ECLI:NL:RBNHO:2020:10695

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8862310
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening huurprijsverlaging door coronacrisis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Relaxed Slapen & Vergaderen B.V. (RSV) en een particuliere verhuurder. RSV vorderde een tijdelijke huurprijsverlaging van de huur voor het pand aan [adres 1] vanwege de onvoorziene omstandigheden die voortvloeien uit de coronapandemie. De huurovereenkomst, die op 1 maart 2017 inging, had een huurprijs van € 2.549,32 exclusief btw. RSV stelde dat de coronamaatregelen de exploitatie van haar onderneming ernstig hadden beperkt, wat leidde tot een aanzienlijke omzetdaling en liquiditeitsproblemen. De verhuurder betwistte de vordering en stelde dat RSV geen recht had op huurverlaging, omdat de coronacrisis een normaal ondernemersrisico zou zijn.

De kantonrechter oordeelde dat de coronacrisis als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW moet worden beschouwd. De rechter vond dat RSV voldoende aannemelijk had gemaakt dat de coronamaatregelen een directe impact hadden op haar financiële situatie. De kantonrechter besloot dat RSV in de periode van 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 kon volstaan met betaling van 50% van de huur, waarbij de huur voor november 2020 werd opgeschort tot en met 31 mei 2021. De rechter compenseerde de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de impact van de coronacrisis op huurrelaties en de mogelijkheid voor huurders om tijdelijke aanpassingen van huurprijzen te vorderen in het licht van onvoorziene omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8862310 \ VV EXPL 20-169
Uitspraakdatum: 18 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
RELAXED SLAPEN & VERGADEREN B.V.
gevestigd te Haarlem
eiseres
verder te noemen: RSV
gemachtigde: mr. W. Schellart
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
RSV heeft [gedaagde] op 16 november 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben RSV en [gedaagde] bij brief respectievelijk e-mails van 2 en 3 december 2020 nog stukken en [gedaagde] tevens een audio- en videobestand toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het pand aan de [adres 1] (hierna ‘het pand [adres 1] ’) met binnenterrein voor het parkeren van auto’s. [gedaagde] heeft het pand [adres 1] uit de nalatenschap van zijn vader verkregen.
2.2.
[directeur] (hierna ‘ [directeur] ’) is eigenaar/directeur van RSV.
2.3.
[partner directeur] , partner van [directeur] (hierna ‘ [partner directeur] ’), is eigenaar van het hierna te vermelden pand aan [adres 2] .
2.4.
RSV is een onderneming in de hospitality branche. RSV exploiteert drie hotelkamers in het pand [adres 1] inclusief zes parkeerplaatsen op het binnenterrein.
2.5.
RSV exploiteert tevens een vergaderruimte en een Bed & Breakfast (hierna ‘B&B’) op [adres 2] (hierna ‘het pand [adres 2] ’). RSV huurt het pand [adres 2] van [partner directeur] .
2.6.
[gedaagde] en RSV hebben op 3 februari 2017 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte in het pand [adres 1] inclusief zes parkeerplaatsen voor een periode van tien jaar met als ingangsdatum 1 maart 2017 (hierna ‘de huurovereenkomst’). De huidige huurprijs voor het pand [adres 1] bedraagt € 2.549,32 exclusief btw.
2.7.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (ROZ 2012) van toepassing.
2.8.
[gedaagde] heeft het pand [adres 1] casco aan RSV verhuurd.
2.9.
RSV heeft bij het aangaan van de huurovereenkomst in het pand [adres 1] geïnvesteerd en dit verbouwd tot drie luxe appartementen/hotelkamers.
2.10.
RSV heeft in 2019 opnieuw geïnvesteerd, dit keer voornamelijk in een verbouwing van de B&B en de vergaderruimte in het pand [adres 2] en een klein deel in de hotelkamers van het pand in de [adres 1] .
2.11.
De bezettingsgraad van de hotelkamers, de B&B en de vergaderruimte is vanaf 15 maart tot juni 2020 sterk teruggelopen. De omzet van RSV is in die periode grotendeels weggevallen.
2.12.
RSV heeft geen personeel in dienst en heeft in 2020 slechts beperkt zzp’ers ingezet.
2.13.
RSV had in de zomermaanden van 2020 een - naar omstandigheden - goede bezetting. De bezettingsgraad is vanaf medio oktober 2020 weer sterk gedaald.
