In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 19,7 kilogram heroïne. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid heroïne in Nederland op 4 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de openbare terechtzitting op 26 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.J. Hes, zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geconcludeerd dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne. De verdachte had verklaard dat hij op een voorstel van een vriend was ingegaan om een koffer mee te nemen, zonder te weten dat deze koffer bijna 20 kilogram heroïne bevatte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van het risico dat er drugs in de koffer zouden zitten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het feit.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingevoerde hoeveelheid heroïne bestemd was voor verdere verspreiding en dat dit gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 58 maanden, met aftrek van voorarrest, in overeenstemming met de geldende oriëntatiepunten voor strafoplegging.