In deze luchtvaartzaak heeft de passagier, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vennootschap Finnair OYj, vertegenwoordigd door mr. T. Teke, wegens vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Bangkok naar Amsterdam via Helsinki op 9 juni 2019. Door een vertraging van meer dan drie uur is de passagier op de eindbestemming aangekomen, wat heeft geleid tot een vordering tot compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vordert een schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de gemachtigde van de passagier, AirHelp Ltd, mogelijk niet de juiste volmacht heeft om de procedure te voeren. De kantonrechter heeft ambtshalve vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vervoerder in haar verweer gevolgd. De kantonrechter heeft de gemachtigde van de passagier bevolen om een toereikende procesvolmacht in het geding te brengen, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 22 Rv. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is beoordeeld.