ECLI:NL:RBNHO:2020:1781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
HAA 19_984
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade na bestemmingsplanwijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een agrarisch perceel, had een aanvraag ingediend na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, omdat volgens hen geen sprake was van een planologische verslechtering. Eiser stelde dat de wijziging van het bestemmingsplan zijn exploitatiemogelijkheden had aangetast en dat hij daardoor schade leed.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling van de aanvraag om planschade afhankelijk is van de vergelijking tussen de oude en nieuwe planologische mogelijkheden. De rechtbank concludeerde dat de deskundige, die door verweerder was ingeschakeld, op objectieve wijze had vastgesteld dat er geen planologische verslechtering was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een nadeliger positie was komen te verkeren door de wijziging van het bestemmingsplan. Bovendien werd opgemerkt dat de vrees van eiser voor schade als gevolg van een mogelijke recreatiewoning op het naastgelegen perceel ongegrond was, omdat de bestemmingsplankaart geen aanwijzingen gaf voor de toelaatbaarheid van een recreatiewoning.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/984

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigde: J.H. Moraal).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2018 heeft verweerder een aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde, werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
3. Op 5 september 2017 heeft eiser, sinds 1989 eigenaar van het agrarisch perceel met bedrijfswoning aan [locatie 1] te [woonplaats] , een aanvraag om vergoeding van planschade ingediend als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Harenkarspel”. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 18 december 2012 door de raad van de gemeente Schagen vastgesteld en als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2393) onherroepelijk geworden (met uitzondering van voor het onderhavige geval niet relevante plandelen). Voorheen gold in het betreffende gebied het op 15 januari 2002 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied”. Omdat de Afdeling bij uitspraak van 11 februari 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AO3342) goedkeuring heeft onthouden aan de in het bestemmingsplan “Buitengebied” aan het perceel [locatie 2] gegeven woonbestemming, vigeerde voorafgaand aan de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Harenkarspel” op dat perceel nog het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1986 Sint Maarten”. Op grond van dit bestemmingsplan had het perceel de bestemming “Wb, woningen met tuinen en erven”. Hoofdgebouwen mochten binnen deze bestemming worden opgericht binnen de daarvoor geldende bebouwingsgrenzen.
4. Eiser stelt dat de bestemmingsplanwijziging tot gevolg heeft dat de woonbestemming op het naastgelegen perceel [locatie 2] is verruimd. Het gedeelte van dat perceel waarop volgens het nieuwe bestemmingsplan wonen is toegestaan is ongeveer tien meter dieper geworden, gemeten vanaf de weg, zodat ook de bestaande schuur op het perceel (gedeeltelijk) een woonbestemming heeft gekregen. Daardoor zijn, aldus eiser, de exploitatiemogelijkheden van zijn perceel aangetast en mist hij inkomsten.
5. Verweerder heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan [naam 1] . In het advies van 25 mei 2018 heeft mr. [naam 2] RT (hierna: [naam 2] ) de mogelijkheden van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Harenkarspel” vergeleken met de mogelijkheden die de bestemmingsplannen “Buitengebied Harenkarspel” en “Landelijk Gebied 1986 Sint Maarten” boden. In de planvergelijking is ook betrokken de op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de bouw van de tweede woning op het naastgelegen perceel verleende vrijstelling. [naam 2] is tot de conclusie gekomen dat van een planologische verslechtering geen sprake is.
6. Verweerder heeft het advies van [naam 2] aan de besluitvorming ten grondslag gelegd en het verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat, indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie bij het nemen van een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het advies van [naam 2] op de hiervoor bedoelde wijze inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusies ervan kunnen dragen. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201111678/1/A2), inzichten van een deskundige in een geval als dit zijn gebaseerd op diens kennis en ervaring, zodat een nadere toelichting op die inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd. Wel dient de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar te zijn en dient het verslag van het onderzoek voldoende basis te bieden voor verdere besluitvorming. Aan deze eisen is in dit geval voldaan.
8.1
Verder is van belang dat verweerder bij besluit van 29 november 2002 voor het oprichten van een (tweede) woning op het perceel [locatie 2] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning heeft verleend. Met de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5673) is dit besluit onherroepelijk geworden.
8.2
Bij uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2393 is vervolgens het bestemmingsplan “Landelijk gebied Harenkarspel” onherroepelijk geworden (met uitzondering van voor het onderhavige geval niet relevante plandelen). In deze uitspraak heeft de Afdeling onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van 24 augustus 2011 overwogen dat “de verandering van het gebruik die mogelijk is gemaakt door de verleende vrijstelling in rechte onaantastbaar [is] geworden. Deze verandering moet daarom voor rechtmatig worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu het plan niet verschilt van wat de vrijstelling mogelijk maakt.”
8.3
Bij uitspraak van 10 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4500) heeft de Afdeling tenslotte de afwijzing van het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de verleende vrijstelling in stand gelaten.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor aangehaalde uitspraken dat eiser als gevolg van de vrijstelling uit 2002 niet in een nadeliger positie was komen te verkeren ten opzichte van de daarvoor bestaande planologische mogelijkheden op het buurperceel en dat het nu geldende bestemmingsplan voor wat betreft de woonbestemming op het perceel [locatie 2] niet verschilt van wat de vrijstelling mogelijk heeft gemaakt. Eiser heeft voorts, in weerwil van de aangehaalde uitspraken van de Afdeling, niet aannemelijk gemaakt dat de woonbestemming zich thans ook deels uitstrekt over de bestaande schuur. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt voor hem in zoverre dus geen schade.
9.2
Eiser heeft verder gesteld dat op het perceel [locatie 2] op grond van het nieuwe bestemmingsplan een recreatiewoning is toegestaan en ter onderbouwing daarvan heeft hij gewezen op een door hem overgelegde kaart, aangeduid als “Verbeelding blad 1”, die blijkens de daarop geplaatste stempel “Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Harenkarspel van 18 december 2012”. Op deze kaart en de daarop geplaatste legenda staat de bestemming “Tuin (T)” met nadere aanduiding “recreatiewoning (RW)” vermeld voor een gedeelte van het perceel [locatie 2] .
9.3
De rechtbank kan evenwel aan de door eiser overgelegde kaart niet die betekenis toekennen die eiser hieraan gehecht wil zien. Op grond van het op www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbare bestemmingsplan “Landelijk gebied Harenkarspel” en de daarbij geplaatste bestemmingsplankaart gelden op [locatie 2] de bestemmingen “Wonen” en “Tuin”. Daarbij is de strook grond met de bestemming “Tuin”, gelegen direct aansluitend aan het perceel van eiser, nader aangeduid als “specifieke woonaanduiding - woning uitgesloten”. Van een nadere aanduiding die duidt op de toelaatbaarheid van een recreatiewoning in de bestemming “Tuin” (RW)” geven de bestemmingsplankaart, de legenda en de voorschriften geen blijk. Daarbij geldt dat de gebruiksvoorschriften behorend bij de bestemming “Wonen” het gebruik van bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van verblijfsrecreatie juist expliciet uitsluiten.
9.4
Gelet op het voorgaande is eisers vrees voor schade als gevolg van de mogelijke komst van een recreatiewoning op het naastgelegen perceel ongegrond. De rechtbank overweegt verder dat voor zover eiser er op wijst dat het in de verleende vrijstelling als voorwaarde voor de bouw van de tweede woning opgenomen geluidscherm door de eigenaren van het buurperceel nog steeds niet is gerealiseerd, dit een kwestie is van handhaving die in de planschadeprocedure niet aan de orde kan komen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C Everaerts, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en
mr. L. Boonstra, leden,in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 maart 2020.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.