ECLI:NL:RBNHO:2020:10651

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8649646 VV EXPL 20-168
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en procesbevoegdheid van de ondernemingsraad in kort geding tegen Ardent Maritime Netherlands B.V. over compensatiedagen

In deze zaak heeft de ondernemingsraad (OR) van Ardent Maritime Netherlands B.V. een kort geding aangespannen tegen de onderneming over de uitbetaling van compensatiedagen bij het einde van het dienstverband. De OR stelt dat Ardent in strijd handelt met het sociaal plan door te stellen dat compensatiedagen alleen worden uitbetaald als werknemers kunnen aantonen dat zij deze niet hebben kunnen opnemen vanwege werkdruk. De OR heeft Ardent op 14 juli 2020 gedagvaard en de mondelinge behandeling vond plaats op 8 september 2020. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de OR ontvankelijk is in zijn vordering, omdat het sociaal plan kan worden gelijkgesteld met een ondernemingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Ardent niet eenzijdig compensatiedagen mag aanmerken en dat de OR recht heeft op uitbetaling van niet-genoten compensatiedagen bij het einde van het dienstverband. De vordering van de OR is toegewezen, en Ardent is verplicht om het sociaal plan na te leven, inclusief de verplichtingen omtrent de uitbetaling van compensatiedagen. De proceskosten zijn voor Ardent.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8649646 VV EXPL 20-108
Uitspraakdatum: 22 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
De ondernemingsraad van Ardent Maritime Netherlands BV
gevestigd te IJmuiden
eiser
verder te noemen: de OR
gemachtigde: mr. K. Wiersma en A.J. van Geen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ardent Maritime Netherlands B.V.
gevestigd te IJmuiden
gedaagde
verder te noemen: Ardent
gemachtigde: mr. R.C.M. Andriessen

1.Het procesverloop

De OR heeft Ardent op 14 juli 2020 gedagvaard. Op 8 september 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van zowel dit kort geding als van het verzoekschrift ex artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR), zaaknummer 8662030 AO VERZ 20-116 dat de OR heeft ingediend. Ter zitting hebben zowel de OR als Ardent pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de OR bij faxbericht van 1 september 2020 nadere stukken ingediend. Ardent heeft bij faxberichten van 4 en 7 september 2020 stukken ingediend.

2.De feiten

2.1.
Ardent is actief in bergings- en wrakopruimingsoperaties. Bij Ardent zijn 45 werknemers in dienst. Bij Ardent geldt de cao voor Ardent Maritime Netherlands B.V. (hierna de cao). In de cao is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
‘Artikel 27. Verlof ter compensatie van de zaterdag en zondag
27.1
Voor elke zaterdag en voor elke zondag waarop de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking buiten Nederland verblijft, wordt hem per dag één werkdag compensatieverlof toegekend.
27.2
Voor elke zaterdag en voor elke zondag waarop de werknemer in Nederland werkzaamheden verricht, wordt hem per dag een werkdag compensatieverlof toegekend.
(…)
Artikel 29. Algemene bepalingen voor het verlenen van verlof
29.1
Compensatieverlof
Na het afronden van een berging of de dienst aan boord, zal de werknemer in principe in staat worden gesteld het compensatieverlof op te nemen dat is opgebouwd gedurende de voorgaande werkperiode.
(…)’.
2.2.
In het Personeelshandboek staat:
‘2.6.3 Opnemen vakantie- en compensatiedagen
(…)
c) Compensatiedagen dienen, wanneer de werkzaamheden het toelaten, aansluitend aan de werkzaamheden waarin de compensatiedagen zijn verkregen te worden opgenomen. Laten de werkzaamheden dit niet toe, dan dienen de compensatiedagen in overleg met de leidinggevende zo spoedig mogelijk hierna te worden opgenomen.
2.6.4.
Meenemen, afkopen en vervallen van vakantie- en compensatiedagen
(…)
c) Van niet opgenomen compensatiedagen kunnen er ieder jaar maximaal 30 worden meege nomen naar het volgende jaar.
d) Niet opgenomen en niet meegenomen compensatiedagen vervallen van rechtswege aan het einde van het jaar waarin zij zijn ontstaan. Indien er in december van het jaar een overschot aan compensatiedagen bestaat, worden de dagen boven de 30 in de maand december uitbetaald tegen 100% op basis van het geldende salaris in december. Met uw manager kunt u eventueel een afwijkende regeling treffen’.
