ECLI:NL:RBNHO:2020:10877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20_3646
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing teruggaaf omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2013, welke afwijzing op 29 augustus 2019 was gedaan. Het bezwaar werd op 30 april 2020 door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna eiser op 17 juni 2020 beroep instelde.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het bestreden besluit op 30 april 2020 was bekendgemaakt, eindigde de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 11 juni 2020. Eiser had echter zijn beroepschrift te laat ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Eiser voerde aan dat hij in de bezwaarprocedure had verzocht om de behandeling van meerdere zaken te voegen, en dat hij ervan uit mocht gaan dat hij slechts één termijn hoefde te bewaken. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om binnen de gestelde termijn beroep in te stellen. De rechtbank kon geen verschoonbare termijnoverschrijding aannemen, ondanks de omstandigheden die eiser had aangevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Het bezwaar van eiser gericht tegen de afwijzende beschikking teruggaaf omzetbelasting met dagtekening 29 augustus 2019 en beschikkingsnummer [#] over het jaar 2013 is door verweerder op 30 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 17 juni 2020 tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 30 april 2020 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 11 juni 2020.
4. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend. Eiser voert hiertoe aan dat hij verweerder heeft verzocht ten tijde van de bezwaarprocedure de drie (zo mogelijk vier) verschillende zaken te voegen tot één zaak vanwege de proces-efficiëntie. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en de behandeling heeft ook aldus plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat hij geen drie (of zelf vier) verschillende termijnen in de gaten zou hoeven te houden, doch slechts één, voortvloeiend uit de samengevoegde zaak. Helaas heeft de inspecteur toch besloten om in de communicatie gebruik te maken van een drietal (eventueel viertal) verschillende besluiten van verschillende data. Hierdoor zou eiser zich vervolgens moeten houden aan drie (mogelijk vier) verschillende termijnen voor het indienen van beroepschriften. Deze opstelling resulteert in een onbetrouwbare overheid. Eiser moet nu meerdere termijnen bewaken, inzake een gevoegde procedure. Dit is een onredelijke consequentie voor eiser. Immers bij voeging van drie (mogelijk vier) zaken zou de procedure bij de rechtbank pas werkelijk van start gaan na afloop van de laatste termijn als gevolg van de overeengekomen voeging. Eiser meent beroep te kunnen doen op het verloop van de laatste termijn van de verschillende besluiten van verweerder. Eerder zou behandeling immers niet plaatsvinden. Daarnaast heeft eiser aan verweerder tot tweemaal toe uitstel verleend en is met zijn houding coulant geweest. Eiser meent dat het hem niet valt aan te rekenen verschillende termijnen te moeten bewaken vanwege de overeengekomen voeging van drie suppletie-verzoeken.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van wat eiser heeft aangevoerd kan geen verschoonbare termijnoverschrijding worden aangenomen. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om binnen de termijn van zes weken beroep in te stellen. Dat eiser dit heeft nagelaten komt, ook in de door eiser aangegeven omstandigheden, voor zijn rekening en risico en maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Daarbij wordt opgemerkt dat onder de bestreden uitspraak duidelijk is vermeld dat eiser binnen zes weken na bekendmaking beroep kan instellen bij de rechtbank. Eisers stelling dat de beroepstermijn voor de drie gevoegde zaken eindigt na afloop van de laatste termijn kan gezien het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb in samenhang met artikel 6:8 van de Awb dan ook niet worden gevolgd.
6 Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of,