ECLI:NL:RBNHO:2020:11620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/15/288014 / HA ZA 19-304
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in nakoming samenwerkingsovereenkomst tussen zorgkantoor en psychologische praktijk met betrekking tot declaratie van zorg door basispsychologen op naam van GGZ-psychologen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Vicino Noord-Holland en een eenmanszaak, aangeduid als [gedaagde], over de nakoming van een samenwerkingsovereenkomst. Vicino heeft vorderingen ingesteld tegen [gedaagde] wegens tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst, waarbij [gedaagde] jarenlang zorg heeft gedeclareerd die door basispsychologen is verleend, maar op naam van BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Dit heeft geleid tot een vordering van Vicino tot terugbetaling van onterecht gedeclareerde bedragen, die in totaal € 330.011 bedragen, alsook schadevergoeding voor misgelopen marge en andere kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, omdat zij niet heeft voldaan aan de vereisten voor de inzet van regiebehandelaars. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zorg die door basispsychologen is verleend zonder betrokkenheid van GZ-psychologen niet rechtmatig was en dat Vicino recht heeft op terugbetaling van de onterecht gedeclareerde bedragen. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat Vicino terecht de samenwerkingsovereenkomst heeft opgezegd op basis van de tekortkomingen van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/288014 / HA ZA 19-304
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VICINO NOORD-HOLLAND NOORD,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. S.J.M. de Neeve en mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen
[gedaagde] , (voorheen) h.o.d.n. [naam bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mr. G.A. de Wit en mr. I.C.H. Gerrits te Alkmaar.
Partijen zullen hierna Vicino en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 april 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties;
  • het tussenvonnis van 26 juni 2019 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2020 en de daarin genoemde stukken;
  • de fax van 21 februari 2020 van mr. Bos naar aanleiding van het proces-verbaal, de reactie daarop van mr. Gerrits bij fax van 28 februari 2020 en de daaropvolgende faxen van mrs. Bos en Gerrits van respectievelijk 3 en 4 maart 2020;
  • de akte houdende reactie op spreekaantekeningen comparitie tevens houdende producties tevens houdende wijziging van eis ex artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Vicino (hierna: de akte van Vicino);
  • de faxen van 24 en 26 maart 2020 van mr. Gerrits;
  • de fax van 1 april 2020 van mr. Bos;
  • de rolbeslissing van 8 april 2020;
  • de akte houdende reactie op de akte van de zijde van Vicino d.d. 11 maart 2020 van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het bezwaar van Vicino tegen het faxbericht van [gedaagde] van 28 februari 2020
1.3.
Vicino heeft bij faxbericht van 3 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het faxbericht van [gedaagde] van 28 februari 2020, omdat [gedaagde] volgens Vicino in strijd met artikel 128 lid 3 Rv daarin een nieuw principaal verweer heeft opgeworpen. Volgens Vicino heeft [gedaagde] de omvang en de hoogte van haar vordering van € 330.011 niet eerder betwist.
1.4.
In het faxbericht van [gedaagde] van 28 februari 2020 maakt zij bezwaar tegen de door Vicino verzochte aanpassing van het proces-verbaal van de comparitie, omdat volgens Vicino [naam 1] namens Vicino zou hebben verklaard dat bij alle door [gedaagde] gedeclareerde behandeltrajecten geen GZ-psycholoog betrokken was. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] naast haar stelling dat die aanpassing in strijd zou zijn met hetgeen ter zitting ter sprake is geweest, ook een inhoudelijk standpunt inneemt door opmerkingen te maken over de door Vicino overgelegde lijsten bij productie 19 van de dagvaarding, waarop Vicino haar vordering van € 330.011 heeft gebaseerd. Zij heeft haar reactie dus niet beperkt tot de opmerking over het proces-verbaal van de comparitie. Vicino heeft bovendien terecht opgemerkt dat [gedaagde] dat verweer in de procedure niet eerder had gevoerd, terwijl Vicino in de dagvaarding onder verwijzing naar productie 19 de totstandkoming van (de hoogte van) haar vordering al had toegelicht en overigens ook al het standpunt had ingenomen dat haar vorderingen zijn gebaseerd op door [gedaagde] gedeclareerde behandeltrajecten waarbij geen GZ-psycholoog betrokken is geweest. Het na de comparitie alsnog gevoerde verweer zal de rechtbank daarom wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling betrekken.
Het bezwaar van [gedaagde] tegen de akte van Vicino
1.5.
[gedaagde] heeft bij fax van 24 maart 2020 en haar antwoordakte van 6 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen de akte van Vicino. Volgens [gedaagde] dienen niet tot het procesdossier te worden gerekend: (i) de inhoud van het als productie 26 bij de akte overgelegde proces-verbaal van aangifte, (ii) de beslagstukken (producties 27a tot en met 27c en 28 bij de akte), (iii) de als producties 29 en 30 bij de akte overgelegde e-mails, (iv) randnummer 5 van de akte, (v) randnummer 16 van de akte, (vi) randnummer 17 van de akte en (vii) de eisvermeerdering.
In haar fax van 1 april 2020 heeft Vicino zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van [gedaagde] dient te worden verworpen.
1.6.
De rechtbank stelt voorop dat Vicino ter zitting enkel in de gelegenheid is gesteld om bij akte (beknopt) te reageren op de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde] , vanwege de omvang daarvan. Vicino diende zich in die akte dus te beperken tot een reactie op hetgeen in die spreekaantekeningen was vermeld. Anders dan mr. Bos in zijn fax van
21 februari 2020 heeft betoogd, is daarbij ter zitting aan Vicino meegedeeld dat haar niet wordt toegestaan om alsnog beslagstukken over te leggen, zoals zij had verzocht, nu zij daarvoor in de procedure al ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. De goede procesorde verzet zich dan ook tegen het na de zitting indienen van de beslagstukken. Dat geldt niet voor het in het geding gebrachte proces-verbaal van aangifte en de overgelegde e-mails. De overgelegde aangifte is immers een reactie op de spreekaantekeningen van [gedaagde] , onder randnummer 52. De overgelegde e-mails zijn een reactie op het door [gedaagde] in de spreekaantekeningen ingenomen standpunt dat de betreffende GZ-psychologen op de hoogte waren van de declaratiewijze van [gedaagde] .
1.7.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat randnummer 5 van de akte van Vicino buiten beschouwing dient te blijven. De daarin vermelde toelichting op de totstandkoming van de hoogte van haar vordering heeft Vicino niet eerder gegeven en vormt geen reactie op de spreekaantekeningen van [gedaagde] . Dat geldt niet voor de lijsten van producties 18 en 19, waarnaar Vicino onder randnummer 5 verwijst, nu zij die producties al bij de dagvaarding in het geding had gebracht (en daarop een toelichting had gegeven).
Nu de rechtbank de stellingen van Vicino onder randnummer 5 van haar akte niet bij de beoordeling zal betrekken, geldt dat uiteraard ook voor de inhoudelijke reactie die [gedaagde] op haar beurt daarop heeft gegeven in haar fax van 24 maart 2020 en haar antwoordakte van 6 mei 2020 onder randnummers 32 tot en met 34 (zie ook hiervoor 1.4 over het faxbericht van [gedaagde] van 28 februari 2020 waarin zij een vergelijkbaar standpunt heeft ingenomen).