2.14.
RSV heeft de huur van november 2020 niet voldaan.
2.15.
RSV heeft op 21 oktober 2020 [gedaagde] verzocht om overleg over een tijdelijke huurverlaging en heeft [gedaagde] daartoe een voorstel gedaan. Dit heeft niet tot overeenstemming tussen partijen over een tijdelijke huurverlaging geleid.
2.16.
[gedaagde] heeft RSV bij brief van 4 november 2020 een aanmaning voor de betaling van de huur van november 2020 gestuurd. In de brief staat ook:
“Ingeval de huurachterstand onverhoopt aanhoudt, ben ik genoodzaakt de huurovereenkomst te ontbinden en zal ik ontruiming vorderen. Ik reken er echter op dat uw cliënte het niet zover laat komen en dat zij alsnog aan haar contractuele verplichtingen zal voldoen.”
2.17.
RSV dan wel [directeur] heeft bij de overheid een aanvraag gedaan voor Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Deze is toegekend. De tegemoetkoming van € 1.521,00 is gebruikt om een deel van de huur van december 2020 van het pand [adres 1] en andere vaste lasten te betalen.
2.18.
Er rusten geen hypotheken of beslagen op het pand [adres 1] .

3.De vordering

3.1.
RSV vordert bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de huurprijs over de maand november 2020 te verlagen met dan wel op te schorten voor 100%, althans een in goede justitie te bepalen percentage en over de periode 1 december 2020 tot en met 1 juni 2021, althans voor de duur van een in goede justitie te bepalen periode, de huur te verlagen met danwel op te schorten voor 50%, althans een in goede justitie te bepalen percentage, althans RSV te ontslaan van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst voor de hiervoor genoemde percentages en periodes;
vast te stellen dat aan de verlaging dan wel opschorting van de huur geen rechten kunnen worden ontleend, indien RSV niet binnen 2 maanden na dit vonnis een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin aanpassing van de huurprijs wordt gevorderd;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag aan nasalaris in goede justitie te bepalen, te verhogen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen twee weken na de datum van dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de huidige omstandigheden van de corona crisis sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW, die van dien aard zijn dat [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst - in dit geval onverkorte nakoming van de betaling van de overeengekomen huurprijs - niet mag verwachten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat geen sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in art. 6:258 BW. Een gerechtvaardigde reden tot verlaging van de huurprijs ontbreekt, nu geen sprake is van dusdanige onvoorziene omstandigheden, dat deze krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen niet voor rekening komen van RSV. Bij een afweging van de betrokken belangen moeten de belangen van de verhuurder bij normale (door)betaling van de huur prevaleren. Oftewel, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet de huurovereenkomst ongewijzigd blijven. Ook heeft [gedaagde] het spoedeisend belang betwist.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld en deze vervolgens ook weer ingetrokken.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als RSV daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval gelet op de door RSV voldoende onderbouwde en door [gedaagde] niet betwiste nijpende financiële situatie van RSV en het feit dat [gedaagde] heeft aangekondigd dat hij, ingeval de huurachterstand aanhoudt, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zal vorderen. Om die reden heeft RSV belang bij een voorlopig oordeel zoals gevorderd. Het verweer van [gedaagde] dat RSV geen spoedeisend belang heeft bij dit geding, alleen al omdat RSV vanaf het begin van de huurovereenkomst haar betalingsverplichting niet juist zou zijn nagekomen, wordt – wat daar verder ook van zij – verworpen. Dat verweer is niet relevant nu in elk geval vast staat dat op dit moment, behalve de huur van november 2020 en de helft van de huur van december 2020, geen sprake is van enige achterstand.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
In de kern gaat dit kort geding om de vraag of de gevolgen van de coronacrisis alleen voor RSV moeten blijven of dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid over RSV en [gedaagde] verdeeld moeten worden en zo ja, op welke wijze. De kantonrechter zal hierna dan ook beoordelen of aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat RSV de huurbetalingsverplichting niet volledig hoeft na te komen vanwege onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW.
Onvoorziene omstandigheden
5.4.
