ECLI:NL:RBNHO:2020:10450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
15/158777-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jongens voor gewelddadige beroving tijdens ripdeal

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen drie jongens, die als medeplegers zijn veroordeeld voor het plegen van een gewelddadige beroving, ook wel een 'ripdeal' genoemd, op 17 juni 2020 in Castricum. De jongens, destijds 15 en 17 jaar oud, deden zich voor als kopers van hasj en gingen er met de drugs vandoor zonder te betalen. Toen het slachtoffer, een 18-jarige man uit Castricum, hen achterna liep, werd hij meerdere keren met een mes gestoken. Het slachtoffer liep steekwonden op aan zijn rug en arm en moest geld afstaan. De rechtbank heeft de jongens veroordeeld tot jeugddetentie, waarbij een deel voorwaardelijk is, en hen verplicht om een schadevergoeding van € 5.585,18 aan het slachtoffer te betalen voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, die onder andere diefstal met geweld en afpersing omvatte. De verdediging heeft betoogd dat de rol van de verdachte niet bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de jongens bij de gewelddadige beroving.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachten en hun eerdere gedrag. De jongens zijn veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, en moeten zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, die nog steeds psychische en fysieke gevolgen ondervindt van de steekpartij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/158777-20 & 15/144152-20 (gevoegd)
Uitspraakdatum: 10 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. Post, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/158777-20(hierna ook te noemen: feit 1)
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever 1] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever 1] aan te rennen en/of door die [aangever 1] meermalen, althans een of meerdere ke(e)r(en), te steken in de rug en/of de arm(en), althans het lichaam;
en/of
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan die [aangever 1] of aan een derde, toebehoorde, door die [aangever 1] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever 1] aan te rennen en/of die [aangever 1] meermalen althans eenmaal met een mes in de rug en/of de arm althans in het lichaam te steken.
Parketnummer 15/144152-20(hierna ook te noemen: feit 2)
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Castricum opzettelijk en wederrechtelijk een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[aangever 2]toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/158777-20), met dien verstande dat de handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de scooter en de drugs en als het medeplegen van een afpersing op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de jas en het geld. Hierbij gaat zij ervan uit dat verdachte niet zelf met het mes richting de aangever heeft gestoken.
Tevens heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/144152-20), inhoudende de vernieling van een laptop.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rol van verdachte ten aanzien van feit 1 (parketnummer 15/158777-20), gelet op alle feiten en omstandigheden, als medepleger kan worden gekwalificeerd van de diefstal en/of afpersing met geweld tegen [aangever 1] . Ten aanzien van het afpakken van de hasj gaat het om een diefstal met geweld, ten aanzien van de jas, geld en/of de scooter, refereert de raadsvrouw zich voor wat betreft de kwalificatie aan het oordeel van de rechtbank. Tevens staat volgens de raadsvrouw vast dat verdachte een mes heeft getoond en dat hij achter [aangever 1] aan is gerend. De raadsvrouw voert aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte ook daadwerkelijk met een mes heeft gestoken, nu het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
Feit 2, te weten de vernieling van de laptop (parketnummer 15/144152-20) kan volgens de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 (parketnummer 15/144152-20)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. De laptop heeft na het wegnemen door verdachte enige tijd zonder toezicht onder een boom gelegen, zodat -nu verdachte uitdrukkelijk ontkent- niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de laptop door verdachte is vernield.
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/158777-20).
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 15/158777-20)
  • de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 26 november 2020 afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van
[aangever 1] (dossierpagina’s 23-26);
  • het proces-verbaal van verhoor van aangever van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van [aangever 1] (dossierpagina’s 28-33);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2020, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 96, 102-104);
  • de Letselrapportage Forensische Geneeskunde van [naam arts] , forensisch arts KNMG, bij GGD Hollands Noorden d.d. 17 juni 2020, zijnde een deskundigenverslag als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/158777-20) heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, drugs (hasjiesj) en een scooter toebehorende aan [aangever 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever 1] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever 1] aan te rennen en door die [aangever 1] meermalen te steken in de rug en de arm,
en
hij op 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [aangever 1] , door die [aangever 1] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever 1] aan te rennen en die [aangever 1] meermalen met een mes in de rug en de arm te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, op de openbare weg, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het geslotene te verzekeren
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft dr. [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog, zoals neergelegd in het Pro Justitia rapport van 10 oktober 2020 (hierna ook: PO).
Volgens de psycholoog is sprake van een normoverschrijdende-gedragsstoornis, een periodiek explosieve stoornis, drugsverslaving en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit heeft de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde echter niet beïnvloedt. Geadviseerd wordt verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, volledig toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) is geadviseerd. De officier van justitie heeft aanvullend als bijzondere voorwaarde een contactverbod gevorderd met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van dit vonnis gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf gevorderd voor de duur van 60 uren.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich achter het advies uit het PO en het advies van de Raad schaart. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat hij als ‘first offender’ kan worden aangemerkt, en de lange tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ook benoemt zij dat verdachte zich aan al zijn schorsende voorwaarden heeft gehouden. Gelet op al deze omstandigheden acht de raadsvrouw oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie -langer dan het voorarrest- niet passend. Zij is van mening dat oplegging van een voorwaardelijke werkstraf meer in de rede ligt met daarbij de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij dient meegewogen te worden dat verdachte voor wat betreft feit 2 (parketnummer 15/144152-20) reeds een Halt-straf heeft uitgevoerd. Verder heeft de raadsvouw aandacht gevraagd voor het feit dat verdachte zich fysiek en emotioneel niet vrij en veilig voelt binnen Harreveld.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen een ‘ripdeal’ gepleegd, door te doen alsof ze drugs wilden kopen en vervolgens met de drugs weg te lopen zonder te betalen. Aangever is achter hen aan gelopen, omdat hij betaald wilde worden. Vervolgens heeft verdachte als eerste een mes getoond en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] eveneens een mes getrokken. Aangever is bij het zien van de messen weggerend en verdachte en de twee medeverdachten zijn achter hem aan gerend. Vervolgens heeft in elk geval medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens het rennen aangever meermalen met een mes gestoken. Niet is komen vast te staan dat verdachte ook heeft gestoken. Achteraf is vastgesteld dat aan aangever twee steekwonden in de rug en twee steekwonden in de arm zijn toegebracht. Er is aan aangevers zakken gevoeld en hij heeft geld aan (een van) de verdachten moeten afstaan. Ook is de scooter van aangever door de verdachten meegenomen, waarbij de rechtbank ervan uit gaat dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de scooter zijn weggereden en dat verdachte later ook op de scooter heeft gereden en deze die nacht ergens heeft achtergelaten.
Hoewel de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw volgt voor wat betreft de omstandigheid dat verdachte niet zelf heeft gestoken, kan hij als medepleger van dit feit daarvoor wel mede verantwoordelijk worden gehouden.
Verdachte heeft zich samen met de twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, dat voor het slachtoffer nog veel erger had kunnen aflopen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bij het plegen van het feit is het bemachtigen van een geringe hoeveelheid drugs (5 gram hasj) en geld (drie euro) leidend geweest en is geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van het slachtoffer. Een feit als dit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor het slachtoffer, maar veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in sterke mate gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, wat in dit geval ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer voelt zich als gevolg van het incident erg onveilig en heeft moeite met het vertrouwen van mensen. Om het incident te verwerken heeft het slachtoffer inmiddels (weer) een GGZ-verwijzing gekregen van de huisarts. Daarnaast wordt het slachtoffer geconfronteerd met ontsierende littekens op zijn lichaam.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd van 22 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte PO.
