien van de proceskosten, waaronder dienen te worden verstaan het salaris voor de gemachtigde van Les Petits, het griffierecht en de kosten van de dagvaarding, overweegt de kantonrechter dat de hoofdregel is dat een schuldeiser niet verplicht is om in te stemmen met een betalingsregeling. [gedaagde] voert aan dat vanwege de eisen van redelijkheid en billijkheid, Les Petits in deze situatie wel verplicht was in te stemmen met haar betalingsvoorstel van 16 april 2019, op grond waarvan [gedaagde] verzoekt om niet te worden veroordeeld in betaling van de proceskosten.
5.4.
De kantonrechter oordeelt dat een uitzondering op de hoofdregel op grond van de redelijkheid en billijkheid in dit geval niet opgaat, nu [gedaagde] geen concreet voorstel voor een betalingsregeling heeft gedaan. Het had op haar weg gelegen om, indien zij de eerder overeengekomen betalingsregeling niet (meer) kon nakomen, aan te geven welk termijnbedrag zij wel kon betalen. Niet is gebleken dat [gedaagde] na de afwijzende reactie van Les Petits getracht heeft verder contact op te nemen met Les Petits of AGIN Boeder. De kantonrechter stelt tevens vast dat de laatste betaling van [gedaagde] aan Les Petits heeft plaatsgevonden in maart 2019, dat het laatste contact tussen partijen heeft plaatsgevonden in april 2019 en dat [gedaagde] is gedagvaard in november 2019. Niet is gebleken dat [gedaagde] de betalingen in de tussenliggende periode heeft hervat en/of dat zij deze periode heeft benut om contact te zoeken over een (nieuwe) betalingsregeling. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] toen zij (meerdere malen) niet meer in staat was om aan de overeengekomen betalingsregeling te voldoen, direct en op eigen initiatief contact met Les Petits heeft opgenomen om daar een oplossing voor te zoeken. Dat Les Petits uiteindelijk een gerechtelijke procedure heeft moeten starten, met bijbehorende proceskosten, dient in deze situatie dan ook voor rekening en risico van [gedaagde] te komen.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Les Petits zal toewijzen, evenals de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Les Petits van € 499,99;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Les Petits tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 103,06
griffierecht € 121,00
salaris gemachtigde € 72,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter