Overwegingen
1. Eiseres ontving over de jaren 2015 en 2016 een voorschot zorgtoeslag.
2. Op 29 augustus 2016 is de zorgtoeslag door de gemachtigde van eiseres stopgezet.
3. Op 21 maart 2018 is verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor het jaar 2017.
4. Met dagtekening 25 september 2018 heeft verweerder eiseres bericht dat geen uitstel voor het indienen van de aangifte ib/pvv 2017 wordt verleend, omdat geen aangifteplicht bij verweerder bekend is.
5. Op 15 maart 2019 heeft verweerder de aanvraag zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2017 van eiseres ontvangen.
6. Met dagtekening 18 maart 2019 heeft eiseres haar aangifte ib/pvv 2017 ingediend.
7. Bij beschikking van 2 april 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, wegens termijnoverschrijding.
8. Eiseres heeft bij brief van 12 april 2019, ontvangen door verweerder op 16 april 2019, tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar, met dagtekening 11 mei 2019, het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
9. Op 14 mei 2019 is aan eiseres de definitieve aanslag ib/pvv 2017 opgelegd.
10. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag zorgtoeslag terecht heeft afgewezen.
11. Eiseres stelt primair dat de aanvraag zorgtoeslag tijdig is ingediend. Eiseres ontving over de jaren 2015 en 2016 al een voorschot zorgtoeslag. Hieruit volgt dat eiseres al in het verleden een aanvraag zorgtoeslag heeft ingediend en gezien deze aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren. Er is geen nieuwe aanvraag vereist voor het berekeningsjaar 2017. Subsidiair is eiseres van mening dat verweerder eiseres in een onmogelijke positie heeft gebracht om tijdig de nieuwe aanvraag zorgtoeslag in te kunnen dienen. Verweerder heeft namelijk geen uitnodiging tot het doen van de aangifte ib/pvv 2017 verstuurd, noch eiseres tijdig op de hoogte heeft gebracht dat een aangifteplicht voor 2017 ontbrak en derhalve geen uitstel voor het indienen van de aangifte zou worden verleend. Eiseres beroept zich voorts op schending van de hoorplicht.
12. Verweerder stelt dat wel een nieuwe aanvraag zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2017 vereist was, gezien het feit dat de gemachtigde van eiseres zelf de zorgtoeslag vanaf het berekeningsjaar 2017 heeft stopgezet. Verweerder meent dat de nieuwe aanvraag zorgtoeslag terecht is afgewezen, nu deze te laat door eiseres is ingediend. Voorts stelt verweerder dat terecht van horen in de bezwaarfase is afgezien, nu het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Afwijzing aanvraag zorgtoeslag
14. Zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de premie voor de zorgverzekering, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht. Op grond hiervan voldoet de zorgtoeslag aan de definitie van een inkomensafhankelijke regeling, zodat het regime van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing is.
15. Uit artikel 15, eerste lid, van de Awir volgt dat een aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar ingediend kan worden tot 1 september van het daarop volgende jaar, tenzij de indiener of zijn partner uitstel heeft voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2017. In dat geval wordt de termijn voor het indienen van de aanvraag voor zorgtoeslag verlengd tot de laatste dag van de voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. Gelet op artikel 15, vijfde lid, van de Awir wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
16. Gebleken is dat de gemachtigde van eiseres op 29 augustus 2016 zelf de zorgtoeslag heeft stopgezet. Om alsnog zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2017 te ontvangen, is het indienen van een aanvraag zorgtoeslag vereist.
17. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe aanvraag van eiseres voor zorgtoeslag over 2017 niet vóór 1 september 2018 is ingediend. Nu eiseres geen uitstel voor haar aangifte ib/pvv 2017 heeft gekregen is naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom de hiervoor beschreven uitzondering in artikel 15, eerste lid, van de Awir niet van toepassing.
18. Uit de Memorie van Toelichting op de Awir (kamerstukken II, 2004/2005, 29 764, nr. 3, paragraaf 3.3.1.) blijkt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om het indienen van een aanvraag na de uiterlijke indieningsdatum niet toe te staan:
“Een na die datum ingediende aanvraag zal dan ook niet meer in behandeling worden genomen. Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lage tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zin gedaan. De tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan wordt uitgegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming.”
19. De rechtbank wijst er daarnaast op dat ook uit vaste rechtspraak volgt dat de termijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir een dwingende termijn is, waarvoor geen hardheidsclausule bestaat.
20. Vast staat dat eiseres niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv 2017. Gelet op artikel 15 van de Awir had eiseres dan wel haar gemachtigde de aanvraag zorgtoeslag 2017 vóór 1 september 2018 moeten indienen. Nu de aanvraag zorgtoeslag op 15 maart 2019 is ingediend, is de aanvraag te laat ingediend. De Awir noch de Wet op de zorgtoeslag bieden verweerder de ruimte om van de hiervoor vermelde termijnen af te wijken (vlg. ECLI:NL:RVS:2014:2755 en ECLI:NL:RBDHA:2018:5201). 21. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur van de Belastingdienst verschillende bestuursorganen zijn met verschillende bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie kan kennis van het ene bestuursorgaan niet leiden tot bekendheid daarmee bij het andere bestuursorgaan. Het niet aangifteplichtig zijn van eiseres ligt derhalve buiten de invloedsfeer van verweerder.
22. Nu de aanvraag zorgtoeslag op 15 maart 2019 is ingediend, is de aanvraag te laat ingediend. De Awir noch de Wet op de zorgtoeslag bieden verweerder de ruimte om van de hiervoor vermelde termijnen af te wijken. Gemachtigde dan wel eiseres zelf had echter de aanvraag zorgtoeslag 2017 tijdig, vóór 1 september 2018, kunnen indienen. Het niet tijdig indienen dient voor rekening en risico van eiseres te blijven.
23. Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan voordat het op een bezwaar beslist de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Daarvan kan ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
24. Eiseres stelt dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord. Het bezwaar kan volgens eiseres niet als kennelijk ongegrond verklaard worden.
25. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard. Volgens verweerder kent de wet geen uitzonderingen om van de uiterste indieningstermijn van1 september af te wijken.
29. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van de bezwaren.
26. De rechtbank concludeert dat verweerder heeft mogen afzien van het horen van eiseres en het bezwaar als kennelijk ongegrond heeft kunnen afdoen.
27. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.