ECLI:NL:RBNHO:2020:10314

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
15/254223-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs met nietigheid van dagvaarding in zaak B onder 1

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in harddrugs. De rechtbank heeft de zaken onder de parketnummers 15.254223-18 en 15.254252-18 gevoegd behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van amfetamine, cocaïne, MDMA en andere verdovende middelen in de periode van 24 september 2017 tot en met 14 februari 2018. Tijdens de zitting op 24 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. S.P. Visser, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlasteleggingen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.A. Groenendijk, vrijspraak heeft bepleit voor het in zaak A tenlastegelegde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding in zaak B onder 1 nietig is, omdat de tenlastelegging onvoldoende concreet was. De rechtbank heeft echter de overige tenlasteleggingen in zaak A en B onder 2 bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 96 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en de positieve ontwikkeling in zijn leven, zoals het jaar abstinentie van drugs. De rechtbank heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de verdachte zou zijn en heeft gekozen voor een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 105,- aan de verdachte moet worden teruggegeven, omdat niet is vastgesteld dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.254223.18 + 15.254252.18 (ttz gev.)
Uitspraakdatum: 8 december 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De compaszaak met parketnummer 15/700053-17 is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de GPS zaken met bovenvermelde parketnummers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S.P. Visser en van hetgeen door verdachte en mr. I.A. Groenendijk, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
15.254223.18 (zaak A):
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 24 september 2017 tot en met 9 november 2017 te Tuitjenhorn, gemeente Schagen, en/of Wieringenwaard, gemeente Hollands Kroon, en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of cocaine en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of MDMA en/of 2C-B (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
15.254252.18 (zaak B):
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Wieringerwaard, gemeente Hollands Kroon
opzettelijk aanwezig heeft gehadongeveer 530 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine en/of ongeveer 19 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine en/of ongeveer 19 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 november 2017 tot en met 14 februari 2018 te Wieringerwaard, gemeente Hollands Kroon, en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of cocaine en/of MDMA (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank dient te beoordelen of de in zaak B onder 1 ten laste gelegde voldoet aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding worden gesteld. De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Aan verdachte is in zaak B onder 1 ten laste gelegde dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan het bezit van amfetamine, cocaïne en MDMA.
Op 15 februari 2018 is bij een doorzoeking in een boerderij in Wieringerwaard, waar verdachte samen met anderen verbleef, een hoeveelheid amfetamine, cocaïne en pillen, bevattende MDMA, aangetroffen. Uit het procesdossier blijkt dat deze verdovende middelen, onder meer, zijn aangetroffen in gemeenschappelijke ruimtes in de boerderij. Er is veel meer aangetroffen dan de genoemde hoeveelheden in de tenlastelegging. Uit het dossier wordt niet aanstonds duidelijk welke van deze middelen en in welke hoeveelheid volgens het openbaar ministerie aan verdachte moeten worden toegerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verwijt zoals in zaak B onder 1 ten laste gelegd onvoldoende concreet is en wel zodanig, dat niet duidelijk is waartegen verdachte zich dient te verweren.
De rechtbank zal daarom de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde.
De dagvaarding voor het overige is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is
ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier, meer in het bijzonder de verklaringen van de getuigen Bellis en Schouten, enkel kan worden vastgesteld dat verdachte verdovende middelen heeft verkocht in de periode van half november 2017 tot februari 2018. Zij heeft de rechtbank dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van het in zaak A tenlastegelegde.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, rekening houdend met de ouderdom van de feiten, aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf van beperkte duur moet worden opgelegd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
15.254223.18 (zaak A):
hij in de periode 24 september 2017 tot en met 9 november 2017 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en cocaïne en MDMA en 2C-B.
15.254252.18 (zaak B):

