ECLI:NL:RBNHO:2020:2007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake Wob-verzoeken door de rechtbank Noord-Holland

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 18/4768 en HAA 18/4769, waarin eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep hebben ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders, niet voldoende had aangetoond dat zij niet beschikte over de documenten die onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften van eisers, waarbij verweerder ook inzichtelijk moet maken welke zoekslagen zijn ondernomen naar de ontbrekende documenten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst onderzoek moet doen naar de documenten die betrekking hebben op het Wob-verzoek. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft zij de reiskosten van [eiser 2] vastgesteld op € 9,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/4768 en HAA 18/4769

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2020 in de zaak tussen

1. [eiser 1][woonplaats 1] , eiser inzake HAA 18/4768
2. [eiser 2]te [woonplaats 2] , eiser inzake HAA 18/4769
tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigden: B.C. Stuifbergen en W. Dooijes).

Procesverloop

HAA 18/4768
Bij besluit van 18 april 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
Bij besluit van 27 november 2018, verzonden op 3 december 2018, (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aanleiding gezien om een deel van de gevraagde informatie openbaar te maken.
Eiser heeft zijn beroep met gronden aangevuld.
HAA 18/4769
Bij besluit van 18 april 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wob afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
Bij besluit van 27 november 2018, verzonden op 3 december 2018, (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aanleiding gezien om een deel van de gevraagde informatie openbaar te maken.
Eiser heeft zijn beroep met gronden aangevuld.
In beide zaken
Op grond van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2017 heeft de rechtbank ten aanzien van de door verweerder overgelegde stukken waarvan verweerder heeft aangegeven dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen, gehandeld alsof de rechtbank heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eisers hebben de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder op 24 januari 2020 een brief ingebracht bij de rechtbank. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat het bestreden besluit – zo blijkt uit de toelichting van verweerder in de brief van 30 december 2019 – niet ziet op de stukken waar verweerder naar verwijst in zijn brief van 24 januari 2020. Die brief zal daarom niet bij de beoordeling worden betrokken.