RSV stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij niet gehouden is de huurprijs vanaf november 2020 onverkort te voldoen als gevolg van (de overheidsmaatregelen in verband met en overige gevolgen van) de coronapandemie. Volgens RSV hebben de binnenlandse en buitenlandse maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het virus tegen te gaan en de economische en maatschappelijke gevolgen waartoe die hebben geleid, de exploitatie van de onderneming van RSV beperkt. Ondanks dat RSV niet verplicht was haar bedrijf te sluiten, heeft dit bedrijfseconomisch enorme impact op haar onderneming gehad. Als direct gevolg van de pandemie en in het licht van de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en RSV, levert dit een onvoorziene omstandigheid op in de zin van artikel 6:258 BW die niet uitsluitend voor haar rekening dient te komen. Onder deze omstandigheden mag en mocht [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst verwachten, aldus RSV.
5.5.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid op grond van artikel 6:258 BW. Volgens hem worden een recessie of economische crisis of terugval in omzet in beginsel beschouwd als omstandigheden waarmee een huurder rekening moet houden en behoren deze daarmee tot het normale ondernemersrisico van een huurder. Dit geldt ook voor een terugval als gevolg van het coronavirus.
5.6.
Dit verweer faalt. Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter moet de coronacrisis, gelet op de omvang en de gevolgen voor de economie en de maatschappij, als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW worden beschouwd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen hebben gehad dat zich een wereldwijde gezondheidscrisis zou voltrekken, die heeft geleid tot overheidsmaatregelen (nationaal en internationaal) die de exploitatie van het pand [adres 1] ernstig zouden belemmeren. In zoverre is deze situatie dan ook niet vergelijkbaar met eerdere recessies of economische crises. Mede gezien het feit dat inmiddels diverse uitspraken zijn gedaan zowel door kantonrechters als door gerechtshoven waarin eveneens is geoordeeld dat de corona crisis moet worden beschouwd als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW, mag worden verwacht dat ook in dit geval de bodemrechter tot een gelijk oordeel zal komen. De kantonrechter is dan ook voorshands van oordeel dat partijen de gevolgen van deze pandemie niet in de huurovereenkomst hebben verdisconteerd en over en weer ook niet van elkaar mochten verwachten dat dit wel het geval zou zijn.
5.7.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [gedaagde] vanwege die onvoorziene omstandigheden ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mocht verwachten. Daarbij is het volgende van belang.
5.8.
Uit de door RSV overgelegde overzichten van de omzet en bezettingsgraad over 2019 en 2020 blijkt dat de bezettingsgraad van de hotelkamers, de B&B en de vergaderruimte vanaf 15 maart tot juni 2020 en daarmee de omzet sterk is teruggelopen. Ook blijkt daaruit dat na relatief goede zomermaanden, de bezettingsgraad na aankondiging van de gedeeltelijke lock down in oktober 2020, vanaf medio oktober 2020 opnieuw sterk is gedaald. Daarnaast tonen uitdraaien van het boekingssysteem van RSV aan dat haar omzet in 2020 en in de eerste maanden van 2021 naar verwachting substantieel lager zal uitvallen. Het verweer van [gedaagde] dat uit het boekingssysteem van RSV zou blijken dat de bezetting in december 2020 en januari 2021 veel hoger is dan door RSV gesteld, slaagt niet. RSV heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het online boekingssysteem op haar website ook opties weergeeft die niet als boeking gelden en dat diverse boekingen en opties die het systeem voor december 2020 en januari 2021 weergeeft, feitelijk zijn geannuleerd. Ter onderbouwing heeft RSV ter zitting nog een tweetal annuleringen van 1 respectievelijk 4 december 2020 overgelegd, waardoor de bezettingsgraad lager uitvalt dan in de door [gedaagde] overgelegde uitdraaien is weergegeven. Gegeven het voorgaande is aannemelijk dat de omzet van RSV in 2020 substantieel lager is geweest dan in 2019 en de eerste maanden van 2021 naar verwachting substantieel lager zal uitvallen en dat deze omzetdaling een direct gevolg is van de coronacrisis.
5.9.