1.8.
De rechtbank zal randnummer 16 van de akte van Vicino niet buiten de beoordeling laten. De nadere toelichting die Vicino daarin geeft op de 30/70-regel, neergelegd in artikel 9.2 van de samenwerkingsovereenkomst, vormt immers een reactie op hetgeen [gedaagde] in haar spreekaantekeningen onder de randnummers 46 en 47 naar voren heeft gebracht. De rechtbank zal dat hierna onder 4.10 verder bespreken.
1.9.
Ook randnummer 17 van de akte van Vicino zal de rechtbank niet buiten de beoordeling laten, omdat Vicino daarin reageert op hetgeen [gedaagde] onder randnummer 56 van haar spreekaantekeningen naar voren heeft gebracht. De rechtbank zal dat hierna onder 4.11 verder bespreken.
1.10.
Over de eisvermeerdering van Vicino overweegt de rechtbank het volgende.
Vicino kan haar eis en de gronden daarvan vermeerderen of veranderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen, tenzij dit in strijd is met de goede procesorde (artikel 130 lid 1 Rv). De eisvermeerdering van Vicino ziet - kort gezegd - op (primair) vergoeding van (overige) schade bestaande uit advocaatkosten (€ 20.496) en interne kosten (€ 10.550), in plaats van (primair) verwijzing naar de schadestaatprocedure voor die overige schade. Al ter zitting had Vicino meegedeeld dat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig was omdat de kosten konden worden begroot. Daarover kon zij ter zitting evenwel niets concreets zeggen. Dat zij haar eis nog wilde vermeerderen, heeft Vicino toen niet kenbaar gemaakt. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor een door Vicino in te dienen akte, waarin zij zich diende te beperken tot een (beknopte) reactie op de spreekaantekeningen van [gedaagde] . Dat Vicino deze gelegenheid heeft aangegrepen om haar eis alsnog te vermeerderen, acht de rechtbank - gelet op het voorgaande - in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal daarom de eisvermeerdering buiten beschouwing laten.
1.11.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van de akte van Vicino de producties 27a tot en met 27c en 28, randnummer 5 en de eisvermeerdering (randnummer 21 en verder en producties 31 en 32) en van de antwoordakte van [gedaagde] de randnummers 32 tot en met 34 en de faxen van [gedaagde] van 28 februari 2020 van 24 maart 2020, onder ‘Toelichting vordering’, niet bij de beoordeling zal betrekken.

2.De feiten

2.1.
Vicino organiseert zorg voor mensen met lichte tot matige psychische en/of sociale klachten in Noord-Holland. Zij sluit daartoe zorgcontracten met zorgverzekeraars voor het leveren van generalistische basis geestelijke gezondheidszorg (GB-GGZ) en maakt samenwerkingsafspraken met psychologen voor het leveren van deze zorg.
2.2.
[gedaagde] is een eenmanszaak die zich voor de staking van haar activiteiten per mei 2019 richtte op commerciële coachingstrajecten en het verlenen van eerstelijns geestelijke gezondheidszorg. Naast basis-psychologen waren ook op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) geregistreerde GZ-psychologen bij [gedaagde] werkzaam.
2.3.
In de periode van 2013 tot en met 2017 hebben Vicino en [gedaagde] jaarlijks een samenwerkingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] patiënten met psychische en/of sociale problematiek via bij Vicino aangesloten huisartsen kreeg doorverwezen en de door [gedaagde] geleverde GB-GGZ zorg door Vicino werd vergoed.
2.4.
De laatste samenwerkingsovereenkomst (getiteld “Samenwerkingsovereenkomst GB-GGZ 2018”) die Vicino en [gedaagde] hebben gesloten dateert van 22 december 2017 (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) en is inhoudelijk nagenoeg gelijk aan de eerder tussen partijen tot stand gekomen samenwerkingsovereenkomsten. In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

Overwegende dat:
(…)
■ Deze samenwerkingsovereenkomst aansluit op landelijke wet- en regelgeving. Vicino en alle
samenwerkingspartners zorg leveren die voldoet aan deze landelijke wet- en regelgeving.
(…)
Artikel 3: Inhoud dienstverlening en wijze van samenwerking
(…)
3.5
Vicino heeft (voor de zorg aan patiënten ouder dan 18 jaar) een kwaliteitsstatuut opgesteld. Dit
kwaliteitsstatuut is goedgekeurd en gepubliceerd op de website van Vicino.
(…)
3.7
De GB-GGZ aanbieder voldoet gedurende het contractjaar aan alle uit het kwaliteitsstatuut
voortvloeiende verplichtingen.
3.8
Vicino heeft voor de GB-GGZ zorg aan patiënten ouder dan 18 jaar, een integraal professioneel
statuut, een privacyreglement en algemene leveringsvoorwaarden opgesteld (conform landelijk
opgestelde documenten), deze zijn onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst.
(…)
Artikel 9: Inhoudelijke voorwaarden
(…)
9.1
De regiebehandelaar gedefinieerd zoals in het kwaliteitsstatuut, besteedt direct patiëntgebonden
tijd aan de patiënten voor wie wordt gedeclareerd. De regiebehandelaar is verantwoordelijk voor
het vaststellen van de diagnose en het evalueren van de behandeling, waarbij de patiënt ook
daadwerkelijk aanwezig is (mede)beoordeeld door de regiebehandelaar via direct contact met de
patiënt. Conform het kwaliteitsstatuut dient de regiebehandelaar in de diagnostische fase direct
contact te hebben gehad met de patiënt. Onder direct contact verstaat Vicino face-to-face,
telefonisch of een veilige videoverbinding.
9.2
Binnen een praktijk is het mogelijk om maximaal 30 procent van de uren in te zetten door
medebehandelaren en minimaal 70 procent door regiebehandelaren. Het gaat hierbij om een
gemiddelde van alle trajecten van een GB-GGZ aanbieder.
9.3
De GB-GGZ aanbieder kent alleen regiebehandelaren toe die GZ-psycholoog, psychotherapeut,
klinisch psycholoog of klinisch neuropsycholoog als functietitel hebben en voldoen aan de
vereisten die deze titels met zich meebrengen vanuit de wet BIG en aanvullende eisen van
beroepsverenigingen.
9.4
De GB-GGZ aanbieder draagt er zorg voor dat alle zorgverleners blijven beschikken over de
kennis en vaardigheden die voor een goede verlening van de zorg noodzakelijk zijn en tevens
wettelijk bevoegd zijn om de zorg te mogen verlenen.
(…)
Artikel 10: Organisatorische en administratieve voorwaarden
(…)
10.8
De GB-GGZ aanbieder zorgt voor een behandelinhoudelijke rapportage van de door de GB-
GGZ aanbieder geleverde zorg. Deze registratie vindt plaats in het ICT-systeem van Vicino.
