ECLI:NL:RBNHO:2020:2421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
8244718 \ AO VERZ 19-73
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van transitievergoeding na beëindiging van dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een arbeidszaak waarin een verzoeker, die sinds 1998 in dienst was bij de verweerster, een transitievergoeding van € 16.045,25 bruto vorderde. De verzoeker was sinds september 2017 arbeidsongeschikt en ontving een WIA-uitkering. De verweerster had de arbeidsovereenkomst per 2 oktober 2019 opgezegd, en de verzoeker stelde dat hij recht had op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden had geduurd en deze door de werkgever was opgezegd. De verweerster voerde aan dat de verzoeker geen recht had op de vergoeding omdat hij een IVA-uitkering ontving en de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De kantonrechter oordeelde echter dat de toekenning van een IVA-uitkering niet in de weg staat aan het recht op een transitievergoeding. Ook het feit dat de verzoeker kort na de opzegging de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, was geen reden om de aanspraak op de transitievergoeding te ontzeggen. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeker recht had op de transitievergoeding en veroordeelde de verweerster tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 november 2019. De proceskosten werden eveneens voor rekening van de verweerster gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8244718 \ AO VERZ 19-73
Uitspraakdatum: 25 maart 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A.J. Butter
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: geen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 19 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] een brief van 17 februari 2020 toegezonden.
1.3.
[verweerster] heeft na de zitting nog schriftelijk haar standpunt ten aanzien van de hoogte van de transitievergoeding toegelicht, waarop [verzoeker] schriftelijk heeft gereageerd.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1953, is op 1 april 1998 in dienst getreden bij [verweerster] .
2.2.
[verzoeker] is sinds 19 september 2017 wegens ziekte ongeschikt voor zijn werk. Met ingang van 2 oktober 2019 is aan [verzoeker] een WIA-uitkering toegekend, in de vorm van een IVA-uitkering en op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.3.
In een brief van 29 oktober 2019 heeft [verweerster] aan [verzoeker] meegedeeld dat
“het dienstverband met U is gestopt met ingang van 2 oktober 2019”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van
€ 16.045,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op 29 oktober 2019 en per 2 oktober 2019, en dat [verzoeker] gelet daarop recht heeft op een transitievergoeding.
3.2.
[verweerster] verweert zich en stelt dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. [verweerster] voert daartoe aan – samengevat – dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat hij een IVA-uitkering ontvangt en omdat hij op 14 februari 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Verder wijst [verweerster] erop dat als zij ten onrechte een transitievergoeding betaalt, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) daarvoor geen compensatie zal betalen. Daarnaast betwijfelt [verweerster] of [verzoeker] de transitievergoeding juist heeft berekend en verzoekt zij zo nodig om betaling van die vergoeding in termijnen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 16.045,25 bruto.
4.2.
Uit de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd (artikel 7:673 lid 1 BW). Aan deze beide voorwaarden is voldaan. Immers, [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst per 2 oktober 2019 opgezegd en [verzoeker] was al sinds 1 april 1998 bij [verweerster] in dienst. [verzoeker] heeft dus aanspraak op een transitievergoeding.
4.3.
Anders dan [verweerster] meent, is niet van belang dat aan [verzoeker] met ingang van 2 oktober 2019 een IVA-uitkering is toegekend. Er is geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat de toekenning van een IVA-uitkering in de weg staat aan het recht op een transitievergoeding.
4.4.
Ook het feit dat [verzoeker] op 14 februari 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en inmiddels een AOW-uitkering heeft, doet niet af aan het recht op een transitievergoeding. Op zichzelf merkt [verweerster] terecht op dat de transitievergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst geschiedt in verband met of na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (artikel 7:673 lid 7, onderdeel b, BW). Maar de arbeidsovereenkomst is in dit geval niet door [verweerster] beëindigd in verband met of na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door [verzoeker] . De opzegging per 2 oktober 2019 is geschied vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en omdat [verzoeker] op die datum twee jaar arbeidsongeschikt was en aan hem een IVA-uitkering is toegekend, dus wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Dat blijkt ook uit de toelichting van [verweerster] op de zitting.