RSV stelt dat zij als gevolg van die veel lagere omzet in liquiditeitsproblemen verkeert waardoor zij niet meer kan voldoen aan haar huurbetalingsverplichtingen. RSV heeft haar financiële situatie onderbouwd door overlegging van de jaarrekening over 2019, een concept balans en winst- en verliesrekening over 2020 en een brief van de accountant van RSV over de huidige financiële situatie. Het verweer van [gedaagde] dat in de cijfers van RSV (mogelijk) liquiditeitsproblemen zijn te herkennen, maar dat dit niet met Covid-19 te maken heeft, wordt niet gevolgd. Voor zover het verweer ziet op het feit dat de jaarrekening 2019 is voorzien van een samenstellingsverklaring van de accountant die geen zekerheid biedt over de getrouwheid van het financiële overzicht zoals een accountantsverklaring, leidt dat niet zonder meer tot de conclusie dat de onderliggende cijfers onjuist zijn. Aanwijzingen dat dat het geval zou zijn ontbreken. Daarnaast wijst [gedaagde] erop dat geen waarde aan de jaarrekening 2019 kan worden toegekend, omdat de cijfers voor boekjaar 2018 voor een deel niet overeenkomen met de cijfers die bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd. Nu RSV zich niet beroept op de cijfers voor boekjaar 2018 en gegeven de mededeling van de accountant van RSV in voornoemde brief dat de jaarrekening over 2019 definitief en akkoord is bevonden gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat uit de jaarrekening 2019 blijkt dat RSV ten onrechte geld heeft uitgeleend aan haar bestuurder, omdat zij dat geld zelf nodig heeft, wordt dat verweer gepasseerd. RSV heeft daar onbetwist tegenin gebracht dat dit een investering betreft van de bestuurder in RSV en dat de bestuurder dus een vordering heeft op RSV en niet andersom. Mede gezien de reactie ter zitting van RSV op vragen over bepaalde posten op de jaarrekening 2019 is derhalve voldoende komen vast te staan dat de cijfers van de jaarrekening 2019 juist zijn. Het verweer van [gedaagde] dat RSV geen financiële inzage heeft gegeven in de cijfers van 2020, slaagt niet nu RSV de (voorlopige) ‘Balans en Winst & verlies per periode’ van januari tot en met oktober 2020 heeft overgelegd. Gesteld noch gebleken is dat deze cijfers onjuist zijn. Uit de jaarrekening van 2019 volgt een netto resultaat van € 18.908,-, terwijl uit de cijfers over 2020 een negatief resultaat blijkt van € 18.000,-.
5.10.
Naast voornoemde financiële stukken heeft RSV print screens overgelegd van 5 november 2020 van de saldi van haar bankrekeningen bij ABN AMRO (negatief saldo van -€ 1.834,68 en --,-- (nihil)) en bij ING (positief saldo van € 519,97). In de brief van 6 november 2020 van de accountant van RSV is onder meer vermeld:
“Op verzoek heb ik gekeken naar de bezettingsgraad en de omzetcijfers van Relaxed Slapen en Vergaderen. Duidelijk is dat sinds Covid-19 zijn intrede deed half maart de bezettingsgraad puur is afgenomen. (…)
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat Relaxed Slapen en Vergaderen winstgevend is, waardoor ook de verbouwingen uit eigen middelen gefinancierd konden worden. Door de economische gevolgen van het Coronavirus is het momenteel onmogelijk om aan alle verplichtingen te voldoen. (…)
Ik kan bevestigen dat:
  • Er in 2020 geen huurbetalingen hebben plaatsgevonden voor [adres 2]
  • Er in 2020 geen privé opnamen hebben plaatsgevonden
  • Er twee bankrekening[en] zijn bij ABNAMRO en ING Bank. Er hebben geen transacties plaatsgevonden naar andere rekeningen die gezien kunnen worden als het ‘buiten zich plaatsen’ van gelden.
  • (…)
  • De saldo’s op de verstrekte print screens d.d. 5 november zijn juist.
  • De verstrekte bezettingsgraad juist is”
5.11.
Gegeven het voorgaande acht de kantonrechter het voorshands aannemelijk dat de huidige liquiditeitsproblemen van RSV een direct gevolg van de coronacrisis zijn en dat RSV daardoor op dit moment niet kan voldoen aan haar huurbetalingsverplichting.
5.12.
Daarbij gaat de kantonrechter voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat niet de corona crisis heeft geleid tot de liquiditeitsproblemen van RSV, maar de keuze van RSV om in 2019 grote uitgaven voor onder meer verbouwingen te doen, ondanks een magere boekwinst in 2018 en aanzienlijke rentedragende verplichtingen die de resultaten al drukten. RSV heeft in dit verband terecht aangevoerd dat de beslissing om met eigen middelen een verbouwing te realiseren om verdere groei te realiseren, in de gegeven omstandigheden niet valt aan te merken als risicovolle bedrijfsvoering. Daarbij weegt mee dat vast staat dat RSV in 2019 goed draaide en ook de verwachte bezettingsgraad voor 2020 goed was. RSV heeft bovendien onbetwist aangevoerd dat het pand [adres 2] aan renovatie toe was. Het feit dat RSV in 2019 eigen middelen heeft ingezet, betekent niet dat de onvoorziene omstandigheid van de corona crisis - die zich pas na de investering en na afronding van de renovatie heeft voorgedaan - in zijn geheel voor risico van RSV dient te komen.