(…)
Artikel 11: Vergoeding
11.1
Vicino vergoedt de inzet van de GB-GGZ aanbieder op basis van producten (i.e. kort, middel,
intensief en onvoltooid behandeltraject). Deze producten worden tegen 95 procent van het
gecontracteerde tarief per verzekeraar vergoed. Voor gecontracteerde zorg bij gemeenten gelden
andere voorwaarden. De gecontracteerde tarieven en voorwaarden zijn vermeld in bijlage 2.
11.2
De gecontracteerde zorg (…) wordt alleen aan de GB-GGZ aanbieder vergoed na een verwijzing
van de huisarts die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met Vicino en indien de
behandeling in het door Vicino beschikbaar gestelde ICT-systeem is geregistreerd.
(…)
11.4
De GB-GGZ aanbieder levert GB-GGZ, zoals door de landelijke en regionale overheid als
rechtmatige zorg is vastgesteld. Dat is zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk.
Alleen deze zorg is als (verzekerde) zorg declarabel.
(…)
11.7
In geval door de GB-GGZ aanbieder ten onrechte zorgkosten in rekening zijn gebracht bij
Vicino, dan heeft Vicino het recht om deze, duidelijk gespecificeerd, in mindering te brengen, dan wel terug te vorderen (tot vijf jaar na dato), van de desbetreffende GB-GGZ aanbieder.
(…)
Artikel 13: Facturatie en betaling
(…)
13.4
Declaraties gedurende het contractjaar dienen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vier maanden
na de behandeldatum, dan wel de sluitingsdatum van het product te worden ingediend. De GB-GGZ aanbieder is verantwoordelijk voor het tijdig en goed registreren van alle
patiëntcontacten. Met het afsluiten wordt het traject gedeclareerd. (…)
Artikel 15: Start, duur en einde van de overeenkomst
15.1
Deze overeenkomst is van kracht vanaf 1 januari 2018 en loopt tot en met 31 december 2018.
15.2
Na het verstrijken van de voornoemde termijn, wordt deze samenwerkingsovereenkomst
stilzwijgend verlengd, telkens met een periode van één jaar (…) tenzij één van de partijen deze
overeenkomst heeft opgezegd.
15.3
De opzegtermijn bedraagt voor beide partijen twee maanden.
(…)
15.5
De overeenkomst kan voorts, met onmiddellijke ingang, zonder gerechtelijke tussenkomst,
geheel of gedeeltelijk worden beëindigd:
(…)
d) Door één der partijen indien de wederpartij haar verplichtingen uit de overeenkomst na een
deugdelijke ingebrekestelling (voor zover vereist), niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomt;
(…)
f) Door Vicino indien de GB-GGZ aanbieder niet voldoet, voor zover van toepassing, aan de
voorwaarden gesteld in deze samenwerkingsovereenkomst;
(…)”
2.5.
In het voorjaar van 2018 is Vicino overgegaan naar een nieuw eigen (digitaal) keteninformatiesysteem, genaamd HealthConnected. [naam 2] , indertijd administratief medewerkster bij [gedaagde] , heeft Vicino daarover op 23 februari 2018 het volgende gemaild:
“(…). De niet GZ/psychologen werken onder toezicht van de regiebehandelaar (GZ-psycholoog). Ik weet niet hoe het in HealthConnected is ingericht maar als een niet GZ-psycholoog behandeld kan dat dan ook worden gedeclareerd onder de naam van de GZ-psycholoog in HealthConnected? (…)”
2.6.
In reactie daarop heeft Vicino op 26 februari 2018 aan [naam 2] per e-mail laten weten:
“In HealthConnected is er inderdaad een duidelijke scheiding tussen wat een GZ-behandelaar mag en wat een Basis-psycholoog mag. Het is dus een goed idee om de basispsychologen wel met HealthConnected te laten werken. (…)”
2.7.
Op 23 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Vicino, [gedaagde] en één van de bij [gedaagde] werkzame BIG-geregistreerde GZ-psychologen, [naam 3] (hierna: [naam 3] ). In het daarvan door Vicino opgemaakte en op 26 april 2018 aan [gedaagde] gemailde gespreksverslag is onder meer het volgende vermeld:
“Dit overleg vindt plaats naar aanleiding van een signaal van [naam 3] bij de servicedesk van Vicino over registratie onder haar naam door een andere behandelaar bij [gedaagde] . [naam 3] is GZ-psycholoog (…)
Toelichting [naam 3]
Bij de training van het nieuwe systeem van Vicino (HealthConnected) kwam naar voren dat een andere behandelaar (zijnde een basispsycholoog) onder haar naam registreert. Dit verontruste [naam 3] en zij heeft hierop onderzoek gedaan vanuit het KIS. Hier vond zij een lange lijst met namen van patiënten die onder haar naam zijn geregistreerd waarvan zij het overgrote deel niet kent. Zij verklaart in de periode van registratie in het KIS (eind 2016 tot heden) vijf volledige trajecten te hebben behandeld en drie patiënten te hebben overgenomen van een collega en hierbij de behandeling te hebben afgerond. In de bijlage zijn deze patiëntID’s van de patiënten opgenomen. Naast deze patiënten heeft zij geen andere patiënten via [gedaagde] gezien/behandeld.
(…)
Toelichting [gedaagde]
geeft aan dat [gedaagde] niet alles volgens het boekje heeft gedaan. De heer [gedaagde] zegt dat er zijn nieuwe regels zijn gekomen rondom hoofdbehandelaarschap die nog niet toegepast zijn binnen [gedaagde] . [gedaagde] vindt dat de registratie is ‘op het randje’ is, omdat [gedaagde] geen nee wil zeggen tegen patiënten. Op de vraag van Vicino wat de rol van de regiebehandelaar binnen [gedaagde] is, wordt door [gedaagde] aangegeven dat deze de dossiers beoordeelt. Hiermee wordt bedoeld dat de dossiers een keer worden besproken. Dat dit in het geval van [naam 3] niet is gebeurd, is een fout geweest. De inloggegevens zijn waarschijnlijk door de secretaresse van [gedaagde] aan de andere behandelaar verstrekt. Er zijn op dit moment nog drie GZ-psychologen aan [gedaagde] verbonden (…)
Bevindingen van Vicino
Vanuit de gegevens uit het keteninformatiesysteem is zichtbaar dat er in de 80 trajecten op naam van [naam 3] zijn geregistreerd. Hiervan zijn er 66 afgerond (en 65 gedeclareerd bij de verzekeraar) en 14 openstaande trajecten. In het KIS zijn de trajecten op GZ-psychologen geregistreerd. (…)
Vicino constateert op basis van de gegevens en toelichting dat registratie niet volgens de richtlijnen is verlopen. Gezien het aantal dat onterecht op naam van [naam 3] is geregistreerd (72 trajecten) en mogelijk ook bij andere GZ-psychologen, gaat Vicino er niet vanuit dat dit een incident/eenmalige fout is.
Vervolg
Vicino zal zich beraden hoe om te gaan met deze informatie. Het zal in ieder geval gemeld moeten worden bij zorgverzekeraars. (…)”
2.8.
Op 7 mei 2018 heeft Vicino gesproken met [naam 4] een andere op dat moment bij [gedaagde] werkzame GZ-psycholoog met een BIG-registratie. In dat gesprek heeft ook [naam 4] laten weten dat er behandeltrajecten op haar naam door [gedaagde] werden geregistreerd en gedeclareerd, terwijl zij geen contact met de betreffende patiënten heeft gehad.
2.9.
Diezelfde dag heeft Vicino aan [gedaagde] onder meer bericht:
“In de afgelopen weken hebben wij informatie gekregen via een door u ingeschakelde GZ-psycholoog. Deze informatie baart ons ernstig zorgen. (…)
Tot dusver hebben wij begrepen dat [gedaagde] behandelingen die niet conform de regelgeving en/of contractuele afspraken, zoals die op het moment van behandeling golden (waaronder het voldoen aan het kwaliteitsstatuut ten aanzien van de inzet door de regiebehandelaar) uitgevoerd zijn, dusdanig geadministreerd heeft als ware deze wel conform die regelgeving/contractuele afspraken uitgevoerd. Concreet komt het er op neer dat [gedaagde] (be)handelingen die uitgevoerd zijn door basis-psychologen geadministreerd heeft op naam van GZ-psychologen.
[gedaagde] heeft daardoor op basis van (bewust) foute informatie behandelingen bij Vicino (en daarmee indirect bij de zorgverzekeraars) in rekening gebracht die niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.
Op dit moment zijn wij slechts in het bezit van zeer gefragmenteerde informatie. Ik verwacht van u dat u uiterlijk
dinsdag 14 meischriftelijk totale openheid geeft over deze kwestie en ik verzoek u in dat verband voor die datum in ieder geval het volgende aan mij te sturen: (…)”
2.10.
[gedaagde] heeft op 8 mei 2018 aan [naam 4] schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik, [gedaagde] , dat (…) [naam 4] , niets wist van de toevoeging van basispsychologen op haar naam bij [gedaagde] . Ze dacht alleen verantwoordelijk te zijn voor de cliënten die ze zelf gezien heeft. (…) [naam 4] wist ook niet dat haar inlognaam en wachtwoord voor het KISS systeem van Vicino door anderen werden gebruikt. (…) [naam 4] kan dan ook geen verantwoordelijkheid voor het declareren dragen voor de cliënten die niet door haar gezien zijn maar wel via KISS op haar naam gedeclareerd zijn. Ik, [gedaagde] , eigenaar van [gedaagde] , neem alle verantwoordelijkheid voor behandelen en declareren hiermee op mij.”
2.11.
Op 24 mei 2018 heeft Vicino aan [gedaagde] geschreven:
“(…) In de brief van 7 mei jl. hebben wij u gevraagd om verdere informatie aan te leveren. Deze informatie hebben wij nog niet ontvangen.
Op dit moment zijn wij dus niet op de hoogte van de totale omvang van het aantal behandelingen dat niet conform regelgeving en afspraken is uitgevoerd door [gedaagde] . Wel is duidelijk dat de omvang zodanig ernstig is dat wij genoodzaakt zijn om maatregelen te treffen. Dit houdt in dat Vicino bij gebrek aan informatie de verdere uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst met [gedaagde] voor wat betreft nieuwe patiënten per heden opschort. Dat heeft als gevolg dat Vicino de bij haar aangesloten huisartsen, POH-GGZ en ketenpartners zal informeren dat zij tot nader bericht geen nieuwe patiënten kunnen doorverwijzen aan [gedaagde] .”
2.12.
Vanaf 24 mei 2018 heeft Vicino geen betalingen meer aan [gedaagde] gedaan.
2.13.
Op 11 juli 2018 heeft [gedaagde] aan Vicino een overzicht gestuurd van de behandelingen die op naam van de betreffende GZ-psycholoog zijn gedeclareerd maar in werkelijkheid door medebehandelaars zijn verricht.
2.14.
Vicino heeft diverse zorgverzekeraars - waaronder VGZ - op de hoogte gebracht van de registratie- en declaratiewijze van [gedaagde] . Nadat Vicino aan VGZ had laten weten dat [gedaagde] (via Vicino) in de periode 2016-2018 een bedrag van € 148.806 onrechtmatig bij VGZ heeft gedeclareerd, heeft VGZ Vicino bij brief van 4 oktober 2018 gesommeerd om dit bedrag binnen twee weken aan VGZ terug te betalen.
2.15.
Vicino heeft de samenwerkingsovereenkomst met [gedaagde] bij brief van 17 oktober 2018 met onmiddellijke ingang opgezegd. Daarbij is [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 347.396 aan onterecht gedeclareerde behandelingen aan Vicino terug te betalen. In deze brief is verder vermeld:
“U bent de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen niet nagekomen. Op grond van de samenwerkingsovereenkomst diende u zorg te leveren die voldoet aan de landelijke wet- en regelgeving. U hebt de zorgbehandelingen niet conform de samenwerkingsovereenkomst en (wettelijke) regelgeving uitgevoerd. Uit haar onderzoek concludeert cliënte dat [gedaagde] structureel afspraken rondom de inzet van de regiebehandelaar in de behandeling niet is nagekomen.
In het keteninformatiesysteem heeft een medebehandelaar trajecten onder de naam van een regiebehandelaar geregistreerd zonder dat er een regiebehandelaars relatie is geweest met de betreffende patiënt en de GZ-psycholoog hiervan op de hoogte was. Hierdoor zijn buiten de kennis van cliënte om, trajecten bij zorgverzekeraars gedeclareerd die niet voldoen aan de regelgeving rondom de inzet van de regiebehandelaar.”
2.16.
Bij brief van 26 oktober 2018 heeft [gedaagde] Vicino gesommeerd om de opzegging in te trekken, de samenwerkingsovereenkomst na te komen en over te gaan tot betaling van een bedrag van € 127.073,88 aan openstaande facturen. Daaraan heeft Vicino geen gevolg gegeven, waarop [gedaagde] een kort geding bij deze rechtbank aanhangig heeft gemaakt met als inzet (onder meer) nakoming door Vicino van de samenwerkingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [gedaagde] - net als de door Vicino in reconventie gevorderde (terug)betaling van onterechte declaraties - bij vonnis van
20 december 2018 afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Vicino vordert samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] om aan Vicino te betalen een bedrag van € 330.011, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
II. veroordeling van [gedaagde] om aan Vicino ten titel van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 17.385, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
III. veroordeling van [gedaagde] om aan Vicino ten titel van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 17.385, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
IV. een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de overige schade die Vicino lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 3.511,98 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VI. veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten, van welke kosten een overzicht bij akte in het geding zal worden gebracht op de eerstdienende dag;
VII. veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Vicino - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde] heeft jarenlang welbewust op naam van BIG-geregistreerde GZ-psychologen - met gebruikmaking van hun inlog- en AGB-code - behandelingen gedeclareerd en betaald gekregen die in werkelijkheid door (uitsluitend) basis-psychologen zijn uitgevoerd. Dit frauduleuze handelen levert een toerekenbare tekortkoming op van [gedaagde] in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Op grond van de samenwerkingsovereenkomst dient de GB-GGZ zorg namelijk te worden verleend door een regiebehandelaar. Deze moet direct gebonden tijd aan de betreffende patiënten besteden en is verantwoordelijk voor het vaststellen van de diagnose en het evalueren van de behandeling (artikel 3.7 juncto 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst). Basis-psychologen kwalificeren, anders dan GZ-psychologen met een BIG-registratie, echter niet als regiebehandelaar in de zin van artikel 9.3 van de samenwerkingsovereenkomst. Daarmee heeft [gedaagde] geen rechtmatige zorg verleend in de zin van artikel 11.4 van de samenwerkingsovereenkomst.
3.2.2.
Het bedrag dat [gedaagde] in de periode 2016 tot en met 2018 op deze manier ten onrechte bij Vicino heeft gedeclareerd is € 347.396. Dit bedrag heeft Vicino bij zorgverzekeraars in rekening gebracht en van hen ontvangen. Daarvan heeft Vicino, na inhouding van haar marge van circa 5%, een bedrag van € 330.011 aan [gedaagde] doorbetaald. [gedaagde] is op grond van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst, althans op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW), althans op grond van artikel 6:203 BW gehouden dit bedrag aan Vicino (terug) te betalen. Ook het bedrag van
€ 17.385 aan misgelopen marge is voor Vicino schade. Zij zal immers het gehele bedrag van € 347.396 (inclusief marge) aan de betreffende zorgverzekeraars moeten terugbetalen. Omdat Vicino de aan [gedaagde] toe te rekenen overheadkosten van € 17.385 - die in een normaal geval van de 5% marge worden betaald - wel heeft gemaakt, vordert Vicino twee keer een bedrag van € 17.385.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van Vicino tot het betalen van de openstaande facturen van [gedaagde] van in totaal € 162.390,58, althans veroordeling van Vicino tot betaling van een deel van dit bedrag overeenkomstig hetgeen hierover is vermeld onder de punten 198 tot en met 213 van de conclusie van eis in reconventie, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. een verklaring voor recht dat Vicino jegens [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten, althans dat Vicino jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door per direct de samenwerking met [gedaagde] op te schorten, door daarna de samenwerking met [gedaagde] te beëindigen en door het doen van onrechtmatige uitlatingen ten opzichte van derden;
III. veroordeling van Vicino tot betaling aan [gedaagde] van alle als gevolg van het toerekenbare tekortschieten en onrechtmatige handelen van Vicino geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. veroordeling van Vicino in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Aan haar vorderingen legt [gedaagde] - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.6.1.
Vanwege het tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen is het in de praktijk onmogelijk om enerzijds de wachtlijsten kort te houden en anderzijds te voldoen aan de door Vicino vereiste inzet van regiebehandelaars. Daarbij zijn de eisen die Vicino aan de betrokkenheid van regiebehandelaars stelt, strenger dan die op grond van de regelgeving van de Nederlandse Zorg Autoriteit (NZa) gelden. Op [gedaagde] kan daarom slechts een inspanningsverplichting rusten om de door Vicino gestelde voorwaarden zoveel mogelijk na te leven. Die inspanningsverplichting is [gedaagde] nagekomen. Vicino heeft de samenwerking met [gedaagde] dan ook ten onrechte abrupt opgeschort en beëindigd, zodat Vicino is gehouden de door [gedaagde] verleende en gedeclareerde zorg te betalen. Uit het als productie 20 door [gedaagde] overgelegde overzicht blijkt dat het gaat om een bedrag van
€ 162.390,58 aan openstaande declaraties. Mocht Vicino niet tot volledige betaling van de openstaande declaraties worden veroordeeld, dan dienen deze op basis van de in artikel 9.2 van de samenwerkingsovereenkomst neergelegde 30/70-regel gedeeltelijk te worden betaald. Aan [gedaagde] komt althans toe vergoeding van de gemaakte kosten en een redelijk loon op grond van de bepalingen in artikel 7:400 BW e.v.
3.6.2.
Vicino is toerekenbaar tekortgeschoten en heeft onrechtmatig ten opzichte van [gedaagde] gehandeld door de samenwerking zonder rechtsgeldige reden abrupt op te schorten c.q. te beëindigen en zich onrechtmatig over [gedaagde] bij derden uit te laten. [gedaagde] kreeg geen doorverwijzingen en betalingen meer, waardoor er financiële problemen bij [gedaagde] zijn ontstaan. Vicino had de samenwerkingsovereenkomst niet mogen beëindigen maar [gedaagde] een verbetertraject moeten aanbieden. Doordat de samenwerking door Vicino plotseling werd beëindigd en Vicino zich onrechtmatig over [gedaagde] bij derden heeft uitgelaten, heeft [gedaagde] (imago)schade geleden. De onderneming van [gedaagde] is daardoor ter ziele gegaan.
3.7.
Vicino voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar verweven zijn, zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
Toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] ?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in de periode van 2016 tot en met 2018 GB-GGZ zorg door basispsychologen heeft laten uitvoeren zonder betrokkenheid van een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog. Evenmin ter discussie staat dat [gedaagde] de behandeltrajecten vervolgens wel op naam van een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog met gebruikmaking van diens inlog- en AGB-code in het (digitale) keteninformatiesysteem van Vicino heeft gezet en dat [gedaagde] behandeltrajecten op deze manier via het keteninformatiesysteem bij Vicino heeft gedeclareerd en van haar betaald heeft gekregen. Ook staat tussen partijen vast dat basis-psychologen, anders dan BIG-geregistreerde GZ-psychologen, niet kwalificeren als regiebehandelaar in de zin van de artikelen 9.1 en 9.3 van de samenwerkingsovereenkomst, dat slechts de regiebehandelaar met zijn AGB-code op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst via het keteninformatiesysteem behandeltrajecten in het kader van verleende GB-GGZ zorg kan declareren, en dat medebehandelaars de door hen verleende zorg mogen registreren in hun eigen accounts voor dat deel van de behandeling dat zij mogen uitvoeren en hebben uitgevoerd. Partijen zijn het er ten slotte over eens dat de regiebehandelaar op grond van de tekst van artikel 9.1 juncto 3.7 van de samenwerkingsovereenkomst direct gebonden tijd aan de patiënten (voor wie wordt gedeclareerd) dient te besteden en verantwoordelijk is voor het vaststellen van de diagnose en het evalueren van de behandeling.
4.3.
Volgens Vicino is er dan ook geen discussie over mogelijk dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde] heeft in de periode van 2016 tot en met 2018 immers niet voldaan aan de op grond van artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst vereiste inzet van de regiebehandelaar in de GB-GGZ behandeling. Zij heeft wel door basis-psychologen uitgevoerde behandeltrajecten zonder dat GZ-psychologen als regiebehandelaars daarbij betrokken waren op naam van GZ-psychologen gedeclareerd. Daarmee heeft [gedaagde] volgens Vicino geen rechtmatige zorg in de zin van artikel 11.4 van de samenwerkingsovereenkomst verleend.
4.4.
[gedaagde] heeft erkend dat niet altijd aan de op grond van artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst vereiste betrokkenheid van de regiebehandelaar is voldaan en dat zij AGB-codes van GZ-psychologen niet had mogen gebruiken voor het declareren van door basis-psychologen geleverde zorg, omdat de regiebehandelaars in voorkomende gevallen deze zorg niet (zelf) hadden geleverd en ook niet bij de behandelingen betrokken waren. De formele fouten die [gedaagde] bij haar declaraties heeft gemaakt, zijn volgens haar echter te wijten aan onduidelijkheid, vergissing of onoplettendheid. Daarbij komt - aldus [gedaagde] - dat Vicino wist, althans kon weten dat behandelingen door basis-psychologen op naam van GZ-psychologen werden gedeclareerd, maar dat zij daarop door Vicino nooit is aangesproken.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat op haar slechts een inspanningsverplichting rustte om aan de op grond van de samenwerkingsovereenkomst voorgeschreven betrokkenheid van de regiebehandelaar te voldoen. Dit omdat de op grond van artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst geldende eis dat de regiebehandelaar (lees: een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog) direct patiëntgebonden tijd moet besteden (minimaal drie face-to-face contacten) in de praktijk niet uitvoerbaar is vanwege een tekort aan GZ-psychologen in Nederland. Verder betekent deze eis volgens [gedaagde] een verzwaring ten opzichte van de regelgeving van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Het gaat er volgens [gedaagde] om dat zij aan de achterliggende doelstelling van de samenwerkingsovereenkomst voldoet, namelijk dat zij kwalitatief goede zorg levert die voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en uitvoerbaarheid.
Volgens [gedaagde] heeft zij aan haar inspanningsverplichting voldaan. De zorg die door basis-psychologen zonder directe betrokkenheid van een GZ-psycholoog is verleend en op naam van GZ-psychologen is gedeclareerd, is namelijk kwalitatief steeds goed geweest. Zij wijst er in dit verband op dat, als een dossier daartoe aanleiding gaf, tussen de BIG-geregistreerde GZ-psycholoog en de patiënt indirect contact plaatsvond door middel van informele intervisie en supervisie door de GZ-psycholoog. Kwalitatief goede zorg werd op die manier steeds gewaarborgd, aldus [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] tegenstrijdige standpunten inneemt met betrekking tot de vraag of zij tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Enerzijds erkent [gedaagde] immers dat zij artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst heeft geschonden, anderzijds stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij zich slechts hoefde in te spannen om te voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst en dat zij aan die inspanningsverplichting heeft voldaan. Omdat Vicino volgens [gedaagde] bovendien (stilzwijgend) ermee zou hebben ingestemd dat behandelingen door basis-psychologen op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst op naam van GZ-psychologen worden gedeclareerd, kan van een tekortschieten van [gedaagde] - zo begrijpt de rechtbank het standpunt van [gedaagde] - geen sprake zijn.
4.6.
Dat het bepaalde in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de inzet van de regiebehandelaar slechts als inspanningsverplichting voor [gedaagde] is bedoeld, valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van deze bepaling af te leiden. [gedaagde] stelt dat ook niet. Integendeel, [gedaagde] onderschrijft het standpunt van Vicino dat de regiebehandelaar - niet zijnde een basis-psycholoog - op grond van de tekst van artikel 9.1 juncto 3.7 van de samenwerkingsovereenkomst direct contact met de betreffende patiënt moet hebben gehad. Het argument van [gedaagde] dat zij er desondanks van mocht uitgaan dat zij zich daartoe slechts hoefde in te spannen omdat het vereiste directe contact vanwege het tekort aan GZ-psychologen niet haalbaar is en de regels van de NZa op dit punt minder streng zijn, gaat niet op. Daargelaten dat Vicino gemotiveerd heeft betwist dat het bepaalde in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst niet uitvoerbaar is, omdat volgens Vicino andere bij haar aangesloten GGZ-aanbieders wel zorg kunnen bieden en declareren volgens de geldende regelgeving, en dat de regels van de NZa minder streng zijn, heeft [gedaagde] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit is af te leiden dat ook Vicino het bepaalde in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst heeft opgevat of redelijkerwijs had moeten begrijpen als (enkel) een inspanningsverplichting van [gedaagde] . Sterker nog, [gedaagde] heeft erkend dat zij de volgens haar praktische onuitvoerbaarheid van artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst nooit bij Vicino heeft aangekaart. Met Vicino is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bepaalde in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst niet uitgelegd dient te worden als (slechts) een inspanningsverplichting van [gedaagde] .
4.7.
Dan rijst de vraag of Vicino, zoals [gedaagde] stelt, er (al dan niet stilzwijgend) mee heeft ingestemd dat behandelingen die door basis-psychologen zijn uitgevoerd op naam van een GZ-psycholoog met gebruikmaking van diens AGB-code werden gedeclareerd. Vooropgesteld wordt dat uit de hiervoor in 2.7 tot en met 2.11 aangehaalde gespreksverslagen, berichten en verklaringen niet is af te leiden dat Vicino, voordat in april 2018 aan het licht kwam dat [gedaagde] zorgtrajecten bij Vicino had gedeclareerd op naam van GZ-psycholoog [naam 3] , waarvan zij geen patiënten had behandeld of gezien, ermee bekend was dat [gedaagde] behandelingen door basis-psychologen op naam van GZ-psychologen declareerde. De rechtbank is het met Vicino eens dat daarvoor ook geen steun is te vinden in de onder 2.5 en 2.6 weergegeven e-mails. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is daarin niet te lezen dat Vicino op de hoogte was van de declaratiewijze van [gedaagde] , laat staan dat daaruit de instemming van Vicino volgt. Vicino wijst [gedaagde] er in haar e-mail van 26 februari 2018 juist op dat in het keteninformatiesysteem een duidelijk onderscheid wordt gemaakt in wat basis-psychologen en wat GZ-psychologen mogen. Evenmin is de instemming van Vicino af te leiden uit de omstandigheid dat bij Vicino bekend was wie als basispsycholoog en wie als GZ-psycholoog bij [gedaagde] werkzaam waren. Dat het relatief hoge aantal basis-psychologen zich niet verhoudt tot het relatief geringe aantal GZ-psychologen en Vicino daarom - naar de rechtbank het standpunt van [gedaagde] begrijpt - kon weten dat door basis-psychologen op naam van GZ-psychologen werd gedeclareerd, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien en miskent bovendien de eigen verantwoordelijk van [gedaagde] om haar declaraties conform de samenwerkingsovereenkomst in te richten of in elk geval met Vicino in overleg te treden, indien zij moeilijkheden ervoer bij de (vereiste) inzet van GZ-psychologen.
4.8.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat [gedaagde] door in de periode van 2016 tot en met 2018 structureel basis-psychologen GB-GGZ zorg te laten verlenen zonder (directe) betrokkenheid van een regiebehandelaar artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst heeft geschonden. Door vervolgens de betreffende behandeltrajecten welbewust op naam van een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog - met gebruikmaking van diens inlog- en AGB-code - in het keteninformatiesysteem te registreren en te declareren, heeft [gedaagde] in strijd met artikel 9.1 juncto artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst gehandeld. [gedaagde] heeft daarmee geen rechtmatige zorg verleend die op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt.
4.9.
Dit structurele en welbewuste tekortschieten van [gedaagde] in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst is aan haar schuld te wijten en daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan [gedaagde] toe te rekenen.