4.5.
Dat [verzoeker] relatief kort na de opzegging de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is geen omstandigheid die meebrengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoeker] aanspraak maakt op een transitievergoeding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:1845 (
Stichting Katholieke Scholengroep)).
4.6.
Voor zover [verweerster] in de veronderstelling verkeert dat zij met de opzegging van de arbeidsovereenkomst achteraf bezien beter had kunnen wachten totdat [verzoeker] de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, merkt de kantonrechter dat die de veronderstelling niet juist is. In dit geval was op 2 oktober 2019 voldaan aan de vereisten voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onderdeel b, BW). In dat geval geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:1734 (
Xella)). Als [verweerster] niet zelf had opgezegd, had zij dus moeten meewerken aan een beëindiging met wederzijds goedvinden op of rond 2 oktober 2019, onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding.
4.7.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerster] op grond van de Wet compensatie transitievergoeding in aanmerking kan komen voor compensatie door het UWV van de te betalen transitievergoeding, als [verweerster] aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Die wet voorziet immers met ingang van 1 april 2020 in een compensatieregeling voor werkgevers die na beëindiging van een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een transitievergoeding hebben betaald, waarbij compensatie mogelijk is voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd (artikel 7:673e BW). Een eventuele aanspraak op compensatie voor [verweerster] , of juist het ontbreken ervan, speelt echter geen rol bij de vraag of [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding. Voor het antwoord op die vraag is beslissend wat hiervoor al in overweging 4.2 is genoemd.
4.8.
[verzoeker] verzoekt [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van
€ 16.045,25 bruto. [verweerster] heeft haar twijfels geuit over de juistheid van de berekening daarvan door [verzoeker] . Maar uit de door [verweerster] bij haar brief van 28 februari 2020 overgelegde berekening van administratiekantoor AVPS blijkt dat de transitievergoeding volgens dat kantoor € 16.082,40 bruto is. Dat bedrag is nog hoger dan door [verzoeker] berekend. Gelet daarop ziet de kantonrechter geen reden om de berekening van [verzoeker] voor onjuist te houden.
4.9.
[verzoeker] heeft in zijn brief van 2 maart 2020 verzocht om [verweerster] te veroordelen tot betaling van het door haar berekende bedrag van € 16.082,40 bruto aan transitievergoeding. Daartoe ziet de kantonrechter geen aanleiding. [verzoeker] heeft zijn verzoek niet duidelijk vermeerderd en voor zover dat wel zo zou zijn, is die vermeerdering in strijd met de goede procesorde, omdat [verweerster] daarop niet meer heeft kunnen reageren.
4.10.
[verweerster] heeft op de zitting verzocht haar toe te staan de transitievergoeding in termijnen te betalen, en in haar brief van 28 februari 2020 vraagt zij om op die vergoeding een bedrag van € 3.000,00 in mindering te brengen. Daarbij heeft zij erop gewezen dat zij het financieel moeilijk heeft. Die verzoeken van [verweerster] worden afgewezen. Voor het in mindering brengen van een bedrag op de transitievergoeding om de door [verweerster] genoemde reden biedt de wet geen ruimte. Wel kan de transitievergoeding in termijnen worden betaald als de betaling van die vergoeding leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever (artikel 7:673c lid 2 BW). [verweerster] heeft echter niet aannemelijk gemaakt en niet gemotiveerd of onderbouwd dat daarvan sprake is. Er zijn geen financiële gegevens of stukken overgelegd waaruit kan volgen dat [verweerster] of haar bedrijf het financieel moeilijk zouden hebben.
4.11.
De conclusie is dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 16.045,25 bruto. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 2 november 2019 (artikel 7:686a lid 1 BW).
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 16.045,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 561,00, te weten:
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 480,00
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en op 25 maart 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter