ECLI:NL:RBNHO:2020:10046

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/3787
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gebiedsverbod aan een activiste in verband met de Landelijke Sinterklaasintocht 2018

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een activiste, en de burgemeester van de gemeente Zaanstad. Eiseres had een gebiedsverbod opgelegd gekregen in verband met de Landelijke Sinterklaasintocht van 2018, op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. De burgemeester vreesde dat eiseres de openbare orde zou verstoren tijdens het evenement, gezien haar eerdere aanhoudingen en haar betrokkenheid bij actiegroepen die zich verzetten tegen de figuur van 'Zwarte Piet'. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen, omdat er ernstige vrees bestond voor verstoring van de openbare orde. De rechtbank concludeerde echter ook dat de burgemeester ten onrechte enkele andere omstandigheden had betrokken bij zijn besluitvorming en dat de motivering van het besluit gebreken vertoonde. Desondanks werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van mening was dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Eiseres voerde aan dat haar mensenrechten waren geschonden, maar de rechtbank ging hier niet in mee, omdat zij niet voornemens was op vreedzame wijze voor mensenrechten op te komen. De rechtbank veroordeelde de burgemeester tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag,
en
de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder
gemachtigde: mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres onder verwijzing naar artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevolen zich van 16 november 2018 8:00 uur tot 17 november 2018 20:00 uur verwijderd te houden uit het gebied zoals aangegeven op de bij het besluit behorende bijlage en daarbij de aanwijzingen van de politie op te volgen. Dat gebied omvatte een deel van (het centrum van) Zaandam.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 20 december 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 13 januari 2020 heeft eiseres stukken ingediend.
Gedateerd 16 januari 2020, binnengekomen op 21 januari 2020, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 31 januari 2020. Toen zijn namens verweerder mr. M. Guimaraes en mr. J. Pot, beide ambtenaar bij de gemeente, verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft die dag schriftelijk verzocht om aanhouding wegens ziekte. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het reeds voor de zitting schriftelijk aan verweerder gedane verzoek, waarop verweerder eerder weigerachtig had gereageerd, herhaald om alsnog volledige, niet deels weggelakte, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen.
Verweerder heeft vervolgens een brief van 6 november 2018 van de politie met als bijlage “Bestuurlijke rapportage” (de bestuurlijke rapportage) ingezonden zonder weglakkingen en alleen nog verzocht om beperking tot de rechtbank van de kennisneming van het daarin opgenomen adres van eiseres en de naam/namen en enige andere op die persoon/personen betrekkingen hebbende gegevens van de politieambtenaar/ren. Eiseres heeft zich over het verzoek uitgelaten en daarbij aangegeven in te stemmen met kennisneming door de rechtbank voor zover de gevraagde beperking gerechtvaardigd wordt geacht.
Eiseres heeft zich op 15 mei 2020 nader uitgelaten over de bestuurlijke rapportage.
Bij beslissing van 3 juni 2020 heeft de rechtbank de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 19 oktober 2020. Eiseres heeft zich met een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel (een telefoonverbinding) laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. F.A. Braaksma, jurist in dienst van de gemeente.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
a. Op 17 november 2018 heeft in Zaandam het evenement “de Landelijke intocht van Sinterklaas 2018” (de intocht) plaatsgevonden.
b. Eiseres is een activiste. Zij heeft bezwaren tegen de racistische stereotypering van mensen met een donkere huidskleur met de kenmerken en gedragingen van de figuur van “Zwarte” Piet.
c. In november 2016 is eiseres in Rotterdam aangehouden na de intocht van Sinterklaas in Maassluis.
d. Bij de brief van 6 november 2018 heeft een (…) van de politie, Eenheid Noord-Holland, Dienst Regionale recherche, aan verweerder de hiervoor reeds aangehaalde bestuurlijke rapportage, gedateerd 12 november 2018, toegezonden.
c. Eiseres was in 2018 [functie] van de op 2 november 2018 opgerichte Stichting Majority Perspective (de stichting). De stichting heeft op 2 november 2018 via sociale media aangekondigd te trachten de intocht te stoppen. Zij kondigde een civielrechtelijk kort geding aan. In dat kort geding vorderde de stichting onder meer verweerder, althans de gemeente Zaanstad, te doen bevelen dat de figuur van “Zwarte” Piet bij de intocht werd ontdaan van alle racistische stereotyperende kenmerken en gedragingen. De zitting was 13 november 2018. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft de vorderingen op 14 november 2018 afgewezen (ECLI:NL:RBNHO:2018:10193).
d. Op 13 november 2018 is het primaire besluit in Haarlem op straat na de zitting bij de rechtbank aan eiseres uitgereikt.