Uit het PO blijkt dat het gedrag van verdachte te classificeren is als een normoverschrijdende-gedragsstoornis en een periodiek explosieve stoornis, en dat er sprake is geweest van drugsverslaving. Verdachte heeft een te geringe draagkracht om de eisen van het dagelijks leven aan te kunnen, hij overschrijdt regels in meerdere situaties (thuis, school en instellingen), is verbaal dreigend en fysiek agressief, is zelfbepalend, leeft sterk in zijn eigen realiteit en heeft een slecht ontwikkeld geweten. Tevens is er sprake van een forse afweer van gevoelens van somberheid en machteloosheid. De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte is ernstig bedreigd. De stoornissen en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling hebben de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde echter niet beïnvloed. De kans op recidive is ‘matig-hoog’ en de beschermende factoren zijn gering. Er is sprake van een onrijpe persoonlijkheid, waarvan de verdere ontwikkeling bedreigd is. Verdachte trekt sinds hij niet meer thuis woont veelal op met jongeren die net als hij uithuisgeplaatst zijn. Er lijkt bij het delict geen sprake te zijn geweest van groepsdruk. Geadviseerd wordt verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, volledig toe te rekenen.
- de over verdachte uitgebrachte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, van 16 november 2020, uitgebracht door [naam raadsonderzoeker] .
In voornoemde rapportage komt onder meer naar voren dat de Raad zich conformeert aan het advies uit het PO. Gelet op de ernst van het feit in relatie met de kwetsbare ontwikkeling van verdachte en het feit dat er voorheen geregeld sprake was van wegloopgedrag, drugsgebruik en omgang met antisociale vrienden, acht de Raad het van belang dat de noodzakelijk geachte behandeling ook strafrechtelijk wordt geborgd door middel van toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.
De Raad adviseert de rechtbank om verdachte bij een veroordeling een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waaraan algemene en bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam raadsvertegenwoordiger] namens de Raad voornoemd advies gehandhaafd en daarbij opgemerkt dat het positief is dat verdachte open lijkt te staan voor therapie, omdat een meewerkende houding daarin de kans op recidive zal verkleinen. De Raad heeft aanvullend nog de dadelijke uitvoerbaarheid van dit vonnis geadviseerd, gelet op de ernst van het feit en de hoge kans op recidive. Het ondergaan van jeugddetentie heeft in dit stadium geen meerwaarde en zal de positieve vorderingen die verdachte intussen heeft gemaakt doorkruisen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 november 2020 van mevrouw [naam gezinsmanager] als gezinsmanager verbonden aan Jeugdbescherming, regio Amsterdam (hierna ook: JBrA).
Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat JBrA, in samenwerking met de Raad, heeft geadviseerd dat er toezicht en begeleiding moet komen voor verdachte om de kans
op recidive zo klein mogelijk te houden. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde feit, is het van belang dat verdachte de consequenties ervaart van zijn handelen in de vorm van toezicht en begeleiding.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam gezinsmanager] zich achter het advies van de Raad geschaard. [naam gezinsmanager] heeft aangegeven dat verdachte op dit moment op basis van een machtiging tot gesloten jeugdhulp binnen Harreveld is geplaatst. Verdachte doet het daar goed. Hij lijkt zich meer open te stellen op de groep en is gemotiveerd voor school en therapie. Daarnaast is het positief dat verdachte uit zijn eigen omgeving is gehaald, aangezien hij veel vrienden had die een negatieve invloed op hem hadden. JBrA is van mening dat het goed zou zijn om hupverlening in te zetten voor verdachte gericht op het behandelen van onverwerkte woede ten aanzien van de echtscheiding van zijn ouders en de onverwerkte emoties als gevolg van zijn uithuisplaatsing. De verwachting is dat intensieve en langdurige behandeling nodig is voor verdachte. Op dit moment wordt gekeken naar mogelijke vervolgplekken voor verdachte, zoals de instelling ‘Hand in Hand’. Dit is een JeugdzorgPlus voorziening waar jongeren leren omgaan met meer vrijheden en verantwoordelijkheid en re-integratie in de maatschappij. Binnenkort zal verdachte richting onbegeleid verlof gaan en dat proces dient goed gemonitord te worden.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, alsmede de onderlinge rolverdeling. Gelet op al deze omstandigheden is in beginsel een jeugddetentie van geruime duur passend en geboden. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest niet op zijn plaats is. Hierbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij first offender is. Ook is meegewogen dat verdachte 44 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat hij zich, sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis, aan alle voorwaarden heeft gehouden waaronder de afspraken met en aanwijzingen van JBrA. Het in dit stadium terugsturen van verdachte naar een justitiële jeugdinrichting zal de positieve vorderingen die verdachte reeds heeft gemaakt doorkruisen, wat niet wenselijk is.