Overwegingen

HAA 18/4768
1. Ter zitting heeft [eiser 1] toegelicht dat hij op 15 maart 2018 een verzoek op grond van de Wob bij verweerder heeft ingediend, dat hij dit verzoek bij e-mail van 27 maart 2018 heeft herhaald en dat voor de bewoordingen van zijn verzoek kan worden uitgegaan van de e-mail van 27 maart 2018. In deze e-mail heeft eiser verweerder verzocht om hem afschriften te doen toekomen van de gespreksverslagen tussen gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland en de gemeente Velsen met betrekking tot het verwijderen van de woonboten in het Binnenspuikanaal en de 3e Rijksbinnenhaven.
HAA 18/4769
2 Bij brief van 16 februari 2018 heeft [eiser 2] verweerder op grond van de Wob verzocht om kopieën te verstrekken van alle documenten die betrekking hebben op overleg tussen de gemeente Velsen, provincie Noord-Holland en/of Rijkswaterstaat over het Windpark Spuisluis en overleg tussen de gemeente Velsen, provincie Noord-Holland en/of Rijkswaterstaat over woonboten aan of in Noordersluisweg, Binnenspuikanaal en/of 1e, 2e en 3e Rijksbinnenhaven, daaronder mede te verstaan onder meer besprekingsverslagen, correspondentie, e-mails, en computerbestanden, waaronder ook alle gevoerde schriftelijke en elektronische correspondentie tussen de gemeente Velsen, Rijkswaterstaat en/of provincie Noord-Holland en hun vertegenwoordigers en medewerkers. Bij brief van 26 februari 2018 heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek ziet op de periode vanaf 14 februari 2011 tot heden.
In beide zaken
3 De rechtbank ziet aanleiding om de beoordeling en de beslissing van beide zaken gezamenlijk te behandelen, omdat de Wob-verzoeken van eisers elkaar grotendeels overlappen.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van [eiser 1] 26 documenten aangetroffen en deze opgenomen in een inventarislijst. Naar aanleiding van het verzoek van [eiser 2] zijn 604 documenten aangetroffen. Dit betreffen dezelfde 26 documenten die naar aanleiding van het verzoek van [eiser 1] zijn aangetroffen en 578 e-mails. Bij de primaire besluiten heeft verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob geweigerd de documenten openbaar te maken.
5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder gesteld dat de agenda’s van de bijeenkomsten tussen verweerder, Rijkswaterstaat en de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland met ambtelijke ondersteuning over het Windpark Spuisluis en over woonboten in het Binnenspuikanaal en/of de 1e, 2e en 3e Rijksbinnenhaven openbaar gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de overige documenten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Wob en artikel 11, tweede lid, van de Wob van toepassing zijn en dat deze niet openbaar gemaakt kunnen worden.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder van de 14 agenda’s die staan vermeld op de eerdergenoemde inventarislijsten 5 agenda’s openbaar zijn gemaakt. Van de overige documenten vermeld op de inventarislijsten heeft verweerder aan de rechtbank overgelegd een achttal documenten met een beroep op artikel 8:29, eerste lid van de Awb. Bij brief van 30 december 2019 heeft verweerder toegelicht dat hij niet beschikt over andere documenten genoemd in de inventarislijsten. Het bestreden besluit ziet op de aan de rechtbank overgelegde acht documenten.
7.1
Eisers betwisten dat verweerder aan de rechtbank alle documenten heeft overgelegd waar hij over beschikt. Uit de inventarislijsten blijkt juist dat er meerdere documenten aanwezig zijn. Ook hebben eisers om negen extra documenten verzocht die niet opgenomen zijn in de inventarislijsten maar blijkens de agenda’s wel bestaan.
7.2
Uit onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2043, volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eisers aannemelijk hebben gemaakt dat er meer documenten zouden moeten zijn dan de door verweerder aan de rechtbank overgelegde acht documenten. Verweerder heeft in haar primaire besluiten medegedeeld dat naar aanleiding van de Wob-verzoeken in totaal 26 respectievelijk 604 documenten
zijn aangetroffen.Omtrent de beschikbaarheid van deze documenten is daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt. Integendeel door verweerder zijn inventarislijsten opgesteld waarbij een deel van de eerdere genoemde documenten met naam en toenaam worden geïdentificeerd
.Zonder nadere toelichting van de zijde van verweerder houdt de rechtbank het er op dat verweerder in ieder geval ten tijde van de primaire besluiten over deze documenten de beschikking had. De beslissingen op bezwaar doen vermoeden dat de aangetroffen documenten ook ten tijde van het besluit op bezwaar nog voorhanden waren. De rechtbank verwijst in dat verband naar de volgende passage vermeldt in de bestreden besluiten: “