2.3.
Op 7 oktober 2019 hebben de voormalig aandeelhouders van Ardent de aandelen in Ardent verkocht en overgedragen aan Aurelius Finance Company (hierna Aurelius). Bij brief van 24 maart 2020 heeft Ardent de OR advies gevraagd op grond van artikel 25 WOR over het voorgenomen besluit om de werkzaamheden van de onderneming te beëindigen.
2.4.Op 28 april 2020 hebben Ardent, de OR en de vakbond Nautilus International overeenstemming bereikt over een sociaal plan (hierna: het Sociaal Plan). In het Sociaal Plan staan – voor zover relevant – de volgende bepalingen:
2. Definitions
(…)
Termination Payment: Payment made to the Employee in view of the termination of his/her employment which consists of the Transition Payment, whereby for the purpose of the calculation or the Transition Payment, the Employee's salary will be equal to the Employee's Gross Monthly Salary and whereby a correction factor is applied of 1,5 in the case of termination in accordance with clause 5.4 of this Social Plan and a correction factor of 1,7 in the case of a termination on the basis of a Separation Agreement in accordance with clause 5.2 of this Social Plan. Employees, whose fixed employment contract ends and is not renewed after the date of this Social Plan shall also be eligible for a Termination Payment on the basis of a correction factor of 1,5.
5.3
Release of duties
The Company has the right to release Employees from performing their duties during the period (or part of the period) between their Notification Date and their Termination Date.
Employees will be asked to take one day of holidays/compensation days in return for each week during which they are released om their duties, It being understood that holidays
will be written off first. An Employee shall however not have a negative holiday balance
that would force him/her to pay back/set off holiday entitlements.
7.3
Holidays
Holidays may be taken after agreement with manager, following normal procedure. Any
outstanding, not used holidays and/or compensationdays will be paid (gross) upon the
Termination Date (less those used according to clause 5.3, it being understood that the
application of clause 5.3 will not resu1t in a negative balance).’
2.5.
Op dezelfde datum heeft de OR Ardent geïnformeerd dat hij geen positief advies zal uitbrengen over het voorgenomen besluit om de werkzaamheden van Ardent te beëindigen, maar dat hij de wachttermijn van een maand niet zal handhaven en geen beroep zal instellen bij de Ondernemingskamer als Ardent desondanks overgaat tot het uitvoeren van het besluit.
2.6.Op 29 april 2020 heeft Ardent het definitieve besluit genomen om de onderneming zo spoedig mogelijk te beëindigen.
2.7.Bij e-mail van 29 mei 2020 heeft [interim CEO] , (interim) CEO van Ardent (hierna [interim CEO] ), de volgende e-mail aan het personeel gestuurd met betrekking tot (het opnemen van) compensatiedagen:
‘Unfortunately, 1 have to remind almost everyone that the staff manual contains the following rules on compensation days: “Compensation days, where permitted by work, must be taken subsequent to the work in which the compensation days were obtained. If the work does not allow this, the compensation days must be taken as soon as possible thereafter, in consultation with the superior." This rule has been neglected widely. We entered the year with more than 30 employees carrying compensation days forward. Some accrued further days during 2020. But in general, there certainly was not a lot of work to do and ample time to take compensation days. Nevertheless, only 4 persons did report taking compensation days. The conclusion can only be that many others took them during this time and forgot to report or did not bother to report. This is not acceptable.
Please be aware that upon the end of an employee’s service the company will only pay out compensation days if the employee can demonstrate that he or she was unable to take them because work did not allow this. The general rule will be that compensation days will be deemed to have been taken even if the employee forgot or did not bother to report their consumption. Based on a case-by-case assessment, for most employees the deemed date will be end of this month. There are a few employees where compensation days were incurred recently or where the total amount is such that only end of June is realistic. And there may be a few employees who will be able to demonstrate that only a later date is realistic. For those employees continuing until 2021 no action is necessary now.
Beginning Monday, the company will release individual employees from work within the
rules of the social plan and the separation agreements. The releases will refer to this reminder on an individual basis’.
2.8.Bij e-mail van 2 juni 2020 heeft (de gemachtigde van) de OR bezwaar gemaakt tegen deze ziens- en handelwijze en zich op het standpunt gesteld dat deze in strijd zijn met het Personeelshandboek en artikelen 5.3 en 7.3 van het Sociaal Plan.
