Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
[derde partij], te [plaats] ,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Waterstaat en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De minister had een verzoek om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) afgewezen op grond van artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart. De rechtbank moest beoordelen of deze afwijzing terecht was, waarbij de interpretatie van artikel 2.2.1b, tweede lid, van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) centraal stond.
De rechtbank constateerde dat de minister de vvgb had geweigerd omdat het aantal werknemers per hectare in de huidige situatie al boven de toegestane norm van 22 werknemers per hectare lag. Eiser, de gemeente Haarlemmermeer, voerde echter aan dat de opslagruimte die werd aangevraagd, binnen de regels viel en dat het aantal werknemers niet zou toenemen. De rechtbank oordeelde dat de letterlijke tekst van artikel 2.2.1b, tweede lid, van het LIB leidend was en dat de opslagruimte binnen de reikwijdte van deze bepaling viel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde de situatie door de vvgb te verlenen en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank oordeelde verder dat de minister het griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiser moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan in een niet-openbare zitting vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat mogelijk is.