2. Verweerder heeft aan het gebiedsverbod in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat hem uit inlichtingen van politie en informatie op sociale media is gebleken dat er een risico is dat eiseres zich op 16 en 17 november 2018 in Zaanstad zal bevinden en zich in de buurt van de intocht en de opbouw daarvan zal ophouden, dat uit een dreigingsanalyse van de politie en uit informatie op sociale media naar voren is gekomen dat de aanwezigheid van eiseres een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid tijdens en in de aanloop naar de intocht, dat eiseres via diverse wegen aangegeven heeft acties te willen verrichten die er op gericht zijn de intocht te doen stoppen en dat eiseres niet bereid was tot het maken van afspraken over of het geven van inzicht in de door “hem” geplande activiteiten op 16 en 17 november 2018. In het besteden besluit verwijst verweerder in aanvulling op het primaire besluit naar de bestuurlijke rapportage. Verweerder voert daarin verder aan dat hij uit de bestuurlijke rapportage afleidt dat eiseres (waarschijnlijk) lid is van een of meer actiegroepen – Grauwe Eeuw en de stichting - die hebben aangegeven niet te zullen demonstreren, maar de intocht te willen stoppen met acties en dat eiseres op 12 februari 2018 is aangehouden in verband met bedreiging naar aanleiding van een reactie op een bericht waarin een prijs op het hoofd van Sinterklaas is gezet en “een dubbele prijs als alle kinderen er getuige van zijn, en massaal onder zijn hersenen en botsplinters bedekt zitten”. Verweerder vreesde voor verstoring van de openbare orde. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat het evenement een groot publiek trekt waaronder hoofdzakelijk kinderen, heeft verweerder het noodzakelijk geacht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde.
3. Op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk zijn te achten voor de handhaving van de openbare orde.
4. Zoals de voorzieningenrechter in zijn hiervoor aangehaalde vonnis ook al overwoog, wordt er al jaren discussie gevoerd over de uitbeelding van de figuur van Piet in het Sinterklaasfeest. In 2015 heeft het VN-Comité bij het Internationaal Verdrag tot uitbanning van Rassendiscriminatie zich op het standpunt gesteld dat “Zwarte” Piet wordt afgebeeld op een manier die een afspiegeling is van negatieve beelden over mensen van Afrikaanse afkomst. Ook het College voor de Rechten van de Mens heeft aangegeven dat er discriminerende aspecten kleven aan de figuur van Piet. Ook de Kinderombudsman heeft aanbevolen om de figuur van Piet zodanig aan te passen dat kinderen geen negatieve effecten meer ervaren. De NTR, die de intocht mede organiseert en op televisie uitzendt, was voornemens vijf Pieten mee te nemen naar de intocht, waarvan het zwart op hun gezichten werd veroorzaakt door roet uit een schoorsteen. De NTR deelde de voorzieningenrechter echter ook mee geen invloed te hebben op de verbeelding van andere Pieten bij de intocht. In de jaren voor 2018 zijn er in of rond de intocht van Sinterklaas - meer of minder gewelddadige - confrontaties geweest, waaronder tussen voor- en tegenstanders van (on)gewijzigde handhaving van de figuur Piet. Verweerder heeft gebieden aangewezen in de omgeving van het centrum van Zaandam waarop tijdens de intocht mocht worden gedemonstreerd.
Eerdere activiteiten eiseres
5. Verweerder beroept zich op de eerder reeds aangehaalde, eerdere activiteiten die hij op basis van de bestuurlijke rapportage aan eiseres toerekent. De bestuurlijke rapportage bevat een overzicht van kennelijk uit politiegegevens afkomstige contacten van eiseres met de politie, deels bestaande uit tegen haar gerezen verdenkingen en deels door haar zelf bij de politie gemelde, tegen haar gerichte misdrijven van derden. Daarnaast zijn een of meer uitingen op sociale media vermeld die in de rapportage aan eiseres worden toegeschreven en zijn vermeldingen van en over eiseres in andere bronnen opgenomen. Daarnaast zijn gegevens vermeld over anderen en worden activiteiten en uitingen van een actiegroep, de Grauwe Eeuw, weergegeven.