2.9.Bij brief van 2 juni 2020 aan (inmiddels ex-werknemer) [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ) heeft Ardent het volgende geschreven:
‘As you are aware, compensation days must be taken as soon as practical after they have been earned. Over the last weeks and months you had sufficient time to take your accrued compensation days. However, their consumption was not reported. The company assumes this is from oversight and assesses your balance of compensation days to be zero as of 31.5.2020. Should this assessment be incorrect, please inform the undersigned immediately at[e-mailadres]so that the facts can be properly re-assessed and any compensation days that still have to be taken from the date of this letter can be quantified. Should you agree with the company's assessment you need to do nothing. Based on abovementioned assessment the company now releases you from your work duties. Each of the four weeks remaining until the end of your employment will reduce your balance of holiday days by one day (subject to a minimum balance of zero). A remaining positive balance of holiday days will be compensated’.
2.10.Bij brief van 2 juni 2020 aan (inmiddels ex-werknemer) [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) heeft Ardent het volgende geschreven: ‘
As you are aware, compensation days must be taken as soon as practical after they have been earned. You have accrued compensation days until recently and not reported taking any for a long while. Part of this may be from oversight, part from workload on recent cases and many other reasons. The company assesses that you will be able to reduce your balance of compensation days to zero until 30.6.2020 but beyond that there will be no room for releasing you from your work duties. Should this assessment be Incorrect, please inform the undersigned immediately at [e-mailadres] so that the facts can be properly re-assessed (…)’.
2.11.Als productie heeft de OR overgelegd een e-mail van 31 augustus 2020 van de HR Manager bij Ardent waarin de praktijk ten aanzien van het opnemen van compensatiedagen als volgt is toegelicht:
‘Enige opname van compensatiedagen is altijd in goed overleg gegaan met betrokkene en de manager. Echter door de hoge werkdruk en, door de jaren heen, steeds minder collega's liepen de medewerkers vaak van het ene project naar het andere project zonder mogelijkheid om de opgebouwde compensatiedagen op te kunnen nemen. Verder heeft het bedrijf ook altijd eerst de wettelijke vakantiedagen afgeschreven en daarna kon de medewerker aangeven of er een compensatie- danwel vakantiedag moest worden afgeschreven. (…). Aangezien er conform het handboek max. 5 vakantiedagen mee mogen worden genomen naar een volgend kalenderjaar en max. 30 compensatiedagen werd er vaker een vakantiedag dan een compensatiedag afgeschreven.Ook hebben medewerkers - in overleg met en na akkoord van de manager - extra compensatiedagen (> 30) meegenomen naar het volgende jaar aangezien men vaak niet in de gelegenheid was om deze dagen op te nemen door werkdruk. De medewerker kreeg vanuit HR hiervan de melding dat deze dagen (het aantal boven de 30) binnen 6 maanden opgenomen moeten worden anders volgt in juli huidig jaar uitbetaling op basis van het december salaris vorig jaar van het aantal dagen boven de 30.De praktijk heeft de afgelopen jaren laten zien dat de theorie is achterhaald, want wat op papier staat kan niet altijd in de praktijk worden uitgevoerd door de adhoc werkzaamheden en hoge werkdruk binnen het bedrijf; echter dit is altijd in goed overleg met MT en medewerkers opgelost - nooit eenzijdig. (…).’

3.De vordering

3.1.
De OR vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat Ardent gevolg dient te geven aan haar verplichtingen op grond van het Sociaal Plan, in het bijzonder de verplichtingen op grond van artikel 7.3 omtrent het uitbetalen van de opgebouwde maar niet genoten compensatiedagen bij einde dienstverband aan de werknemers en artikel 5.3 omtrent het opnemen van compensatiedagen tijdens de vrijstelling van werkzaamheden.
3.2.
De OR legt – kort weergegeven – aan de vordering ten grondslag dat het standpunt van Ardent, zoals weergegeven in de e-mail van [interim CEO] van 29 mei 2020, dat compensatiedagen bij einde dienstverband alleen worden uitbetaald als de werknemer kan aantonen dat hij of zij niet in de gelegenheid was om compensatiedagen op te nemen omdat het werk het niet toeliet, in strijd is met het Sociaal Plan. Uit het Personeelshandboek en de cao volgt niet dat compensatiedagen die niet zijn opgenomen of gerapporteerd, worden geacht te zijn opgenomen, ook al zou de werklast het wel mogelijk hebben gemaakt om die dagen als compensatiedagen op te nemen. Artikel 7.3 van het Sociaal Plan, waarin is vastgelegd dat opgebouwde maar niet genoten compensatiedagen bij einde dienstverband worden uitbetaald, is het uitgangspunt. Aangezien werknemers die verplicht zijn om minder te werken, in feite gedeeltelijk vrijgesteld zijn van werkzaamheden, geldt ook voor hen dat zij op grond van artikel 5.3 van het Sociaal Plan slechts gevraagd kunnen worden om één vakantie- of compensatiedag op te nemen voor elke week waarin zij zijn vrijgesteld.

4.Het verweer

4.1.
Primair voert Ardent aan dat de OR geen procesbevoegdheid toekomt en dat de OR niet wordt vertegenwoordigd door de voorzitter, zodat de OR niet ontvankelijk moet worden verklaard. De OR vordert op eigen titel nakoming van een cao (Sociaal Plan). Voor een dergelijke vordering biedt de WOR, noch enige andere wet, een grondslag.
4.2.
Subsidiair voert Ardent aan dat zij het Sociaal Plan (correct) naleeft, zodat de OR geen belang heeft bij de vordering tot nakoming. Niet-genoten compensatiedagen worden door Ardent wel degelijk uitbetaald bij einde dienstverband. De e-mail van [interim CEO] van 29 mei 2020 had betrekking op de situatie dat wel compensatiedagen zijn genoten, maar deze (abusievelijk) niet als zodanig zijn geregistreerd door de werknemer. In dat geval vindt, conform de regeling, geen uitbetaling van die (genoten) compensatiedagen plaats. Voor werknemers die (nog) niet zijn vrijgesteld, maar wel minder werk hebben, geldt dat er ruimte is om compensatiedagen op te nemen. Op grond van artikel 2.6.3 c van het Personeelshandboek zijn zij hiertoe ook verplicht. Op werknemers die zijn vrijgesteld van werk, past Ardent artikel 5.3 van het Sociaal Plan toe. Het is aan Ardent om te beslissen of, wanneer en hoe een werknemer wordt vrijgesteld van werkzaamheden.
4.3.Tot slot betwist Ardent het bestaan van een spoedeisend belang. De vennootschap zal nog zeker een jaar bestaan, zodat de vrees dat zij niet meer kan betalen ongegrond is.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de OR ontvankelijk is in zijn vordering. Het verweer van Ardent dat de OR niet ontvankelijk is omdat de dagvaarding is uitgebracht namens de OR en niet namens de voorzitter als vertegenwoordiger van de OR wordt verworpen. In artikel 7 WOR is weliswaar bepaald dat de OR in rechte wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter, maar hieruit volgt niet dat, als de procedure niet door de voorzitter als vertegenwoordiger van de OR wordt ingeleid, sprake zou zijn van niet-ontvankelijkheid (ECLI:NL:PHR:2019:106). De praktische betekenis van artikel 7 WOR schuilt erin, dat die verduidelijkt dat de voorzitter in door de OR gevoerde procedures als zegsman en aanspreekpunt van de OR optreedt, dus dat hij in die procedures namens de OR kan verklaren en handelen zonder over een afzonderlijke, daartoe strekkende procesvolmacht te beschikken. Dat de voorzitter in dit geding als vertegenwoordiger van de OR optreedt staat niet ter discussie, aangezien de voorzitter dit ter zitting heeft bevestigd. Ardent is door deze handelwijze bovendien niet in enig (verdedigings-)belang geschaad.
5.2.Ardent heeft verder aangevoerd dat de OR geen procesbevoegdheid toekomt, zodat de OR ook om die reden niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Een OR kan op grond van artikel 27 lid 6 WOR de nietigheid van een instemmingsplichtig besluit vragen (zoals de OR in de verzoekschriftprocedure met kenmerk 8662030 AO VERZ 20-116 heeft gedaan) en op grond van artikel 36 lid 2 WOR de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan hetgeen overigens bij, of krachtens deze wet is bepaald. Verder kan een OR op grond van artikel 36 lid 3 WOR naleving van ondernemingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 32 lid 2 WOR vragen.