De rechtbank zal daarom een groot deel van de aan verdachte op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Aan de op te leggen straf zullen algemene en bijzondere voorwaarden -zoals door de Raad is geadviseerd- worden verbonden met een proeftijd van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met JBrA noodzakelijk. Nu de noodzaak tot behandeling van verdachte groot is, ziet de rechtbank aanleiding om dit via het opleggen van bijzondere voorwaarden te waarborgen.
De bijzondere voorwaarden zullen blijven gelden zolang de JBrA dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht. Evenals de Raad, de officier van justitie en de raadsvrouw, acht de rechtbank een contactverbod met de twee medeverdachten passend en geboden, welk verbod als bijzondere voorwaarden zal worden opgelegd.
Omdat het een zeer ernstig feit betreft en de rechtbank het van belang vindt dat verdachte de consequenties van het delict ervaart, is naar het oordeel van de rechtbank, naast een (on)voorwaardelijke jeugddetentie en de bijzondere voorwaarden waaraan verdachte zich moet houden, ook een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren op zijn plaats.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden en toezicht
Gelet op de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten diefstal met geweld en bedreiging van geweld (in vereniging) en afpersing (in vereniging), en gelet op het feit dat er zorgen bestaan over het gewelddadig gedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.1. Vordering benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft middels gemachtigde mr. L. Korfker een vordering tot schadevergoeding van € 5.785,18 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 785,18 bestaat uit:
-eigen risico ambulancekosten van € 226,50
-kleding € 250,- (bestaande uit een jas van € 150,-, broek € 50,- en een trui € 50,-)
-bril van € 100,-
-helm van € 100,-
-muntgeld € 3,-
-pleisters € 9,37
-daggeldvergoeding ziekenhuis € 28,-
-parkeerkosten in verband met slachtoffergesprek € 4,55
-kilometervergoeding € 63,76.
Bij de gevorderde bedragen is rekening gehouden met de afschrijvingskosten van de goederen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 5.000,- wegens immateriële schade. Ter onderbouwing is namens de benadeelde partij aangevoerd dat het slachtoffer nog dagelijks kampt met de gevolgen van wat hem door de verdachten is aangedaan. Steken met een mes nabij de ruggengraat levert immers een behoorlijke kans op fors blijvend letsel op omdat vitale delen van het lichaam geraakt kunnen worden. Nu, maanden na het voorval, is het slachtoffer nog steeds angstig, wantrouwend en op zijn hoede. Om het voorval een plek te kunnen geven heeft het slachtoffer (wederom) om een GGZ verwijzing bij de huisarts gevraagd en deze gekregen. Naast het feit dat het slachtoffer psychische klachten heeft na de steekpartij heeft hij ook te kampen met fysieke klachten. Met name het litteken op zijn rug doet pijn bij veranderingen van het weer en stressfactoren. Daarbij komt dat de littekens erg ontsierend zijn, wat confronterend is voor het slachtoffer.
