Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde belanghebbende], te [woonplaats] .
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het bouwen van een woonhuis in Zandvoort. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, dat op 26 maart 2019 een omgevingsvergunning had verleend aan een derde-partij voor het bouwen van een woning, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan vanwege een overschrijding van de toegestane goothoogte. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat de vergunning onterecht was verleend.
Tijdens de zitting op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van eiser en verweerder gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had dat de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig werden aangetast door de verharding van het erf. Ook werd vastgesteld dat de hoogte van het peil correct was vastgesteld door verweerder, en dat de oppervlakte van het bouwwerk op de juiste wijze was gemeten. Eiser's beroepsgronden werden ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier mr. L. van Broekhoven. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.