ECLI:NL:RBNHO:2020:2618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_3586
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op basis van vermogen uit onroerend goed

Op 30 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze werd afgewezen omdat zijn eigen vermogen te hoog was. De eiser is voor 50% eigenaar van een woning die verhuurd is, en de rechtbank oordeelde dat hij redelijkerwijs kan beschikken over zijn aandeel in de woning. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wet werk en bijstand, die bepaalt dat de waarde van bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering. De eiser voerde aan dat hij feitelijk niets met de woning te maken heeft en dat hij geen inkomsten heeft, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij geen beschikkingsmacht had over de woning. De rechtbank concludeerde dat het vermogen van de eiser te hoog was om in aanmerking te komen voor bijstand en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. F. Reith),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Dijkman Dulkes-Wan).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen omdat zijn eigen vermogen te hoog is.
Bij besluit van 28 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 3 januari 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd nadat hij niet langer in aanmerking is gebracht voor een Ziektewet-uitkering. Eiser is samen met zijn broer voor 50% eigenaar van een woning in [plaats] . De woning is in 2003 overgenomen van hun ouders voor een bedrag van € 235.000,- en er rust een hypotheek op voor € 250.000,-.. De WOZ-waarde is per 1 januari 2017 vastgesteld op € 353.000,--. De woning is voor onbepaalde tijd verhuurd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Adviescommissie heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO1220) geoordeeld dat indien een belanghebbende een woning bezit die hij niet bewoont het vermogen dat daarin gebonden is aangewend moet worden ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan c.q. meetellen als vermogen. Dat een ander mede-eigenaar is van een onroerende zaak betekent niet dat eiser zijn aandeel in de eigendom niet te gelde zou kunnen maken. Dat de woning verhuurd is maakt dat niet anders. Nu eiser voor 50% eigenaar is van een woning met een overwaarde van € 103.000,-, kan eiser beschikken over een vermogen van € 51.500,-. Omdat dit bedrag het vrij te laten vermogen overstijgt bestaat geen recht op bijstand. Niet valt in te zien waarom eiser niet redelijkerwijs kan beschikken over het vermogen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij serieuze pogingen heeft ondernomen om zijn eigendom van de woning te gelde te maken. Omdat eiser de woning niet zelf bewoont, gaat de verwijzing van eiser naar het drempelbedrag van € 51.600,- niet op.
3. Eiser wijst in beroep op het volgende. Zijn vader heeft het huis met bijbehorende hypotheek meer dan tien jaar geleden op papier overgedragen aan eiser en zijn broer omdat hij failliet dreigde te gaan. Eiser is daarvoor bij de notaris geweest. Meer heeft hij niet gedaan. Feitelijk heeft eiser niets van doen met het huis. Eiser betaalt de hypotheek niet zelf. Die wordt voldaan uit de huuropbrengsten die zijn vader int. De hoogte van de huur is net niet dekkend voor de hypotheekkosten. Eiser hoeft echter niets bij te leggen op de hypotheek. Alle partijen gedragen zich dusdanig alsof alle activa en passiva toebehoren aan de vader van eiser. Eiser kan de huuropbrengsten ook niet aanwenden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Gelet op deze omstandigheden is het niet reëel om ervan uit te gaan dat hij daadwerkelijk de beschikkingsmacht heeft over de woning. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de CRVB van 13 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1394).
Eiser voert verder aan dat hij op het moment dat hij de woning op papier toebedeeld kreeg niet kon voorzien dat hij ooit aanspraak zou moeten maken op een bijstandsuitkering. De woning kan niet tegen de marktwaarde te gelde worden gemaakt, omdat de woning is verhuurd en de huurders huurbescherming genieten. De door eiser geraadpleegde advocaat ziet geen mogelijkheden om de huur op te zeggen. Zolang de woning is verhuurd zal de woning bij verkoop nooit de WOZ-waarde opbrengen. De woning is in verhuurde staat getaxeerd op € 223.000,-. Als eiser de woning nu verkoopt blijft hij met een restschuld achter. Het is niet zeker of hij dan wel een bijstandsuitkering zal krijgen. Verkoop in verhuurde staat zou gezien kunnen worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Eiser heeft via zijn advocaat ook zijn broer gesommeerd mee te werken aan verkoop van het huis of zijn deel over te nemen. Tot op heden is die bereidheid er niet. Eiser heeft thans geen inkomen. Hij leent geld van zijn broer.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, PW wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
In de tweede volzin van dit artikellid is bepaald dat de waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
4.2
Tussen partijen is in geschil of eiser redelijkerwijs kan beschikken over zijn aandeel in de woning. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer uitspraak van 8 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8107), rechtvaardigt het feit dat een onroerende zaak in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staat geregistreerd de veronderstelling dat die zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De stelling van eiser dat hij feitelijk niets met de woning te maken heeft en dat hij jaren geleden de woning op papier voor de helft kreeg overgedragen, maakt niet dat het aandeel in de woning niet tot het vermogen van eiser behoort. De motieven om mede-eigendom van een woning te verwerven zijn niet van belang voor het antwoord op de vraag of eiser over zijn aandeel in de woning kan beschikken. Het feit dat de broer van eiser voor de helft eigenaar is van de woning, betekent evenmin dat eiser zijn aandeel in de eigendom niet te gelde zou kunnen maken. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij via een advocaat zijn broer heeft gesommeerd de woning te verkopen en dat zijn broer dit heeft geweigerd, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiser toegelicht dat hij nog bezig is te onderzoeken of de woning alleen op naam van zijn broer kan worden gesteld. Tot slot heeft hij desgevraagd verklaard nog niet de optie te hebben onderzocht van terugverkoop van de aandeel van zijn woning aan zijn vader. Eiser heeft daarmee niet aangetoond dat hij geen beschikkingsmacht had over de woning.
4.4
Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte van de WOZ-waarde dan wel van de waarde van vrije levering is uitgegaan terwijl de woning is verhuurd, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Artikel 34, eerste lid, aanhef onder a, PW bepaalt uitdrukkelijk dat de waarde van de bezittingen wordt vastgesteld aan de hand van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de term “bij vrije oplevering” reeds besloten dat verweerder geen rekening dient te houden met persoonlijke rechten die een bezitting bezwaren, zoals een recht van huurders, ook al vertegenwoordigt dit recht in het economische verkeer een zekere waarde. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel om bij de waarde vaststelling van de woning in afwijking van de tekst van de wet rekening te houden met het feit dat de woning is verhuurd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de in artikel 34 van de PW opgenomen waarderingsregel slechts van toepassing is indien betrokkene het in zijn macht heeft de woning vrij op te leveren.
4.5
Voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het vermogen van eiser ten tijde van de aanvraag te hoog was om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier op 30 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.