7.1.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gevraagde materiële en immateriële schade toe te wijzen nu deze rechtstreeks voortvloeit uit het feit en voldoende is onderbouwd, met uitzondering van de post ‘helm’ van € 100,- omdat de helm alsnog bij de politie kan worden opgehaald. Met het oog hierop acht zij een bedrag van € 5.685,18 toewijsbaar. De officier van justitie heeft gevorderd om het toe te wijzen bedrag hoofdelijk op te leggen en te vermeerderen met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
7.1.3. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht de gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd. Wel merkt zij op dat de helm, gelet op de inhoud van het dossier, geretourneerd moet kunnen worden aan de aangever. Gelet hierop verzoekt zij om die kostenpost van € 100,- af te wijzen. Ook de gevorderde € 150,- voor de jas is aan de hoge kant, nu ter zitting is komen vast te staan dat de jas in 2011 door aangever is aangeschaft. Met het oog op de afschrijving, kan de restwaarde van de jas door het lange tijdsverloop op nul worden gesteld.
7.1.4. Oordeel van de rechtbank
Gelet op de onderbouwing van de gestelde materiële schade, is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 585,18 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank laten meewegen dat de post ‘helm’ van € 100,- van het totale bedrag afgetrokken dient te worden en dat de restwaarde van de jas van het slachtoffer, gelet op het lange tijdsverloop, begroot kan worden op € 50,-. De overige posten zijn voldoende onderbouwd en het bedrag van € 585,18 zal dan ook worden toegewezen.
Ook komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat dit een ernstig feit betreft, waar de benadeelde partij letsel en blijvende littekens aan de rug en arm heeft opgelopen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat dit een traumatiserende ervaring is geweest voor de benadeelde partij, die hieraan gevoelens van angst, wantrouwen en onveiligheid heeft overgehouden. In aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt het totaalbedrag van de geleden schade van de benadeelde partij daarom vast op een bedrag van € 5.585,18 (bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade) en zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: beroving en afpersing in vereniging), aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.1. Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft, via zijn wettelijk vertegenwoordiger [moeder van het slachtoffer] , een vordering tot schadevergoeding van € 749,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 (parketnummer 15/144152-20) tenlastegelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit het aankoopbedrag van de beschadigde laptop (te weten een Acer Chromebook).
7.2.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 707,44, nu dit bedrag voldoende is onderbouwd, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De vordering dient voor het overige deel niet ontvankelijk verklaard te worden.
7.2.3. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van deze vordering verzocht en subsidiair om de vordering niet ontvankelijk te verklaren, nu het causale verband tussen de stafbare gedragingen van verdachte en de schade die wordt gevorderd ontbreekt.
7.2.4. Oordeel van de rechtbank
Gelet op de vrijspraak voor dit feit, komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze vordering. De benadeelde partij [aangever 2] zal daarom niet in de vordering worden ontvangen. De rechtbank wijst erop dat de benadeelde partij deze vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 (parketnummer 15/144152-20) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten (15/158777-20) heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten (15/158777-20) de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
honderdtachtig(
180) dagenjeugddetentie.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
honderdzesendertig (136) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten
vierenveertig (44) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de Jeugdbescherming, regio Amsterdam, in het kader van de Toezicht & Begeleiding en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de Jeugdbescherming, regio Amsterdam te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan zijn woontraject bij het Anker van Horizon te Harreveld of een soortgelijke instelling;
- zich aan de geldende regels en afspraken van het Anker zal houden;
- onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan behandeling gericht op zijn drugsgebruik;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , tenzij de jeugdreclassering anders oordeelt.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming, regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
dertig(
30) dagenjeugddetentie.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vorderingen benadeelde partijen
Vordering [aangever 1] (feit 1 parketnummer 15/158777-20)
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 1]geleden schade, te weten tot een bedrag van € 5.585,18, bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel.
Maatregel tot schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.585,18, (bestaande uit
€ 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van de) medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering [aangever 2] (feit 2 parketnummer 15/144152-20)
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.W. Moors en mr. G. Drenth, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Nourozi Oranje,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2020.
Mr. J.W. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.