6. Eiseres betoogt dat de bestuurlijke rapportage onjuiste informatie bevat. Zo is eiseres in 2013 niet aanwezig geweest bij een demonstratie tegen Michiel de Ruyter en evenmin bij een demonstratie tijdens een eerdere intocht op 15 november 2014 te Gouda. Eiseres is op 17 november 2017 niet aangehouden, en zij heeft op 24 april 2018 geen actie tegen Tivoli gestart. Voorts is eiseres – anders dan in de bestuurlijke rapportage is vermeld – een klachtprocedure gestart tegen de weigering door de politie van het opnemen van haar aangifte wegens intimidatie. Ten onrechte is opgenomen in de bestuurlijke rapportage dat eiseres lid dan wel betrokken is bij de Black Panthers. Eiseres is enkel [functie] van de stichting Majority Perspective. Verder heeft eiseres aangifte gedaan naar aanleiding van een aanval op haar op 26 oktober 2016. Zij betwist te hebben gereageerd op Facebook naar aanleiding van haar mishandeling. Uit een door eiseres overgelegde berichtenwisseling die op Facebook is geplaatst, blijkt volgens haar dat zij ten onrechte op 12 februari 2018 is aangehouden wegens verdenking van bedreiging van de figuur van Sinterklaas.
7. Hoewel in de bestuurlijke rapportage veel stellingen zijn opgenomen die niet op eiseres zien, zodat betwijfeld kan worden wat nu de exacte insteek was bij het opstellen van de rapportage en ook niet blijkt dat (…) het rapport op ambtseed heeft opgemaakt, zal de rechtbank zich in het licht van de betwistingen van eiseres beperken tot een beoordeling van de juistheid van de omstandigheden die zouden zien op eiseres en waarop verweerder zijn besluiten heeft gebaseerd. Overigens heeft verweerder, anders dan hij in het primaire besluit suggereert, niet zelf onderzoek op internet verricht, althans eigen bevindingen van hem op internet – en dan ten onrechte – niet als op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
8.1
Niet is in geschil dat eiseres in 2018 [functie] was van de op 2 november 2018 opgerichte Stichting Majority Perspective, die in 2018 het kort geding aanhangig heeft gemaakt om bepaalde uitingen bij de intocht tegen te houden, dan wel te verbieden. Die actie was echter, voor zover verweerder het tegendeel al wil beweren, niet een ondemocratische activiteit, zodat die op zichzelf niet kan onderbouwen dat eiseres de orde wilde verstoren tijdens de intocht.
8.2
Verweerder stelt dat eiseres ook behoorde tot de actiegroep Grauwe Eeuw. Hij voert aan dat eiseres die stelling in bezwaar niet heeft betwist. Het is juist dat eiseres in bezwaar alleen expliciet heeft ontkent lid te zijn (geweest) van de groepering Black Panthers. In de bestuurlijke rapportage stelt (…) zich echter op het standpunt dat eiseres “zeer waarschijnlijk” lid is van de actiegroep Grauwe Eeuw. Daarbij vermeldt (…) dat een van de bestuurders heeft aangegeven dat de beweging Grauwe Eeuw onder een andere naam – de stichting – is ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In beroep heeft eiseres, nadat verweerder voor het eerst in het bestreden besluit expliciet het standpunt heeft ingenomen dat eiseres (ook) lid is van Grauwe Eeuw, alsnog expliciet betwist, dat zij van die actiegroep deel uitmaakt. Ter zitting heeft zij nog nader toegelicht hoe volgens haar die groep in elkaar zou steken. Met de bestuurlijke rapportage heeft verweerder tegenover die gemotiveerde betwisting niet toereikend onderbouwd dat eiseres zelf vóór 2 november 2018 deel uitmaakte van die actiegroep, omdat (…) daar zelf in de rapportage niet volledig van overtuigd is en in de rapportage geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die die conclusie zouden wettigen. Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft ook geen ander bewijs ter zake aangedragen. Dat neemt overigens niet weg dat eiseres wel banden heeft met een of meer personen die van die actiegroep deel uitmaken (of –maakten). Zo was [naam 1] , waarvan eiseres – ter zitting - erkent dat hij betrokken was bij de actiegroep, samen met eiseres aanwezig bij het kort geding. Voorts is zij internetvriend van diezelfde [naam 1] , aangezien zij, zoals hierna nog wordt overwogen, wel met hem gecommuniceerd heeft over het bericht dat op 12 februari 2018 tot haar aanhouding leidde. In de bestuurlijke rapportage is daarover immers – onbestreden – opgenomen dat eiseres zelf op 13 februari 2018 via een sociaal medium liet weten dat zij was aangehouden omdat zij degene kent die het – richting Sinterklaas dreigende - bericht op dat medium had geplaatst.
8.3
Eiseres heeft voorts wel nadrukkelijk verklaard dat zij niet voornemens was om bij de intocht te gaan
demonstreren, terwijl zij zich wel beroept op haar vrijheden om dat te doen. Ter zitting heeft eiseres echter wel verklaard dat zij voornemens was te gaan “monitoren” en dus wel van plan was naar de intocht toe te gaan. Verweerder is er dus terecht van uitgegaan dat eiseres naar de intocht wilde komen.
8.4
Zoals hiervoor reeds is overwogen, was eiseres met haar medestanders voornemens via een kort geding de intocht te doen stoppen. Uit het stellige bericht op sociale media dat in de bestuurlijke rapportage wordt aangehaald, en waarin de stichting aangeeft de intocht te willen stoppen, in combinatie met het feit dat eiseres wel voornemens was naar Zaandam te gaan, maar niet te gaan demonstreren, terwijl die mogelijkheid wel is geboden door verweerder, heeft verweerder kunnen afleiden dat eiseres ook andere middelen wilde gaan inzetten die tot gevolg konden hebben dat de orde tijdens de intocht zou worden verstoord. Dat zij voornemens was – uitsluitend – Sinterklaas en de Pieten (vriendelijk) te verwelkomen zoals vele andere volwassenen en kinderen, kan uit haar verklaringen namelijk niet worden afgeleid.
8.5
Verweerder heeft tegenover de betwisting van eiseres niet toereikend onderbouwd dat eiseres niet bereid was tot het maken van afspraken over haar bezoek aan de intocht. Hij heeft immers, hoewel daar voldoende tijd en gelegenheid voor was, niet voorafgaand aan zijn primaire besluit een voornemen uitgebracht, waarop zodanig overleg had kunnen volgen. Op dergelijk overleg kan verweerder in dit verband dus niet doelen. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder eerder een dergelijk gesprek heeft gehad met enkele tegenstanders van “Zwarte” Piet, maar dat moet al een maand of anderhalf voor de intocht en het kort geding zijn geweest [1] . Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij dat gesprek heeft gehad met een aantal bestuursleden van Stichting Majority Perspective. Maar die stelling kan niet juist zijn, omdat de stichting eerst 2 november 2018 is opgericht. Dat verweerder eiseres anderszins expliciet voor dat eerdere gesprek had uitgenodigd om met haar afspraken te maken (dan wel met haar te spreken over haar voornemens), is niet gebleken. Verweerder heeft derhalve niet onderbouwd dat eiseres niet bereid was tot het maken van afspraken. Dat hij met een of meer andere actievoerders wel overleg zou hebben gevoerd, doet aan die constatering niet af.
8.6
Niet is in geschil dat de op Facebook geplaatste bedreiging aan de figuur van Sinterklaas, die tot de aanhouding van eiseres op 12 februari 2018 heeft geleid, door een van de aan de ‘Grauwe Eeuw’ gelieerde personen is geplaatst. Eiseres betwist dat zij op dat bericht zou hebben gereageerd. In beroep heeft zij ter onderbouwing van die betwisting een moeilijk leesbare print van een facebookbericht overgelegd, waarop in dit verband zou worden gedoeld. Daarin is het hiervoor onder overweging 2 aangehaalde bericht over de “prijzen op het hoofd van Sinterklaas” vermeld. Dat bericht is, zo blijkt daar uit, afkomstig van [naam 1] en enige reacties daarop zijn afkomstig van “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ”. Eiseres stelt dat zij niet de daar bedoelde [naam 2] of [naam 3] is. In de bestuurlijke rapportage heeft (…) echter verklaard dat er drie accounts van eiseres op Facebook zijn gevonden. Op het eerder, onder 8.2, reeds aangehaalde Facebookbericht van 13 februari 2018 heeft eiseres verklaard dat zij 12 februari 2018 was aangehouden omdat zij degene kent die het bericht had geplaatst. Dat is een aanwijzing dat zij inderdaad op het dreigende bericht had gereageerd. Daarbij komt dat, hoewel eiseres betwist dat zij gereageerd heeft op deze post, zij er ook niet nadrukkelijk afstand van heeft genomen. Daarom valt te billijken dat verweerder de reactie op het dreigement aan eiseres toerekent en dus bij de oordeelsvorming heeft betrokken.
Tussenconclusie ten aanzien van de feitelijke grondslag van het besluit
9.1
Uit de vorige overweging volgt dat verweerder zijn besluit terecht heeft gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres van plan was naar de intocht te komen, dat daarbij andere acties in beeld waren dan (vreedzaam) demonstreren, dat eiseres leden van de Grauwe Eeuw kent en dat zij wel op een of andere manier – maar niet als (primaire) bedreiger zoals verweerder suggereert – betrokken was bij de bedreiging die tot haar aanhouding op 12 februari 2018 heeft geleid. Voorts staat vast dat zij in 2016 ook was aangehouden in verband met activiteiten gericht tegen de intocht in 2016 in Maassluis. Verder heeft verweerder ook rekening kunnen houden met het feit dat de intocht in eerdere jaren – elders - tot openbare-ordeproblemen aanleiding heeft gegeven.
9.2
Ten onrechte heeft verweerder echter in zijn beoordeling betrokken, dat eiseres niet bereid was afspraken te maken of inzicht te geven in haar voorgenomen activiteiten en dat eiseres lid was van de Grauwe Eeuw. Het feit dat eiseres [functie] was van de stichting en het feit dat de stichting een kort geding had aangespannen, zijn op zichzelf geen relevante omstandigheden voor zijn beoordeling, omdat het inzetten van een dergelijk rechtsmiddel nog niet wijst op het gaan verstoren van de openbare orde.
9.3
Overigens verwijst verweerder in het primaire besluit nog wel naar een “dreigingsanalyse”, maar een dergelijk bewijsmiddel heeft hij niet overgelegd.
9.4
Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat alle omstandigheden in de bestuurlijke rapportage in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Dat standpunt ondersteunt zijn beoordeling in het bestreden besluit echter niet, omdat verweerder ter zitting ook heeft erkend dat de in de bestuurlijke rapportage (gestelde) misdrijven – bedreigingen en geweld - gericht tegen eiseres niet relevant zijn voor zijn beoordeling. Bovendien heeft eiseres nog een groot aantal andere feiten gemotiveerd betwist die niet direct relevant lijken voor de bestreden beslissing en heeft verweerder die betwistingen niet (alle) toereikend weerlegd Een aantal andere in de bestuurlijke rapportage vermelde omstandigheden zien ook helemaal niet op eiseres. Verweerder heeft naast zijn beroep op de onderlinge samenhang niet nader onderbouwd wat de relevantie van die omstandigheden zou zijn voor de oplegging van het gebiedsverbod aan eiseres.
10. Hoewel er dus aan de besluitvorming, met name de motivering, gebreken kleven, kon verweerder zich met de wel vaststaande en onder 9.1 weergegeven, op eiseres betrekking hebbende omstandigheden in redelijkheid op het standpunt stellen dat sprake was van ernstige vrees voor de verstoring door eiseres van de openbare orde bij de intocht, in de zin van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Verweerder was gelet hierop bevoegd om een gebiedsverbod aan eiseres op te leggen.
