ECLI:NL:RBNHO:2020:11383

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4823
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek politieambtenaar tot plaatsing in functie Bedrijfsvoeringspecialist C

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had verzocht om plaatsing in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist C, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in eerdere besluiten het verzoek van eiser om plaatsing in de gewenste functie had afgewezen, en het bezwaar ongegrond had verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in de Notitie tijdelijke tewerkstellingen, die vereist dat aan vier cumulatieve criteria wordt voldaan om in aanmerking te komen voor de gewenste functie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser geen geslaagd beroep kon doen op de Notitie en dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond was. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4823

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lamuadni),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smit)
en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser hem te plaatsen in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist C afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit II) het besluit van
1 oktober 2018 ingetrokken en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt voor wat betreft het aandeel van de bestuursrechter hierin.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

1. Eiser is aangesteld als Bedrijfsvoeringspecialist B. Bij brief van 3 juli 2012 heeft verweerder eiser bevestigd dat hij tijdelijk is aangewezen als interne Auditor Wet politiegegevens (Wpg). Deze tijdelijke aanwijzing geldt tot het moment dat de beoogde wijziging van het politiebestel een feit is.
2. Op 30 juni 2017 heeft eiser verzocht te worden geplaatst in de functie Bedrijfsvoeringspecialist C met het werkgebied Auditing. Verweerder heeft het verzoek afgewezen. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek gehandhaafd na bezwaar. Verweerder heeft aan bestreden besluit II echter een gewijzigde motivering ten grondslag gelegd aan de afwijzing.
3. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep tevens gericht geacht tegen het besluit van 9 juli 2020. Nu niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over bestreden besluit I zal het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard worden. De rechtbank ziet in deze omstandigheden wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft immers bestreden besluit I ingetrokken en met bestreden besluit II een wezenlijke wijziging in de motivering aangebracht ten opzichte van de motivering in bestreden besluit I.
4. In het bestreden besluit II heeft verweerder de afwijzing primair gebaseerd op het standpunt dat de door eiser uitgevoerde werkzaamheden onder zijn eigen functie van Bedrijfsvoeringspecialist B vallen. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser de werkzaamheden behorend bij de functie C niet vervult.
5. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden zijn eigen functie overstijgen. Hierbij heeft hij gewezen op de jaargesprekken van 2016 en 2017. Eiser heeft met zijn leidinggevende zijn ambitie om door te groeien naar een senior-functie besproken, maar dat is niet de reden dat hij beoordeeld is naar de competenties van Bedrijfsvoeringspecialist C. De leidinggevende heeft volgens eiser terecht gemeend dat de door eiser verrichte werkzaamheden functieoverstijgend zijn en behoren tot de functie van Bedrijfsvoeringspecialist C. Als eiser de bij de functie behorende werkzaamheden niet had verricht, was het voor diens leidinggevende ook onmogelijk geweest om eiser als zodanig te beoordelen.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het jaargesprek van 2016 noch uit de resultaat- en ontwikkelafspraken kan worden afgeleid dat eiser werkzaamheden verricht op het niveau van de functie Bedrijfsvoeringspecialist C. De competenties van die functie zijn meegenomen in het jaargesprek, omdat eiser naar deze functie wil doorgroeien. Dat doet niets af aan de plaatsing van eiser in functie Bedrijfsvoeringspecialist B. Zowel op de eerste pagina van het jaargesprekformulier als op de eerste twee pagina’s van de resultaat- en ontwikkelafspraken staat expliciet vermeld dat het gaat om de functie Bedrijfsvoeringspecialist B. Eiser is niet belast met werkzaamheden van de functie Bedrijfsvoeringspecialist C. Audit-werkzaamheden worden zowel door Bedrijfsvoeringspecialisten B als door Bedrijfsvoeringspecialisten C verricht.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser een geslaagd beroep kan doen op de Notitie tijdelijke tewerkstellingen (TTW), zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen (Aanvulling) in de periode tot 1 juli 2016 en de Werkinstructie Tijdelijke tewerkstelling/waarneming langer dan 3 jaar na 1 juli 2016 (Werkinstructie) en of er aanleiding bestaat om hem te plaatsen op de functie Bedrijfsvoeringspecialist C.
7.2
In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
7.3
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie van de betreffende LFNP-functie”;
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
In de Aanvulling is (‘mogelijk ten overvloede’) neergelegd dat voor een geslaagd beroep op de Notitie nodig is dat sprake is van opgedragen werkzaamheden die afwijken van de toegekende LFNP-functie en de oude korpsfunctie.
De Werkinstructie biedt de mogelijkheid tot plaatsing in de gewenste functie voor gevallen waarin de periode van drie jaar onafgebroken uitoefenen van een andere functie wordt bereikt na 1 juli 2016, maar voor 1 juli 2017.
7.4
Voor de vraag of de medewerker de gewenste functie feitelijk heeft uitgeoefend, wordt aansluiting gezocht bij de definitie “wezenlijk afwijken” van artikel 1, onder i, van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). Uit de Nota van Toelichting (NvT) komt naar voren dat betrokkene aannemelijk moet maken dat hij de feitelijke werkzaamheden heeft verricht die maken dat hij in overwegende mate voldoet aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functie. Deze niveaubepalende elementen zijn omschreven in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) in het onderdeel ‘kern van de functie’ en zijn nader toegelicht in de Handleiding LFNP. Volgens de Aanvulling betekent het criterium ‘in overwegende mate’ dat in ieder geval de kern van de functie moet zijn uitgevoerd.
7.5
Niet aannemelijk is gemaakt dat in dit geval sprake is geweest van enigerlei afspraak of opdracht, in welke vorm dan ook, tot vervulling van andere dan de eigen werkzaamheden. Afgaande op de gedingstukken moet het er veeleer voor worden gehouden dat eiser volgens de geldende werkafspraken gedurende de relevante periode steeds werkzaam is geweest in zijn eigen formele functie, zijnde met ingang van 1 januari 2012 de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist. De auditwerkzaamheden binnen het team Control zijn onderdeel van de functies Bedrijfsvoeringspecialist A, B en C. De omstandigheid dat eiser is aangewezen als interne Wpg-auditor leidt dan ook niet tot de conclusie niet dat sprake is van opgedragen werkzaamheden die afwijken van de toegekende LFNP-functie. Evenmin is uit de verslagen van de jaargesprekken af te leiden dat eiser werkzaamheden op het niveau van Bedrijfsvoeringspecialist C heeft verricht en daarnaar is beoordeeld. De korpschef heeft niettemin onderzocht of eiser feitelijk toch, gedurende de vereiste periode van minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2017, ononderbroken de werkzaamheden van een Bedrijfsvoeringspecialist C heeft verricht. Verweerder heeft geconcludeerd dat daarvan geen sprake is geweest.
7.6
Ter zitting is door verweerder nader toegelicht dat het verschil tussen de functies Bedrijfsvoeringspecialist A, B en C vooral tot uiting komt in het niveau van de werkzaamheden; in de functie Bedrijfsvoeringspecialist A zijn de werkzaamheden voornamelijk uitvoerend, in de functie Bedrijfsvoeringspecialist B zijn het coördinerende werkzaamheden en in de functie Bedrijfsvoeringspecialist C wordt regie gevoerd. Daarnaast vergt de functie Bedrijfsvoeringspecialist C meer analytisch vermogen dan de functie Bedrijfsvoeringspecialist B.
7.7
Ten aanzien van de niveaubepalende elementen van de functie Bedrijfsvoeringspecialist C wordt het volgende overwogen.
1. Initiëren, bouwen, onderhouden en regisseren van netwerken van (ook externe) bedrijfsvoeringspecialismen op implementatie met mogelijk tegenstrijdige belangen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit het schrijven van de notitie ‘De auditfunctie in de politie-eenheid’ blijkt dat hij invulling heeft gegeven aan dit niveaubepalende element. Het schrijven van de notitie met meer dan een persoon is het gevolg van de dringende oproep binnen elke stafafdeling van de nationale politie om niet solistisch maar integraal, als team, met andere partners samen te werken aan producten, o.a. om te voorkomen dat verkokering optreedt. Dit doet echter niet af aan de centrale rol die eiser heeft gespeeld bij het opmaken van het document.
Verweerder heeft erop gewezen dat de notitie een conceptversie betreft en dat twee anderen daaraan hebben bijgedragen. Daarnaast blijkt er niet uit dat dat eisers functie dit element omvatte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat eiser de notitie heeft (mee)geschreven niet blijkt dat eisers functie ook het initiëren, bouwen, onderhouden en regisseren van netwerken van (ook externe) bedrijfsvoeringspecialismen op implementatie met mogelijk tegenstrijdige belangen omvatte.
2. Sturen op het maken van randvoorwaardelijke afspraken en sturen op het nakomen hiervan gericht op het realiseren van vastgestelde resultaten en implementatie-regie
Voor wat betreft dit element heeft eiser erkend dat het ingediende document buiten de referteperiode valt. Hoewel eiser van mening is dat hij invulling heeft gegeven aan dit element, zijn er geen (andere) stukken voorhanden om een en ander aan te tonen.
De rechtbank concludeert dat vaststaat dat er geen onderbouwing is voor het standpunt van eiser dat aan dit element is voldaan.
3. Oplossen van (eerder verkende) problematiek en/of leveren van producten en diensten door het kiezen van specialistische methoden en technieken en het kiezen uit bekende benaderingswjjzen waarbij slechts oplossingsrichtingen bekend zijn. Het tussentijds moeten bijstellen van keuzes kan aan de orde zijn.
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit zijn werkzaamheden met betrekking tot het Bedrijfsplan 2019 blijkt dat aan dit element is voldaan. hij heeft daarbij toegelicht dat de eenheid Noord-Holland voor het eerst probeerde bedrijfsvoeringsmiddelen te koppelen aan operationele doelstellingen, ten behoeve van het Bedrijfsplan 2019. Er bestond geen methode voor het opmaken van een dergelijk plan. De benaderingswijze moest nog ontwikkeld worden en de oplossingsrichting stond In de beginsituatie geenszins vast. De methode dient tot op heden als basis voor de Bedrijfsplannen die daarop zijn gevolgd. Derhalve is continu met de opdrachtgever afgestemd over uitvoeringsopties en over haalbaarheid van subdoelen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk gemaakt heeft wat zijn bijdrage is aan het oplossen van (eerder verkende) problematiek en het kiezen uit bekende benaderingswijzen waarbij slechts oplossingsrichtingen bekend zijn. Ter zitting heeft verweerder er voorts op gewezen dat het Bedrijfsplan 2019 buiten de referteperiode ligt.
De rechtbank constateert met verweerder dat het document waarnaar eiser verwijst buiten de referteperiode ligt en daarom niet kan dienen als onderbouwing van het standpunt dat voldaan is aan dit element.
4. Organiseren, ondersteunen en begeleiden van de implementatie (operationele sturing en regie) van vastgestelde (nieuwe) kaders, werkwijzen, procedures, instrumenten, methoden en technieken en beleid, alsmede vastgestelde verbeteringen in de uitvoeringspraktijk.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als coördinator van het productieproces van het bedrijfsplan een centrale rol gespeeld heeft bij de implementatie (operationele sturing en regie) van vastgestelde kaders.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser er met collega’s voor gezorgd dat verplichte landelijke kaders zijn opgenomen in het bedrijfsplan, maar dat dit niet gelijk staat aan de organisatie, ondersteuning en begeleiding van de implementatie van de landelijke kaders.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd, nu uit de door eiser naar voren gebrachte documenten niet afgeleid kan worden dat aan dit element is voldaan.
5. Analyseren, monitoren en evalueren van de voortgang en het effect van de implementatie aan de hand van vastgestelde kwaliteits-/ duurzaamheidsindicatoren.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de onderzoeksopdracht Hoekstra een schoolvoorbeeld van een effectmeting betreft als bedoeld in dit niveaubepalende element. Als onderdeel van het team Control heeft eiser effectbeoordeling van implementaties uitgevoerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderzoeksopdracht Hoekstra buiten de referteperiode valt. Daarnaast kan uit het document niet worden opgemaakt dat eiser zich zelfstandig heeft bezig gehouden met het analyseren monitoren en evalueren van de voortgang en het effect van implementatie aan de hand van vastgestelde kwaliteits-/duurzaamheidsindicatoren.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het document waarop eiser zich beroept buitende de referteperiode valt. Daarmee heeft eiser niet onderbouwd dat aan dit element is voldaan.
6. Analyseren van de oorzaak van afwijkingen en adviseren over bijsturing.
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de verslagen van functioneringsgesprekken en voorbeelden van onderzoekenaudits blijkt dat auditing/onderzoek doen een groot deel van zijn werkzaamheden behelst. ‘Analyseren van de oorzaak van afwijkingen en adviseren over bijsturing’ is het doel van onderzoekaudits uitvoeren. In dit kader heeft eiser de Wpg-audits als voorbeeld aangehaald.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de regie op de door eiser aangedragen interne audit (Wpg 2014) landelijk bij de korpsaudit ligt. De rapportage is opgesteld door eiser en een collega. Uit de rapportage volgt niet dat eiser zelfstandig de oorzaak van afwijkingen heeft geanalyseerd en vervolgens heeft geadviseerd over bijsturing.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem aangedragen voorbeelden onvoldoende heeft onderbouwd dat aan dit element is voldaan. Daarbij is van belang dat de regie op audit, zoals door verweerder ter zitting is benadrukt, op het landelijk niveau is belegd.
7.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser geen geslaagd beroep op de Notitie kan doen.
8. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit II is daarom ongegrond.
Schadevergoeding 6 EVRM
9. Eiser stelt dat hij aanspraak maakt op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven zich op dit punt te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
10.1
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
10.2
De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Het bezwaarschrift is ontvangen op 19 maart 2018. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak (15 december 2020) zijn 2 jaar en bijna 9 maanden verstreken (afgerond 33 maanden) verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van eiser heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure in eerste aanleg meer dan twee jaren zou mogen bedragen. Daarmee is de redelijke termijn met afgerond 9 maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-.
10.3
De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn aan het bestuurlijke fase onderscheidenlijk de rechterlijke fase bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252. Van het tijdsverloop van 33 maanden kan een periode van
7 maanden, te weten vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 19 maart 2018 tot het bestreden besluit 26 september 2018 (verzonden op 1 oktober 2018) worden toegerekend aan de bezwaarfase en een periode van 26 maanden, te weten vanaf het bestreden besluit tot de uitspraak van de rechtbank op 8 december 2020 worden toegerekend aan de beroepsfase. Van de overschrijding van de redelijke termijn moet dan ook een periode van (7 – 6 =) 1 maand worden toegerekend aan verweerder en een periode van (26 – 18 =) 8 maanden aan de Staat. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure 1/9 deel van € 1.000,- te betalen (€ 111,11) en de Staat 8/9 deel (€ 888,89).
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 1 oktober 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2020 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade ten bedrage van € 888,89;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade ten bedrage van € 111,11 en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-, in totaal € 1.161,11;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzitter, en mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. A.M.C. de Haan, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bedrijfsvoeringspecialist C
De kern van de functie
Praktijkinzet (1)
De Bedrijfsvoeringspecialist C draagt bij aan een efficiënte en effectieve organisatie door (eerder verkende) problematiek op te lossen en/of producten & diensten te leveren door het kiezen van specialistische methoden en technieken en het kiezen uit bekende benaderingswijzen waarbij slechts oplossingsrichtingen bekend zijn. Het tussentijds moeten bijstellen van keuzes kan aan de orde zijn.
Beleidsinzet (2)
De Bedrijfsvoeringspecialist C organiseert, ondersteunt en begeleidt de implementatie
(operationele sturing en regie) van vastgestelde (nieuwe) kaders, werkwijzen, procedures,
instrumenten, methoden en technieken en beleid, alsmede vastgestelde verbeteringen in de
uitvoeringspraktijk.
Hij analyseert, monitoort en evalueert daartoe de voortgang en het effect van implementatie aan de hand van vastgestelde kwaliteits-/ duurzaamheidindicatoren, analyseert de oorzaak van afwijkingen en adviseert over bijsturing.
De Bedrijfsvoeringspecialist C initieert, bouwt, onderhoudt en regisseert netwerken van (ook externe) bedrijfsvoeringspecialisten op implementatie met mogelijk tegenstrijdige belangen en verricht operationele sturing.
Hij maakt uitvoeringsafspraken, stuurt op het maken van randvoorwaardelijke afspraken en stuurt op het nakomen hiervan gericht op het realiseren van vastgestelde resultaten en implementatieregie.
Hij bevordert de deskundigheid van collega’s door vanuit specialisatie kennis en vaardigheden over te dragen. Hij bevordert en beoordeelt als mentor de vakvolwassenheid van collega’s.