Nakomingsvordering van [gedaagde]
4.10.
De hiervoor in r.o. 4.8 en 4.9 gegeven oordelen hebben gevolgen voor de nakomingsvordering van [gedaagde] (vordering onder 3.5, sub I). Ter zitting heeft [gedaagde] immers verklaard dat het door haar gevorderde bedrag van € 162.390,58 aan openstaande declaraties tot stand is gekomen volgens haar bestendig gebruikte (declaratie)methode. Dit impliceert dat de gevorderde vergoeding ziet op GB-GGZ zorg die zonder directe betrokkenheid van GZ-psychologen door basis-psychologen is verleend en op naam van en met inlog- en AGB-codes van GZ-psychologen is gedeclareerd. [gedaagde] stelt niet dat zij (al dan niet deels) vergoeding van behandeltrajecten vordert waar regiebehandelaars wel direct contact met de patiënt hebben gehad en die door hen zijn gedeclareerd. Daarmee heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt dat zij vergoeding vordert van rechtmatig verleende zorg die op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt, ook niet gedeeltelijk op grond van de in artikel 9.2 van de samenwerkingsovereenkomst neergelegde 30/70-regel. Uit het bepaalde in artikel 9.2 volgt weliswaar dat [gedaagde] de maximale inzet van basis-psychologen (medebehandelaren) van 30% en de minimale inzet van GGZ-psychologen (regiebehandelaren) van 70% mag uitmiddelen over al haar behandeltrajecten in haar praktijk, maar dat doet niet af aan het bepaalde in artikel 9.1, op grond waarvan een regiebehandelaar in elk behandeltraject contact moet hebben gehad met de patiënt. Bovendien biedt artikel 9.2 geen grondslag voor het declareren van zorg op naam van een GGZ-psycholoog, die door een basis-psycholoog is verricht.
Vicino heeft in haar akte nader toegelicht dat per behandeltraject de bandbreedte voor behandeling door een regiebehandelaar minimaal drie gesprekken en maximaal alle gesprekken is, en dat daarbinnen de zorgaanbieder kan inspelen op de behoefte c.q. de hulpvraag van de patiënt. Anders dan [gedaagde] stelt, heeft Vicino daarmee geen ander standpunt ingenomen dan in haar conclusie van antwoord in reconventie. Uit het standpunt van Vicino in de conclusie van antwoord in reconventie dat een praktijk de 30/70-regeling mag uitmiddelen over alle patiënten, volgt immers niet, anders dan [gedaagde] stelt, dat het mogelijk is dat bepaalde patiënten niet gezien worden door een regiebehandelaar. De rechtbank wijst op het bepaalde in artikel 9.1. Dat artikel 9.2 een uitzondering vormt op het bepaalde in artikel 9.1, zoals [gedaagde] nog heeft bepleit, volgt niet uit de formulering van die bepaling. [gedaagde] heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat partijen dat bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst zo hebben bedoeld, of dat [gedaagde] dat zo heeft mogen begrijpen.
4.11.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank plaats voor een vergoeding van redelijk loon op de voet van artikel 7:400 BW e.v. De hoogte van de aan [gedaagde] toekomende vergoeding (het loon) is immers, zoals Vicino terecht heeft aangevoerd, in de samenwerkingsovereenkomst bepaald. [gedaagde] voldoet evenwel niet aan de voorwaarden voor vergoeding.
Ook kan [gedaagde] geen aanspraak maken op een onkostenvergoeding ex artikel 7:406 lid 1 BW, nu Vicino onweersproken heeft aangevoerd dat een onkostenvergoeding in de aan [gedaagde] op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst toekomende vergoeding (het loon) is inbegrepen.
[gedaagde] heeft tot slot aanspraak gemaakt op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon op grond van artikel 7:411 BW omdat zij na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst niet afgesloten behandelingen niet heeft kunnen declareren. Ook dat deel van de vordering van [gedaagde] stuit af op het feit dat niet duidelijk is dat het hierbij gaat om rechtmatig verleende zorg die op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt, zoals hiervoor onder 4.10 overwogen.
4.12.
Dit betekent dat de nakomingsvordering van [gedaagde] , behoudens het door Vicino (in randnummers 37 en 38 van haar conclusie van antwoord in reconventie) erkende bedrag van € 6.647,88 aan afgesloten behandelingen, niet toewijsbaar is. Dat Vicino bij haar erkenning van het verschuldigde bedrag het voorbehoud heeft gemaakt dat rechtmatige zorg is geleverd, acht de rechtbank een onvoldoende betwisting van de verschuldigdheid van dat bedrag, nu Vicino ten aanzien van dat bedrag niet concreet heeft gesteld dat geen sprake was van rechtmatige zorg. Of het bedrag van € 6.647,88 in reconventie zal worden toegewezen hangt af van de vraag of het door Vicino gedane beroep op verrekening met haar vordering in conventie slaagt. Voordat deze vraag zal worden beantwoord, zullen de door [gedaagde] gevorderde verklaringen voor recht worden beoordeeld (vordering onder 3.5., sub II).
Tekortschieten of onrechtmatig handelen van Vicino ?
4.13.
[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat Vicino jegens [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten, althans dat Vicino onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door per direct de samenwerking met [gedaagde] op te schorten en daarna te beëindigen. [gedaagde] onderbouwt deze vordering met een verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd. De rechtbank begrijpt daaruit dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat Vicino geen rechtsgeldige reden had om tot opschorting en beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst over te gaan, omdat [gedaagde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst zoals zij in conventie heeft betoogd.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat [gedaagde] wel degelijk tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Vicino heeft daarom terecht aangevoerd dat zij op grond van artikel 15.5 sub d en f van de samenwerkingsovereenkomst bevoegd was om deze overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. De gevorderde verklaring voor recht is daarom in zoverre niet toewijsbaar.
4.14.
[gedaagde] heeft nog betoogd dat de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) aan beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst in de weg staan en dat [gedaagde] een verbetertraject aangeboden had moeten worden. Met Vicino is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] daarin niet kan worden gevolgd. Zoals hiervoor is overwogen, was Vicino bevoegd om de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die maken dat het beroep van Vicino op de bepalingen uit deze overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en deze bepalingen daarom buiten toepassing hadden moeten blijven. De omstandigheid dat [gedaagde] belang had bij continuering van de samenwerkingsovereenkomst - die volgens de tekst van artikel 15.1 nog tweeëneenhalve maand (tot en met 31 december 2018) zou doorlopen - is niet zodanig bijzonder dat onmiddellijke beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst onaanvaardbaar was. Dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid tot die conclusie zou moeten leiden of dat op grond van artikel 6:248 lid 1 BW Vicino een verbetertraject - wat [gedaagde] daar ook onder mag verstaan - [gedaagde] had moeten aanbieden, valt evenmin in te zien. Het structureel en welbewust declareren van behandeltrajecten op naam van GGZ-psychologen die in die behandelingen geen zorg hebben verleend en zonder dat een GGZ-psycholoog als regiebehandelaar is opgetreden, bood voor Vicino een voldoende zwaarwegende grond om de overeenkomst met toepassing van artikel 15.5 van de samenwerkingsovereenkomst per onmiddellijke ingang op te zeggen. Het beroep van [gedaagde] op artikel 6:248 lid 1 en 2 BW kan daarom evenmin leiden tot toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht.