5.13.
Daarnaast is van belang dat RSV aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet of onvoldoende in aanmerking komt voor overheidssteun zodat het verlies aan inkomsten niet op die manier wordt gecompenseerd. RSV stelt in dat kader dat zij geen aanspraak kon maken op NOW (Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid), omdat zij geen vast personeel in dienst heeft. Ter zitting heeft RSV meegedeeld dat zij inmiddels wel in aanmerking komt voor de (‘Tegemoetkoming Vaste Lasten’) TVL-regeling. Als onbetwist staat vast dat het bedrag dat is ontvangen, is gebruikt om de helft van de huur van december 2020 van het pand [adres 1] te voldoen en andere vaste lasten mee te betalen. Het verweer van [gedaagde] dat RSV in aanmerking zou komen voor meer of andere overheidssteun is niet onderbouwd en slaagt dan ook niet.
5.14.
Ook weegt mee dat als onbetwist vast staat dat RSV tijdens de eerste lock down vanaf 15 maart 2020 diverse kostenbesparende maatregelen heeft genomen, waardoor zij in het begin van de corona crisis de huur aan [gedaagde] heeft kunnen betalen. Zo is RSV met [partner directeur] overeengekomen dat zij in 2020 geen huur voor het pand [adres 2] hoefde te betalen, heeft ABN AMRO Bank zes maanden uitstel gegeven voor aflossing en rente op haar lening aan RSV en heeft RSV haar directeur geen loon uitbetaald.
5.15.
Volgens [gedaagde] had RSV haar omzet kunnen verhogen door de (ongebruikte) parkeerplaatsen aan derden te verhuren. RSV betwist dit en verwijst naar een eerder tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst op grond waarvan het RSV uitsluitend is toegestaan de parkeerplaatsen in onderhuur of gebruik te geven aan haar gasten en één parkeerplaats te verhuren aan een buurvrouw. Bovendien zijn volgens RSV de parkeerplaatsen een ‘unique selling point’ voor de hotelkamers en de B&B, zodat verhuur aan derden de exploitatie van de hotelkamers en B&B negatief zou beïnvloeden. [gedaagde] heeft dat alles niet betwist. Dat RSV haar omzet kan verhogen door de verhuur van parkeerplaatsen is dan ook niet aannemelijk geworden.
5.16.
De kantonrechter overweegt dat voor zover [gedaagde] in het kader van zijn verweer verwijst naar andere geschillen tussen partijen in samenhang met de huurovereenkomst, hij niet heeft aangevoerd in hoeverre en op welke wijze die zaken relevant zijn voor onderhavige procedure. Daar zal dan ook verder niet op worden ingegaan.
5.17.
Aan de zijde van [gedaagde] is van belang dat hij een natuurlijk persoon is die alleen het pand [adres 1] op zijn naam heeft staan. [gedaagde] voert aan dat RSV als grote ondernemer moet worden beschouwd, omdat zij onderdeel is van een bedrijfsstructuur met meerdere ondernemingen. [gedaagde] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat en in welk opzicht RSV zich daardoor in een financieel sterkere positie bevindt dan [gedaagde] , zodat dit verweer verder buiten beschouwing zal worden gelaten.
5.18.
Voor wat betreft zijn financiële positie heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat hij voor zijn inkomen volledig afhankelijk is van de huuropbrengst van het pand [adres 1] , zodat wijziging van de huurovereenkomst in die zin niet van hem kan worden gevergd. RSV heeft dit betwist en daar tegenin gebracht dat [gedaagde] ook geen vaste lasten heeft nu het pand [adres 1] onbezwaard is. [gedaagde] heeft dat laatste erkend. Desgevraagd heeft [gedaagde] meegedeeld dat hij geen inkomsten heeft uit arbeid omdat hij ervoor heeft gekozen te leven van de huuropbrengsten van het pand [adres 1] . Verder heeft [gedaagde] nagelaten te onderbouwen wat zijn financiële positie is. Daarmee heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt uitsluitend van de huuropbrengst van het pand [adres 1] afhankelijk te zijn en evenmin dat hij bij een eventuele verlaging van de huur niet in staat zal zijn de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
5.19.