2.hij in de periode 13 november 2017 tot en met 14 februari 2018 in Nederland opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en cocaïne.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B, feit 2, telkens:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan vijf maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen. Het gebruik van harddrugs gaat vaak gepaard met de door de gebruikers daarvan gepleegde vermogenscriminaliteit. De verdachte heeft zich hier geen enkele rekenschap van gegeven en was kennelijk alleen maar uit op eigen financieel gewin. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij vrijwel direct na een eerdere aanhouding en inverzekeringstelling is doorgegaan met de handel in harddrugs.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 september 2020 van L. Schol als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard
;
-het voortgangsverslag toezicht, gedateerd 18 november 2020 van [toezichthouder], 1e toezichthouder GGZ Fivoor Heerhugowaard.
In de rapportage concludeert GGZ Fivoor – kort en zakelijk weergegeven – dat een slecht sociaal netwerk, de verslavingsproblematiek van verdachte (momenteel in remissie), alsmede de psychische problematiek delict gerelateerd zijn. Er is bij verdachte sprake van meerdere psychische stoornissen. Naast ADHD waren er vermoedens van een stoornis binnen het autismespectrum, dat nu officieel is gediagnosticeerd. Verdachte is enerzijds periodes psychisch instabiel waardoor de kans op het gebruik van middelen toeneemt en de kans op zorgelijk en strafbaar gedrag wordt vergroot. Anderzijds is verdachte sterk beïnvloedbaar gebleken en is hij beperkt in staat om de gevolgen van zijn acties te overzien. Door middelengebruik worden deze gedragskenmerken versterkt en neemt de kans op strafbaar gedrag toe. Positief is te noemen dat verdachte een jaar abstinent is van drugs. Hierdoor kon er gedurende het lopende toezicht stabiliteit georganiseerd worden binnen de sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Zo beschikt hij over een woning, is er geen sprake van een schuldenlast, heeft betrokkene een legale inkomstenbron en ontvangt betrokkene intensieve ambulante begeleiding en (medicamenteuze) behandeling van de forensische GGZ. De combinatie van intensieve behandeling van de GGZ en de controlerende en begeleidende functie van de reclassering blijkt tot dusver succesvol. Om recidive in de toekomst te voorkomen is het van belang dat het huidig plan van aanpak wordt doorgezet. De komende periode in het huidige toezicht zal worden gebruikt om meer stabiliteit te vergaren en vooral te behouden op verschillende leefgebieden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou bovengenoemd plan doorkruizen en de recidivekans op termijn alleen maar verhogen.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat het nu beter met hem gaat, maar dat het nog niet zo soepel gaat als het hoort te gaan. Hiervoor heeft hij geen verklaring. Verdachte is in het bezit van een eigen woning en kan als loodgieter aan de slag. Verdachte heeft, hoewel het hem op bepaalde moment moeite kost, een jaar lang geen drugs gebruikt. Verdachte is bereid en in staat een taakstraf uit te voeren.
De casemanager van de GGZ Noord-Holland, [casemanager], en de 1e toezichthouder van GGZ Fivoor [toezichthouder] hebben op de terechtzitting als getuige de rapportage toegelicht en hebben bevestigd dat verdachte onder het huidige toezicht zijn afspraken goed nakomt en zich houdt aan de voorwaarden. Zij hebben bepleit het toezicht voort te zetten, met dien verstande dat zij er de voorkeur aan geven het nu geldende alcoholverbod niet op te nemen, omdat het moeilijk te handhaven is en het verbod niet veel toevoegt op dit moment.
GGZ Fivoor adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen en maatschappelijke opvang, drugsverbod en het houden aan aanwijzingen met betrekking tot alcoholgebruik.
Alles afwegende, rekening houdend met de ouderdom van de feiten, het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de LOVS oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 96 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, moet worden opgelegd.

8.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal worden verklaard, nu verdachte dit geld heeft verdiend met de handel in drugs.
De raadsvrouw heeft verzocht het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte terug te geven nu niet kan worden vastgesteld dat dit van enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 105,- aan hem dient te worden teruggegeven, nu niet is vastgesteld dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding met betrekking tot het ten laste gelegde in zaak B onder 1 nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A en zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
96 (zesennegentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich zeven dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Fivoor op het Stationsplein 21 in Heerhugowaard. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door GGZ-NHN en/of de verslavingszorg, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische
opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- indien dit nodig wordt geacht, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt en zal meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt dat veroordeelde geen alcohol mag drinken. Veroordeelde werkt mee aan de controle van dit eventuele verbod.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte voorts tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 105,-
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. S.J. Riem en mr. S. Bek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.