4.15.
Wat betreft de gevorderde verklaring voor recht dat Vicino jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van onrechtmatige uitlatingen ten opzichte van derden, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft [gedaagde] laten weten dat de onrechtmatige uitlatingen van Vicino zien op een bericht dat Vicino vlak na het gesprek tussen partijen in mei 2018 heeft doen uitgaan naar alle huisartsen en psychologen. Bij gebreke van een concrete toelichting van [gedaagde] op wat precies in dat bericht staat en welke uitlatingen in dat bericht als onrechtmatig dienen te worden aangemerkt, kan de rechtbank niet beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen. De vordering kan dan ook niet worden toegewezen.
4.16.
Nu de onder 3.5.II gevorderde verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn, is de onder 3.5, sub III door [gedaagde] gevorderde veroordeling van Vicino tot betaling van - kort gezegd - schadevergoeding evenmin toewijsbaar.
Schadevergoeding, onverschuldigde betaling en vordering tot terugbetaling op grond van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst
4.17.
In r.o. 4.8 en 4.9 is geoordeeld dat [gedaagde] jegens Vicino toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door in de periode van 2016 tot en met 2018 behandelingen door basis-psychologen, zonder dat GZ-psychologen daar bij betrokken waren, op naam van GZ-psychologen te declareren. De schade die Vicino daardoor lijdt, zal [gedaagde] aan Vicino moeten vergoeden.
4.18.
[gedaagde] heeft betwist dat Vicino schade heeft geleden. Ter zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat van de zorgverzekeraars alleen VGZ volgens de eigen stellingen van Vicino aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van door [gedaagde] via Vicino gedeclareerde behandelingen. Volgens [gedaagde] heeft Vicino evenwel niet duidelijk gemaakt dat zij het bedrag van € 148.806 dat VGZ in haar brief van 4 oktober 2018 aan Vicino noemt, ook daadwerkelijk aan VGZ heeft terugbetaald. Dat zij schade heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] , heeft Vicino dan ook niet aangetoond, aldus [gedaagde] ter zitting.
4.19.
Dit verweer, dat Vicino in haar na de zitting genomen akte onweersproken heeft gelaten, slaagt. Met de enkele onder 2.14 hiervoor aangehaalde brief van VGZ van
4 oktober 2018 heeft [gedaagde] niet voldoende onderbouwd dat zij concrete schade heeft geleden. Daarmee zijn de vorderingen van Vicino, voor zover deze zien op schadevergoeding, niet toewijsbaar.
4.20.
Dan volgt de vraag of het door Vicino onder 3.1., sub I gevorderde toewijsbaar is op grond van onverschuldigde betaling. Om een vordering op grond van artikel 6:203 BW te kunnen toewijzen moet de prestatie (in dit geval de betaling van een geldsom) zonder rechtsgrond zijn verricht. Dit houdt in dat op het moment van de prestatie geen (geldige) rechtsverhouding, zoals een overeenkomst, aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. Hier zijn betalingen gedaan voor verleende zorg op grond van de samenwerkingsovereenkomst, zodat niet kan worden geoordeeld dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. Het beroep op onverschuldigde betaling gaat daarom niet op.
4.21.
Vicino heeft zich tot slot beroepen op artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst en op grond van die bepaling ten onrechte aan [gedaagde] betaalde bedragen van € 330.011 (de vordering genoemd onder 3.1, sub I) teruggevorderd. Zij verwijst naar haar overzicht, overgelegd als productie 19 bij de dagvaarding, waarin zij per door [gedaagde] gedeclareerde behandeling waarbij geen GGZ-psycholoog (regiebehandelaar) betrokken is geweest, heeft vermeld wie de daadwerkelijk behandelend basis-psycholoog was en op naam van welke (niet bij de behandeling betrokken) GGZ-psycholoog de behandeling bij Vicino is gedeclareerd, wat het bedrag van de declaratie is en welk bedrag Vicino aan [gedaagde] heeft uitbetaald. Dat overzicht sluit op een totaal door Vicino aan [gedaagde] betaald bedrag van € 330.011,79. Volgens Vicino is haar overzicht gebaseerd op een door [gedaagde] aan haar verstrekt overzicht van daadwerkelijk bij de behandeltrajecten betrokken behandelaars (productie 18 bij de dagvaarding).
4.22.
Op grond van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst heeft Vicino het recht om zorgkosten die Pomind ten onrechte bij haar in rekening heeft gebracht terug te vorderen van [gedaagde] . De rechtbank heeft in het voorgaande onder 4.8 in het kader van de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst geconcludeerd dat [gedaagde] in strijd met artikel 9.1 juncto artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst heeft gehandeld en daarmee geen rechtmatige zorg heeft verleend die op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag of die omstandigheid ook (een zelfstandige) grond biedt voor Vicino om alle bedragen die [gedaagde] heeft gedeclareerd voor behandelingen die in strijd met artikel 9.1 juncto artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst zijn uitgevoerd en gedeclareerd op grond van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst van [gedaagde] (geheel) terug te vorderen.
4.23.
De rechtbank stelt ook vast dat partijen zich in hun debat tot nu toe met name hebben toegespitst op de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Die vraag heeft de rechtbank in het voorgaande bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de vordering van Vicino tot schadevergoeding moet worden afgewezen. Over de vordering van Vicino tot terugbetaling van het bedrag van € 330.011 op de door haar gestelde grondslag van artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst heeft [gedaagde] zich nog niet uitgelaten. De rechtbank zal daarom [gedaagde] in de gelegenheid stellen om bij akte te reageren op de vordering van Vicino tot terugbetaling van een bedrag van € 330.011, welke vordering Vicino heeft gebaseerd op artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst. Vicino zal daar vervolgens bij akte op kunnen reageren. De rechtbank verzoekt Vicino daarbij tevens een beter leesbare versie (dat wil zeggen met gebruik van een groter lettertype) van haar productie 19 bij de dagvaarding, waarnaar zij heeft verwezen bij haar beroep op artikel 11.7 van de samenwerkingsovereenkomst, in het geding te brengen.
Tussenconclusie
4.24.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van Vicino in conventie zoals weergegeven onder 3.1, sub II, III en IV zullen worden afgewezen. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zoals weergegeven onder 3.5, sub II en III, zullen eveneens worden afgewezen. Of de vordering onder 3.5, sub I, in reconventie tot het bedrag van € 6.647,88 (zie onder 4.12) zal worden toegewezen, hangt af van de vraag of de vordering van Vicino in conventie, weergegeven onder 3.1, sub I. (geheel of gedeeltelijk) zal worden toegewezen en zij die vordering kan verrekenen met de vordering van [gedaagde] in reconventie.
4.25.
De rechtbank zal de beslissingen aanhouden tot na de aktewisseling, zoals hiervoor onder 4.23 bedoeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
25 november 2020voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagde] , voor het doel zoals vermeld onder 4.23 van dit vonnis,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate, mr. J. van der Kluit en mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: NMB