ECLI:NL:RBNHO:2020:1792

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4785
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning en bestemmingsplanafwijking in Zandvoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het bouwen van een woonhuis in Zandvoort. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, dat op 26 maart 2019 een omgevingsvergunning had verleend aan een derde-partij voor het bouwen van een woning, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan vanwege een overschrijding van de toegestane goothoogte. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat de vergunning onterecht was verleend.

Tijdens de zitting op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van eiser en verweerder gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had dat de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig werden aangetast door de verharding van het erf. Ook werd vastgesteld dat de hoogte van het peil correct was vastgesteld door verweerder, en dat de oppervlakte van het bouwwerk op de juiste wijze was gemeten. Eiser's beroepsgronden werden ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier mr. L. van Broekhoven. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4785
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigden: mr. J.I.V. Mekel en [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis op het perceel [locatie] in [woonplaats] (het perceel). Omdat het bouwplan vanwege een overschrijding van de toegestane goothoogte in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder tevens voor het afwijken van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend. Daarnaast heeft verweerder voor het verharden van (een deel van) het erf een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk verleend.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid om niet alleen uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter maakt in dit geval gebruik van die bevoegdheid.
2. Met betrekking tot het advies dat verweerder aan de aanlegvergunning ten grondslag heeft gelegd overweegt de voorzieningenrechter dat eiser zich weliswaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit advies niet kan worden aangemerkt als advies van een onafhankelijk adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat dit er niet aan in de weg staat dat de twee adviserend ambtenaren, een landschapsarchitect en een stedenbouwkundige, ter zake over de vereiste deskundigheid beschikken om zich een relevant oordeel te kunnen vormen over de vraag of de natuur- en landschapswaarden onevenredig worden aangetast door de verharding van de voorzijde van het perceel. Verweerder mocht bij zijn oordeelsvorming daarom afgaan op de conclusies van deze ambtenaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder door verwijzing naar de conclusies van deze ambtenaren daarom ook voldoende gemotiveerd dat de natuur en landschapswaarden door de verharding niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter voorts dat het wat betreft de verharding alleen gaat om de voorzijde van het perceel en niet ook om de achterzijde daarvan, omdat de beoordeling slechts ziet op gronden met de bestemming Tuin en die bestemming rust alleen op de voorzijde van het perceel. Eisers beroepsgrond faalt.
3. Met betrekking tot het peil overweegt de voorzieningenrechter dat uit de planregels volgt dat het peil voor gebouwen binnen de bestemming Wonen- Duingebied wordt bepaald door de hoogte van het afgewerkte terrein aansluitend aan de hoofdtoegang van het hoofdgebouw op het bouwperceel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de deur aan de noordzijde die uitkomt op een hal onmiskenbaar de hoofdtoegang van de te bouwen woning en niet, zoals door eiser gesteld, de schuifdeuren aan de voorzijde of de deur die toegang geeft tot de garage. Voor de bepaling van het peil dient dus te worden uitgegaan van de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de deur aan de noordzijde, zoals verweerder ook heeft gedaan. Verweerder is daarom op goede gronden uitgegaan van een overschrijding van de goothoogte met 30 centimeter en niet van een overschrijding van 1,6 meter, zoals eiser heeft gesteld. Dit betekent tevens dat de welstandscommissie, anders dan eiser heeft gesteld, bij de beoordeling van het bouwplan is uitgegaan van het juiste peil. Eisers beroepsgrond faalt.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de planregels volgt dat de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken (…). De oppervlakte van het te bouwen bouwwerk dient gelet hierop, zoals verweerder ook heeft gedaan, te worden vastgesteld door uit te gaan van de oppervlakte van de woning tussen de gevels, zonder daarbij de dakoverstekken te betrekken. Artikel 2.9 van de bestemmingsplanregels, waarop eiser zich beroept, maakt dit niet anders. Daaruit volgt immers slechts dat de regels moeten worden toegepast bij, zoals in dit geval aan de orde, dakoverstekken van meer dan 30 centimeter, en dat heeft verweerder ook gedaan. Eisers beroepsgrond faalt.
5. De voorzieningenrechter heeft in de aanvraag van de omgevingsvergunning, noch in de daartoe behorende (bouw)tekeningen noch anderszins concrete aanwijzingen gevonden voor eisers stelling dat de vergunde woning in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om eiser te volgen in de stelling dat verweerder de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. Eisers beroepsgrond faalt.
6. Met betrekking tot de door eiser overgelegde bezonningstudie stelt de voorzieningenrechter vast dat daarin geen vergelijking is gemaakt tussen wat het bestemmingsplan maximaal toelaat en wat in afwijking van dat bestemmingsplan is vergund, terwijl alleen op grond van zo’n vergelijking kan worden vastgesteld in hoeverre verzoeker door de vergunde afwijking van het bestemmingsplan wordt geraakt. De overgelegde bezonningstudie geeft dus geen relevante informatie over schaduwwerking als gevolg van het bestreden besluit en kan daarom niet als onderbouwing dienen voor eisers standpunt dat hij door de verleende omgevingsvergunning onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. Met betrekking tot die stelling overweegt de voorzieningenrechter voorts dat de overschrijding van de goothoogte met 30 centimeter relatief gering is. Er kan daarom worden aangenomen dat de gevolgen hiervan ook relatief gering zullen zijn en dat het woongenot van eiser daarom niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij heeft de voorzieningenrechter tevens in aanmerking genomen dat de nokhoogte volgens de planregels nog twee meter hoger had mogen zijn dan de hoogte waarin het bouwplan voorziet. Eisers beroepsgrond faalt.
7. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Het beroep is ongegrond. Er bestaat dan geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier, op 27 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.