5.3.Anders dan Ardent is de voorzieningenrechter van oordeel dat de OR ontvankelijk is, omdat het Sociaal Plan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zowel voor wat betreft wijze van totstandkoming als voor wat betreft inhoud, gelijk gesteld kan worden met een ondernemingsovereenkomst ex artikel 32 WOR. Vaststaat dat in het Sociaal Plan arbeidsvoorwaardelijke afspraken met (onder andere) de OR zijn gemaakt over de afvloeiing van het personeel. De bevoegdheid van de OR om dergelijke afspraken te maken, vloeit niet voort uit de WOR en is in die zin dus een aanvulling daarop. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 32 WOR valt op te maken dat ook overeenkomsten tussen de onderneming en de ondernemingsraad, die (mede) betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, kunnen worden aangemerkt als overeenkomsten in de zin van artikel 32 lid 2 WOR. Een door artikel 32 lid 2 WOR bestreken overeenkomst kan beschouwd worden als ‘hetgeen overigens bij of krachtens deze wet is bepaald’, zoals bedoeld in artikel 36 lid 2 WOR. Het gevolg hiervan is dat naleving van de overeenkomst bij de kantonrechter kan worden gevorderd (zie ook Hof Den Bosch 18 juli 2020, OR/Mercedes Benz).
5.4.Voor wat betreft de wijze van totstandkoming geldt dat Ardent ervoor heeft gekozen de OR actief te betrekken bij (de totstandkoming van) het Sociaal Plan, er intensief onderhandeld is over het Sociaal Plan, en dat de OR, nadat hij negatief had geadviseerd op het voorgenomen besluit van Ardent tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, afstand heeft gedaan van zijn recht om ex artikel 26 WOR beroep in te stellen tegen het definitieve besluit van Ardent, kennelijk omdat ondertussen overeenstemming was bereikt over het - in het licht van de wettelijke transitievergoeding royaal te noemen - Sociaal Plan. Het gaat ook onder die omstandigheden niet aan de OR de bevoegdheid te ontzeggen om in rechte nakoming te vorderen van een sociaal plan waarbij hij zelf partij is.
5.5.Dat het Sociaal Plan tevens als cao is aangemeld maakt het voorgaande niet anders. Uit de noot van mr. L.C.J. Sprengers (TRA 2020, 47) waarnaar door Ardent is verwezen, vloeit dat althans niet voort. [Naar de voorzieningenrechter begrijpt baseert Sprengers zich op een uitspraak van de kantonrechter Eindhoven van 30 augustus 2013 (JAR 2013/236). Die zag echter op een situatie waarin – anders dan in dit geval – juist geen (overeenstemming over een) ondernemingsovereenkomst was bereikt, zodat ook geen nakoming daarvan gevorderd kon worden.]
Spoedeisend belang
5.6.
De OR heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij zijn vordering omdat deze betrekking heeft op (nakoming van de afspraak tot) het bij de eindafrekening uitbetalen van openstaande compensatiedagen aan individuele werknemers. Daarmee vertoont de vordering grote gelijkenis met een loonvordering die naar zijn aard spoedeisend is.
Vordering tot nakoming
5.7.Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.8.De voorzieningenrechter stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de zienswijze van Ardent erop neerkomt dat werknemers op grond van artikel 2.6.3 c van het Personeelshandboek verplicht zijn om (veelal in een vorig jaar) opgebouwde compensatiedagen die toen niet aansluitend na afloop van de werkzaamheden (naar aanleiding waarvan zij zijn opgebouwd) zijn opgenomen,
alsnogvoor einde dienstverband
op te nemen,omdat de hoeveelheid werk als gevolg van de op handen zijnde beëindiging van de werkzaamheden, sterk is afgenomen. Wanneer de dagen desondanks niet worden opgenomen, worden deze bij het einde van het dienstverband niet uitbetaald, tenzij met de betreffende werknemer anders wordt overeengekomen, zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van Ardent (onder andere af te leiden uit de brief van Ardent aan [werknemer 2] van 2 juni 2020, zie 2.10). In andere gevallen geldt, zoals bij [werknemer 1] , (zie de brief van 2 juni 2020 weergegeven onder 2.9) heeft Ardent achteraf bepaald dat openstaande compensatiedagen, gelet op het verminderde werkaanbod,
opgenomen hadden kunnen worden, zodat er – behoudens tegenbericht van de werknemer – vanuit gegaan wordt dat die dagen zijn genoten en niet worden uitbetaald.
5.9.De uitleg van Ardent vindt geen steun in de tekst van de cao en het Personeelshandboek. Artikel 29.1 spreekt slechts over het ‘in staat stellen’ om compensatieverlof na het afronden van een berging of dienst op te nemen. En in artikel 2.6.3 c van het handboek staat dat niet direct opgenomen compensatiedagen
in overleg tussen werknemer en managerworden opgenomen. In artikel 2.6.4 is vervolgens bepaald dat compensatiedagen die niet worden opgenomen, worden uitbetaald of meegenomen naar een volgend jaar. Dat compensatiedagen
eenzijdigdoor Ardent kunnen worden aangewezen, danwel – wanneer zij niet zijn opgenomen - niet worden uitbetaald, kan uit voornoemde regelingen niet worden afgeleid. De uitleg van Ardent strookt bovendien niet met de door HR Manager (zie 2.11) omschreven (en door Ardent niet betwiste) praktijk dat opgebouwde compensatiedagen nooit eenzijdig door Ardent werden aangewezen, maar altijd werden uitbetaald of doorgeschoven danwel
in overlegtussen management en werknemer werden opgenomen.
5.10.Door eenzijdig werkdagen als compensatiedagen aan te merken, wentelt Ardent de gevolgen van de afname van het werk door haar beslissing om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen, (deels) op haar werknemers af, dit terwijl de oorzaak van het niet (of minder) werken is gelegen in een omstandigheid die voor rekening en risico van Ardent komt. Vergelijkenderwijs bestaat op grond van de hoofdregel uit artikel 7:628 BW (waarvan niet kan worden afgeweken) er in dat geval ook recht op doorbetaling van loon, ook als er niet (of minder) gewerkt wordt.
5.11.De voorzieningenrechter kan de zienswijze van Ardent ook niet plaatsen in het licht van de afspraken die staan in artikel 5.3 en 7.3 van het Sociaal Plan. Daarin is afgesproken dat i) bij einde dienstverband opgebouwde compensatiedagen worden uitbetaald en ii) dat de werknemer die door Ardent is vrijgesteld van werk één compensatiedag per ‘vrijgestelde’ week inlevert. Deze afspraak had tot doel de saldi aan opgebouwde compensatiedagen zoveel mogelijk af te bouwen voordat de werknemers uit dienst zouden gaan. Indien Ardent die afbouw al (op veel grotere schaal want niet beperkt tot één compensatiedag per week) had kunnen realiseren op grond van artikel 2.6.3 c van het Personeelshandboek, dan ziet de voorzieningenrechter niet in welk belang Ardent had bij deze afspraak. Dat Ardent deze afspraak heeft gemaakt onderstreept naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de uitleg die Ardent (thans) aan artikel 2.6.3 c in verbinding met artikelen 5.3 en 7.3 van het Sociaal Plan geeft, niet correct is.
5.12.Samenvattend is de voorzieningenrechter vooralsnog voorlopig van oordeel dat het Sociaal Plan met zich brengt dat Ardent bij het opmaken van de eindafrekening (a) niet eenzijdig dagen van het saldo aan compensatiedagen mag aftrekken door achteraf, eenzijdig, werkbare dagen als compensatiedagen aan te merken die niet als zodanig in overleg tussen de werknemer en de leidinggevende geregistreerd zijn, en (b) niet eenzijdig werkbare dagen als compensatiedagen mag aanmerken waarop werknemers die niet zijn vrijgesteld van werk overeenkomstig het Sociaal Plan, geen of minder werkzaamheden verrichten als gevolg van verminderd werkaanbod.
5.13.Nu is gebleken dat meerdere werknemers (volgens de OR circa 15 werknemers) zich met deze handelwijze geconfronteerd zien, is daarmee het belang van de OR bij zijn vordering gegeven. De voorzieningenrechter zal de vordering dus toewijzen in die zin dat Ardent wordt verplicht om, met inachtneming van hetgeen onder 5.12 is overwogen, het Sociaal Plan na te leven.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1.
bepaalt dat Ardent, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.12 van dit vonnis is overwogen, gevolg dient te geven aan haar verplichtingen op grond van het Sociaal Plan, in het bijzonder de verplichtingen op grond van artikel 7.3 omtrent het uitbetalen van de opgebouwde maar niet genoten compensatiedagen bij einde dienstverband aan de werknemers en artikel 5.3 omtrent het opnemen van compensatiedagen tijdens de vrijstelling van werkzaamheden.
6.2.
veroordeelt Ardent tot betaling van de proceskosten, die de voorzieninenrechter aan de kant van de OR tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 720,00
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter