ECLI:NL:RBNHO:2020:10482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
15/158594-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jongens voor gewelddadige beroving tijdens ripdeal

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland drie jongens veroordeeld tot jeugddetentie voor hun rol in een gewelddadige beroving, ook wel een 'ripdeal' genoemd, die plaatsvond op 17 juni 2020 in Castricum. De jongens, die op dat moment 15 en 17 jaar oud waren, deden zich voor als kopers van hasj en stalen de drugs van een 18-jarige man. Toen het slachtoffer hen achtervolgde, werd hij meerdere keren met een mes gestoken, wat resulteerde in steekwonden aan zijn rug en arm. De rechtbank oordeelde dat de jongens niet alleen de hasj, maar ook de scooter van het slachtoffer en een klein geldbedrag hadden gestolen. Het slachtoffer vorderde schadevergoeding voor de materiële en immateriële schade die hij had geleden door de gewelddadige beroving. De rechtbank kende hem een schadevergoeding van € 5.585,18 toe, bestaande uit materiële schade en smartengeld. De rechtbank oordeelde dat de jongens zich schuldig hadden gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachten en hun kwetsbare ontwikkeling, en legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 240 dagen, waarvan 154 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds psychische en fysieke gevolgen ondervindt van de steekpartij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/158594-20 (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever] aan te rennen en/of door die [aangever] meermalen, althans een of meerdere ke(e)r(en), te steken in de rug en/of de arm(en), althans het lichaam;
en/of
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan die [aangever] of aan een derde, toebehoorde, door die [aangever] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever] aan te rennen en/of die [aangever] meermalen althans eenmaal met een mes in de rug en/of de arm althans in het lichaam te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de scooter en de drugs en als het medeplegen van een afpersing op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de jas en het geld. Hierbij gaat zij ervan uit dat verdachte meerdere messteken bij aangever heeft toegebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd voor wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Mede gelet op de verklaring van verdachte gaat de raadsman ervan uit dat verdachte tweemaal met een mes in het lichaam van aangever heeft gestoken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van het feit
  • de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 26 november 2020 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van [aangever] (dossierpagina’s 23-26);
  • het proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van [aangever] (dossierpagina’s 28-33);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2020, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 152-158 en 161-162, 165);
  • de Letselrapportage Forensische Geneeskunde van [naam arts] , forensisch arts KNMG, bij GGD Hollands Noorden d.d. 17 juni 2020, zijnde een deskundigenverslag als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, drugs (hasjiesj) en een scooter toebehorende aan [aangever] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever] aan te rennen en door die [aangever] meermalen te steken in de rug en de arm,
en
hij op 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [aangever] , door die [aangever] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever] aan te rennen en die [aangever] meermalen met een mes in de rug en de arm te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, op de openbare weg, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het geslotene te verzekeren
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft drs. [naam psycholoog] , Registerpsycholoog NIP, een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog, zoals neergelegd in het Pro Justitia rapport van 20 oktober 2020 (hierna ook: PO).
Uit het PO komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis (met antisociale en oppositionele kenmerken en excessieve woede-uitbarstingen) en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een (ernstige) stoornis in cannabisgebruik. Tevens is er sprake van een ouder-kindrelatieprobleem. Op basis van de bevindingen adviseert onderzoekster het tenlastegelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (geheel) uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, waarvan 154 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. De officier van justitie heeft aanvullend als bijzondere voorwaarde een contactverbod gevorderd met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van dit vonnis gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft zich geconformeerd aan de eis van de officier van justitie. Verdachte schaart zich achter het advies van de Raad en ziet het belang van behandeling in. Wel heeft de raadsman verzocht om het door de Raad geadviseerde drugsverbod niet als bijzondere voorwaarde op te nemen. De raadsman heeft aangevoerd dat dit tot problemen kan leiden voor wat betreft het verblijf van verdachte binnen de Catamaran. Door deze voorwaarde zou het gemakkelijker kunnen worden om verdachte na één jointje al terug te melden, waardoor zijn behandeling zal stagneren. Dit terwijl bekend is dat verdachte een drugsprobleem heeft waar hij juist behandeling voor dient te krijgen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen een ‘ripdeal’ gepleegd, door te doen alsof ze drugs wilden kopen en vervolgens weg te lopen zonder te betalen. Aangever is achter hen aan gelopen, omdat hij betaald wilde worden. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste een mes getoond en heeft verdachte eveneens een mes getrokken. Aangever is bij het zien van de messen weggerend en verdachte en de twee medeverdachten zijn achter hem aan gerend. Vervolgens heeft in elk geval verdachte tijdens het rennen aangever meermalen met een mes gestoken. Achteraf is vastgesteld dat aan aangever twee steekwonden in de rug en twee steekwonden in de arm zijn toegebracht. Er is aan aangevers zakken gevoeld en hij heeft geld aan de verdachten moeten afstaan. Ook is de scooter van aangever door de verdachten meegenomen, waarbij de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op de scooter zijn weggereden en dat medeverdachte [medeverdachte 1] later ook op de scooter heeft gereden en deze die nacht ergens heeft achtergelaten.
Verdachte heeft zich samen met de twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, dat voor het slachtoffer nog veel erger had kunnen aflopen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bij het plegen van het feit is het bemachtigen van een geringe hoeveelheid drugs (5 gram hasj) en geld (drie euro) leidend geweest en is geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van het slachtoffer. Een feit als dit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor het slachtoffer, maar veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in sterke mate gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, wat in dit geval ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer voelt zich als gevolg van het incident erg onveilig en heeft moeite met het vertrouwen van mensen. Om het incident te verwerken heeft het slachtoffer inmiddels (weer) een GGZ-verwijzing gekregen van de huisarts. Daarnaast wordt het slachtoffer geconfronteerd met ontsierende littekens op zijn lichaam.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 10 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte PO.
Uit het PO komt naar voren dat aannemelijk is dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de gebrekkige gewetensontwikkeling van invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde feit. De stoornis in cannabisgebruik lijkt vooral een rol te hebben gespeeld in het versterken van antisociale tendensen. Op basis van de bevindingen adviseert onderzoekster het tenlastegelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De gedragsstoornis heeft tezamen met de stoornis in cannabisgebruik geleid tot liegen, bedriegen, stelen, egoïsme, regels overtreden, weglopen, spijbelen, agressieve uitbarstingen en zelfbepalend gedrag. Het risico op recidive ten aanzien van gewelddadig gedrag wordt als matig tot hoog ingeschat.
- het over verdachte uitgebrachte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd van 20 november 2020, uitgebracht door [naam raadsonderzoeker] .
In voornoemde rapportage komt onder meer naar voren dat de Raad zich conformeert aan het advies uit het PO. Gelet op de ernst van het feit in relatie met de kwetsbare ontwikkeling van verdachte, acht de Raad het van belang dat verdachte behandeling vanuit de Catamaran geboden wordt. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met (onder andere) als bijzondere voorwaarde een verplichte behandeling vanuit de Catamaran, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam zittingsvertegenwoordiger] namens de Raad voornoemd advies gehandhaafd. Zij heeft aangegeven dat verdachte inmiddels vanaf september 2020 in de Catamaran verblijft en dat er een incident heeft plaatsgevonden waardoor zijn verblijf daar even ter discussie heeft gestaan. De behandelsetting van de Catamaran sluit goed aan bij wat verdachte nodig heeft. De Raad hoopt dan ook dat verdachte daar kan blijven en behandeld kan worden. Het verplichte kader fungeert daarbij als stok achter de deur voor verdachte. De Raad acht de kans op recidive hoog, als verdachte niet de noodzakelijke behandeling krijgt. Anders dan de raadsman acht de Raad het drugsverbod van essentieel belang, aangezien de motivatie van verdachte om geen drugs te gebruiken waarschijnlijk sterk vermindert als deze voorwaarde niet expliciet aan de voorwaardelijke straf wordt gekoppeld.
- Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder werkzaam bij de Jeugd & Gezinsbeschermers te Alkmaar, verklaard dat verdachte zich goed ontwikkelt binnen de Catamaran en dat hij meewerkt aan zijn behandeling. Zij sluit zich aan bij het advies van de Raad. Ook is positief dat verdachte zijn aandeel in het feit heeft bekend en dat hij hiervoor verantwoordelijkheid neemt. Mevrouw [naam jeugdreclasseerder] heeft verder naar voren gebracht dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden binnen de Catamaran, waarbij de Catamaran aanleiding heeft gezien om verdachte een officiële waarschuwing te geven. Aangezien de Catamaran het beste past bij de ontwikkel- en behandelbehoefte van verdachte en gezien het feit dat er geen goed alternatief bestaat voor deze instelling, is het van groot belang dat verdachte beseft dat hij zijn best moet doen om in de Catamaran te (mogen) blijven. Om de kans op het slagen van de behandeling te vergoten, adviseert de jeugdreclasseerder om geen drugsverbod op te leggen. Enkel het accepteren van hulpverlening op het gebied van zijn drugsverslaving is volgens haar voldoende en passend. Verdachte is binnen de Catamaran al eenmaal positief getest op het innemen van drugs. Het zou jammer zijn als hij de Catamaran moet verlaten, nog voordat de behandeling gericht op het aanpakken van zijn drugsprobleem van de grond is gekomen.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, alsmede de onderlinge rolverhouding tussen de medeverdachten. Gelet op al deze omstandigheden is in beginsel een jeugddetentie van geruime duur passend en geboden. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest niet op zijn plaats is. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder de leeftijd van verdachte meegewogen en het feit dat hij first offender is. Ook is meegewogen dat verdachte een aanzienlijke tijd, te weten 86 dagen, in voorarrest heeft gezeten en dat hij zich, sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis, aan allerlei voorwaarden heeft gehouden en zich heeft gehouden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Het in dit stadium terugsturen van verdachte naar een justitiële jeugdinrichting zal de positieve vorderingen die verdachte reeds heeft gemaakt doorkruisen, wat niet wenselijk is.
De rechtbank zal daarom een groot deel van de aan verdachte op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Aan de op te leggen straf zullen algemene en bijzondere voorwaarden -zoals door de Raad is geadviseerd- worden verbonden met een proeftijd van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering noodzakelijk. Nu de noodzaak tot behandeling van verdachte groot is, ziet de rechtbank aanleiding om dit ook via het opleggen van bijzondere voorwaarden te waarborgen. De bijzondere voorwaarden zullen blijven gelden zolang de jeugdreclassering dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht. Evenals de Raad acht de rechtbank een contactverbod met de twee medeverdachten passend en geboden, welk verbod als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd.
Voor wat betreft het verzoek van de raadsman om het geadviseerde ‘drugsverbod’ niet als bijzondere voorwaarde op te leggen, overweegt de rechtbank het volgende. Drugs hebben een grote rol gespeeld in deze zaak. Het feit is immers gepleegd om aan drugs te komen en verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van het strafbare feit onder invloed van drugs. Verder beïnvloedt de drugsverslaving van verdachte de kans op herhaling in negatieve zin. De rechtbank acht het dus van groot belang dat verdachte zijn drugsverslaving aanpakt en dat hij gemotiveerd is en blijft voor de behandeling. Daarom zal de rechtbank als duidelijk en ondubbelzinnig signaal een drugsverbod als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen. Of verdachte bij een enkele overtreding direct wordt terug gemeld, is aan de jeugdreclassering, in overleg met het openbaar ministerie. Het drugsverbod staat wat de rechtbank betreft los van het verblijf van verdachte in de Catamaran en is niet bedoeld om de daar geldende huisregels aan te vullen of kracht bij te zetten.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden en toezicht
Gelet op de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten diefstal met geweld en bedreiging van geweld (in vereniging) en afpersing (in vereniging), en gelet op het feit dat er zorgen bestaan over het gewelddadig gedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft middels gemachtigde mr. L. Korfker een vordering tot schadevergoeding van € 5.785,18 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 785,18 bestaat uit:
-eigen risico ambulancekosten van € 226,50
-kleding € 250,- (bestaande uit een jas van € 150,-, broek € 50,- en een trui € 50,-)
-bril van € 100,-
-helm van € 100,-
-muntgeld € 3,-
-pleisters € 9,37
-daggeldvergoeding ziekenhuis € 28,-
-parkeerkosten in verband met slachtoffergesprek € 4,55
-kilometervergoeding € 63,76.
Bij de gevorderde bedragen is rekening gehouden met de afschrijvingskosten van de goederen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 5.000,- wegens immateriële schade. Ter onderbouwing is namens de benadeelde partij aangevoerd dat het slachtoffer nog dagelijks kampt met de gevolgen van wat hem door de verdachten is aangedaan. Steken met een mes nabij de ruggengraat levert immers een behoorlijke kans op fors blijvend letsel op omdat vitale delen van het lichaam geraakt kunnen worden. Nu, maanden na het voorval, is het slachtoffer nog steeds angstig, wantrouwend en op zijn hoede. Om het voorval een plek te kunnen geven heeft het slachtoffer (wederom) om een GGZ verwijzing bij de huisarts gevraagd en deze gekregen. Naast het feit dat het slachtoffer psychische klachten heeft na de steekpartij heeft hij ook te kampen met fysieke klachten. Met name het litteken op zijn rug doet pijn bij veranderingen van het weer en stressfactoren. Daarbij komt dat de littekens erg ontsierend zijn, wat confronterend is voor het slachtoffer.
Ter zitting is de vordering voor de helm ingetrokken, omdat is gebleken dat de helm bij de politie ligt en daar kan worden opgehaald. De resterende vordering bedraagt € 5.685,18.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gevraagde materiële en immateriële schade toe te wijzen nu deze rechtstreeks voortvloeit uit het feit en voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd om het toe te wijzen bedrag hoofdelijk op te leggen en te vermeerderen met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de gevorderde materiële en immateriële schade voldoende onderbouwd. Wel merkt hij op dat het een oude jas betreft, die gelet op de afschrijvingskosten, een lage restwaarde zal hebben. De raadsman heeft verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schade acht de slaan op de lage financiële draagkracht van verdachte en het feit dat onduidelijk is of de twee medeverdachten bereid zullen zijn om ook een deel van de op te leggen schadevergoeding voor hun rekening te nemen.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de onderbouwing van de gestelde materiële schade, is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 585,18 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank laten meewegen dat de restwaarde van de jas van het slachtoffer, gelet op het lange tijdsverloop, begroot kan worden op € 50,-. De overige posten zijn voldoende onderbouwd en het bedrag van € 585,18 zal dan ook worden toegewezen.
Ook komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat dit een ernstig feit betreft, waar de benadeelde partij letsel en blijvende littekens aan de rug en arm heeft opgelopen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat dit een traumatiserende ervaring is geweest voor de benadeelde partij, die hieraan gevoelens van angst, wantrouwen en onveiligheid heeft overgehouden. In aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt het totaalbedrag van de geleden schade van de benadeelde partij daarom vast op een bedrag van € 5.585,18 (bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade) en zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: beroving en afpersing in vereniging), aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
tweehonderd en veertig(
240) dagenjeugddetentie.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
honderd en vierenvijftig (154)dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten
zesentachtig (86) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers te Alkmaar, in het kader van de Toezicht & Begeleiding en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de Jeugd & Gezinsbeschermers te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
-mee zal werken aan zijn woontraject en behandeling bij de Catamaran of een
soortgelijke instelling;
- zich aan de geldende regels en afspraken van de instelling de Catamaran zal houden;
- onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan behandeling gericht op zijn drugsgebruik;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , tenzij de jeugdreclassering anders oordeelt.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers te Alkmaar tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vordering [aangever]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade, te weten tot een bedrag van € 5.585,18, bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel.
Maatregel tot schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.585,18, (bestaande uit
€ 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van de) medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. Moors, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. G. Drenth, allen tevens kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Nourozi Oranje,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2020.
Mr. J.W. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.