Door het grote aantal weigeringsgronden op grond van de Wob is het feitelijk onmogelijk om alle documenten door te lopen en onleesbaar te maken zonder dat de coherentie van de documenten verloren gaat. (…) Op grond van bovenstaande kunnen wij geen andere conclusie trekken dan dat uw bezwaarschrift ontvankelijk is en dat heropening van het door u bestreden besluit moet leiden tot openbaarmaking van de vijf agenda’s van de evenzovele overleggen tussen ons college, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en Rijkswaterstaat maar dat bijbehorende verslagen en adviezen en memo’s niet openbaar gemaakt kunnen worden.” Verder merkt de rechtbank op dat bij een deel van de opgevraagde stukken het evident gaat om recente stukken die zich zonder meer lenen voor (al dan niet tijdelijke) archivering zoals gespreksverslagen en correspondentie zoals onder andere een brief van verweerder naar Rijkswaterstaat van 20 februari 2017 en een brief van Rijkswaterstaat aan verweerder van 22 februari 2017. Verweerder heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt waarom zij thans niet meer beschikt over de in de inventarislijsten genoemde stukken Ook heeft verweerder op de zitting onvoldoende duidelijk kunnen maken welke zoekslag/pogingen en dergelijke exact zijn ondernomen om de documenten terug te vinden. Om al deze redenen acht de rechtbank de mededeling van verweerder dat zij niet meer beschikt over de documenten (met uitzondering van de 5 openbaar gemaakte stukken en de 8 aan de rechtbank overgelegde documenten) zonder meer ongeloofwaardig. De beroepsgrond slaagt.
8. Voor zover eisers met betrekking tot de documenten die wel zijn gevonden hebben aangevoerd dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar een reeks van weigeringsgronden slaagt dit betoog eveneens. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt. Meer specifiek voor documenten voor intern beraad heeft de Afdeling in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314, overwogen dat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, dient te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. Aangezien verweerder een beroep heeft gedaan op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Wob en artikel 11, tweede lid, van de Wob zonder dit per document of per onderdeel van een document te beoordelen is onvoldoende gespecificeerd waarom de belangen genoemd in deze artikelen zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. Verweerder dient per onderdeel van elk stuk, en zo ver mogelijk per alinea, te beoordelen of al dan niet sprake is van een weigeringsgrond.
9.1
Eisers betogen verder dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het bezwaar van eisers dat niet blijkt of en hoe verweerder zich rekenschap heeft gegeven van artikel 10, vierde tot en met het achtste lid, van de Wob in samenhang met artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en sub a, b, en f van de Wet milieubeheer met betrekking tot de besluiten van Rijkswaterstaat tot het intrekken van ontheffingen voor ligplaats- en watervergunningen voor de in de omgeving van het te realiseren windpark gelegen woonboten waaruit blijkt dat het ontbreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat een rol heeft gespeeld.
9.2
De rechtbank overweegt dat eisers het bovenstaande in bezwaar hebben aangevoerd en dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op deze bezwaargrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat gelet op artikel 7, derde lid, van de Wob niet valt uit te sluiten dat eisers door het aan het besluit klevende motiveringsgebrek zijn benadeeld.
10. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften van eisers. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder eerst onderzoek dient te plegen naar documenten die zien op het Wob-verzoek. Dat zijn in ieder geval de stukken genoemd in de inventarislijsten én de negen documenten die eisers in het bezwaarschrift hebben benoemd. Maar vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat er nog andere documenten bestaan die eveneens onder de Wob-verzoeken vallen. Omdat de rechtbank eerdere beweringen van verweerder dat zij niet meer zou beschikken over de documenten als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, dient verweerder, voor zover zij opnieuw aangeeft niet over alle stukken te kunnen beschikken, in de nieuw te nemen besluiten omstandig inzichtelijk te maken wat zijn zoekslag is geweest naar deze ontbrekende documenten. Daarnaast dient te worden aangegeven waarom verweerder kennelijk eerder wel de beschikking over deze stukken had en korte tijd later niet meer. Voor zover verweerder een beroep doet op weigeringsgronden van de Wob, zal zij rekening dienen te houden met hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8. Ook zal verweerder in moeten gaan op de onder 9.1 omschreven bezwaargrond.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het vaststellen van een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op de bezwaarschriften, omdat paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op besluiten op grond van de Wob en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.
12. Omdat de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten I en II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
HAA 18/4768
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eiser voor de bezwaarprocedure noch de beroepsprocedure kosten heeft gemaakt voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
HAA18/4769
14. [eiser 2] heeft verzocht om vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten worden vergoed op basis van gebruik van openbaar vervoer 2e klasse. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van reiskosten ten bedrage van € 9,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II;
  • draagt verweerder op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op tot vergoeding van door [eiser 2] in verband met de behandeling van zijn beroep gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 9,00;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan [eiser 1] te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan [eiser 2] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, en mr. J.J. Maarleveld en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.