Ook weegt mee dat RSV het pand [adres 1] steeds heeft kunnen gebruiken, ware het niet dat de bezettingsgraad veel lager was dan verwacht; van een sluiting van overheidswege was geen sprake.
5.20.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:7089) heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat RSV onvoldoende heeft onderbouwd waarom juist [gedaagde] van al haar contractuele wederpartijen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. RSV heeft echter aannemelijk gemaakt dat zij juist wel met haar overige contractuele wederpartijen afspraken heeft gemaakt. De kantonrechter acht voldoende onderbouwd dat RSV de huur voor pand [adres 2] in 2020 niet aan [partner directeur] hoeft te betalen en dat ABN AMRO zes maanden uitstel heeft gegeven voor aflossing en rente op haar lening aan RSV. Nu niet is gebleken van andere contractuele wederpartijen, slaagt dit verweer niet.
5.21.
Tot slot is van belang dat op dit moment niet goed is vast te stellen in hoeverre RSV in staat is om de vaste bedrijfslasten in de komende maanden zelf op te vangen. RSV heeft immers nog geen definitieve cijfers over 2020 kunnen overleggen, op dit moment is nog niet duidelijk of en in hoeverre RSV de komende maanden voor (verdere) overheidssteun in aanmerking komt en ook bestaat de mogelijkheid dat, gezien de relatief goede zomermaanden in 2020, bij versoepeling van de beperkende maatregelen, de bezettingsgraad van RSV weer zal aantrekken. Of en zo ja in welke mate dat het geval zal zijn, laat zich moeilijk voorspellen. Daarbij spelen allerlei omstandigheden een rol zoals een mogelijke ‘derde golf’ van corona besmettingen en de uitvoering van het vaccinatieprogramma zowel op nationaal als internationaal niveau.
5.22.
Hoe de afweging van al deze omstandigheden door de bodemrechter zal uitvallen en tot welke uitkomst dit zal leiden, zal in een bodemprocedure nader moeten worden onderzocht.
5.23.
Gezien het vorenstaande kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, van RSV als huurder niet worden gevergd dat zij ondanks de coronapandemie ongewijzigd de huur verschuldigd blijft en die onverkort aan [gedaagde] dient te voldoen. Nu geen van beide partijen een verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van de onvoorziene omstandigheid en niet is gebleken dat één partij financieel daadkrachtiger is dan de ander, acht de kantonrechter het aangewezen de pijn (dat wil zeggen het financiële nadeel) gelijkelijk over partijen te verdelen.
5.24.
Nu RSV voldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij een voorlopige voorziening die er toe strekt dat zij in afwachting van een door haar te entameren bodemprocedure voorshands minder huur hoeft te betalen en niet is gebleken dat [gedaagde] de uitkomst van die procedure niet kan afwachten, zal de kantonrechter bepalen dat RSV over de periode 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 voorshands kan volstaan met betaling van 50% van de huur (de huur wordt voor die periode dus verlaagd met 50%), waarbij de betaling van de huur voor november 2020 wordt opgeschort tot en met 31 mei 2021. Voor een hogere korting ziet de kantonrechter op dit moment onvoldoende aanknopingspunten. Het is, zoals hiervoor opgemerkt, onzeker of en zo ja in welke mate RSV in de eerste maanden van 2021 nog in de exploitatie van haar onderneming zal worden belemmerd en in hoeverre zij in die periode wel een beroep op overheidssteun zal kunnen doen.
Zoals gevorderd zal de kantonrechter bepalen dat deze voorlopige voorziening vervalt, indien RSV niet binnen twee maanden na wijzen van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt.
5.25.
Gelet op de uitkomst van deze procedure zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat RSV voorshands, te weten in afwachting van het oordeel hierover in een bodemprocedure, in de periode 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 kan volstaan met betaling van 50% van de maandelijks overeengekomen huur waarbij de betaling van de huur voor november 2020 wordt opgeschort tot en met 31 mei 2021;
6.2.
bepaalt dat de onder 6.1 vermelde voorziening vervalt als RSV niet binnen twee maanden na dagtekening van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin aanpassing van de huurprijs wordt gevorderd;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter