7.3Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag en de omstandigheid dat eiser er veelvuldig op heeft gewezen dat hij een bestaand legaal aanwezig bouwwerk wenst te herstellen, ten onrechte nagelaten te bezien of het verbouwen van de bestaande schuur op grond van het overgangsrecht zou zijn toegestaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de schuur onder een voorheen geldend bestemmingsplan legaal, dus met bouwtoestemming, is opgericht als bedrijfsbebouwing. Tussen partijen is evenmin in geschil dat het bouwwerk niet in overeenstemming is met de geldende bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Ook is niet in geschil dat door het bouwplan de oppervlakte, de hoogte en de inhoud van de schuur wordt vergroot. Nu het gebruik dat van de schuur zal worden gemaakt gelet op het voorgaande in overeenstemming zal zijn met de nu geldende bestemming, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan de afwijking van het geldende plan naar aard en omvang niet vergroot. De gevraagde omgevingsvergunning is derhalve in overeenstemming met het overgangsrecht voor bouwen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
9. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder zich niet heeft uitgelaten over de andere weigeringsgronden die aan het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg zouden kunnen staan. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de voorzieningenrechter op voorhand niet is gebleken van andere weigeringsgronden die aan verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg zouden kunnen staan, stelt de voorzieningenrechter voor het nemen van een nieuwe besluit door verweerder een termijn van vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
10. De voorzieningenrechter overweegt tenslotte nog het volgende. Indien en voor zover verweerder aan eiser de gevraagde omgevingsvergunning verleent, volgt uit deze uitspraak - waarin is overwogen op welke wijze de door eiser ingediende aanvraag moet worden opgevat - dat deze is verleend voor gebruik van de schuur dat past binnen het hobbymatig agrarisch gebruik als bedoeld in het geldende bestemmingsplan. Indien vervolgens nadien blijkt dat eiser de schuur gebruikt voor een ander gebruik dan dit toegestaan gebruik, is verweerder – mogelijk – bevoegd daartegen handhavend op te treden.
11. Gelet op de korte termijn waarop verweerder een nieuw besluit dient te nemen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in afwachting van dat besluit een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij geldt ook dat verweerder zelf in de gelegenheid moet worden gesteld om te bezien welke consequenties deze uitspraak en de daarop volgende besluitvorming heeft voor het (intrekken dan wel instandlaten van het) besluit waarbij aan eiser eerder een bouwstop is opgelegd
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Omdat de gemachtigde van verzoeker zich ter zitting als gemachtigde heeft gesteld stelt de voorzieningenrechter deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).