Overige beroepsgronden
11. Eiseres betoogt dat het gebiedsverbod niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is een lichte bevelsbevoegdheid die bedoeld is om in onverwachte en urgente situaties op te treden en niet om het recht op bewegingsvrijheid zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beperken. Eiseres voert voorts aan dat zij een mensenrechtenactiviste is. Verweerder heeft door het opleggen van een gebiedsverbod de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 9 december 1998 aangenomen Verklaring “Declaration on the Right and Responsibility of Individuals, Groups and Organs of Society to Promote and Protect Universally Recognized Human Rights and Fundamental Freedoms” [2] (door eiseres aangeduid als: United Nations Human Rights Defenders Declaration, hierna kortweg de Verklaring over mensenrechtenverdedigers) geschonden. Voorts voert eiseres aan dat de, zoals zij stelt, met geweld of dreiging gepaard gaande wijze waarop het primaire besluit aan haar is uitgereikt, consequenties moet hebben.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dreigende verstoring van de openbare orde een rechtvaardiging kan vormen voor de beperking van (grond)rechten, waaronder het recht op bewegingsvrijheid. Volgens verweerder was er gegronde vrees dat de aanwezigheid van eiseres bij het evenement een reële en acute bedreiging vormde voor de openbare orde. Hij heeft het algemeen belang en het belang van eiseres bij het respecteren van haar grondrechten in redelijkheid afgewogen. Het gebiedsverbod is beperkt in tijd en plaats, namelijk tot 36 uur en tot een gebied in (het centrum van) Zaandam, terwijl eiseres daar niet zelf woont of anderszins aanwezig moest zijn. Het ging daarbij alleen om de periode dat het evenement werd opgebouwd en het evenement plaatsvond. Het gebiedsverbod gaat daarom volgens verweerder niet verder dan strikt noodzakelijk is. Verweerder voert aan dat hij minder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van eiseres bij het zich die 36 uur vrijelijk in Zaandam in en rondom het gebied van de intocht begeven dan aan het algemeen belang dat is gelegen in het voorkomen van verstoring van de openbare orde en het beschermen van de veiligheid van de bezoekers van de intocht. Verweerder voert voorts aan dat de in de Verklaring over mensenrechtenverdedigers neergelegde beginselen en rechten eiseres niet kunnen baten. Indien het vanuit het oogpunt van de bescherming van de openbare orde noodzakelijk wordt geacht een gebiedsverbod op te leggen, staat die verklaring daaraan niet in de weg, aldus steeds verweerder. Verweerder voert verder aan dat de wijze van uitreiking van het primaire besluit niet af kan doen aan de geldigheid daarvan.
13. Ter beoordeling ligt voor of verweerder in het onderhavige geval op juiste wijze van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsverbod gebruik heeft gemaakt. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid gelden de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien de openbare orde met minder vergaande maatregelen kan worden gehandhaafd, dient daarmee te worden volstaan. Bovendien mag de beperking van de bewegingsvrijheid niet verder gaan dan nodig is voor het doel, strekkende tot de voorkoming van verdere verstoring van de openbare orde. Dit betekent dat de maatregel waardoor eiseres beperkt wordt in haar bewegingsvrijheid, niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk is en dat het gebied waarop het verbod ziet, zo beperkt mogelijk moet worden gehouden. De rechtbank acht de beperking in tijd en plaats niet onredelijk nu dit niet verder strekt dan de periode en het gebied waarin het evenement werd opgebouwd en heeft plaatsgevonden. Voorts is niet gebleken dat eiseres een (zwaarwegend) belang – anders dan actie voeren tegen ”Zwarte” Piet - had om in die periode in (het centrum van) Zaandam te zijn.
14. Voor zover eiseres zich beroept op artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Dat artikel luidt voor zover van belang:
1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen (...).
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (…) de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde (…) of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het recht op bewegingsvrijheid als bedoeld in voornoemd artikel kan dus worden onderworpen aan beperkingen. Hiervoor moet een wettelijke basis bestaan, moet de desbetreffende wettelijke bepaling voldoende kenbaar en duidelijk zijn en moeten de beperkingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving voor de handhaving van de openbare orde. In het onderhavige geval heeft verweerder met gebruikmaking van zijn wettelijke bevoegdheid genoemd in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet het recht op bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM kunnen beperken, omdat daarvoor, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, aanleiding was met het oog op de bescherming van de openbare orde. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de daartoe te verrichten afweging de toetsing in rechte doorstaat. Er is onder artikel 2 van het Protocol bij het EVRM geen aanleiding voor een andere weging.
15. Voorts volgt de rechtbank eiseres niet in haar beroep op de Verklaring over mensenrechtenverdedigers. Nog daargelaten dat een dergelijke verklaring naar Nederlands recht in Nederland geen rechtens geldende voorschriften of afdwingbare rechten in het leven kan roepen [3] , ziet deze verklaring op vreedzame manieren, waaronder protesten, om op te komen voor mensenrechten. Verweerder werpt eiseres echter, en zoals hiervoor is overwogen terecht, tegen dat eiseres niet voornemens was op vreedzame wijze voor mensenrechten op te komen maar door verstoring van de openbare orde. Materieel gaat haar beroep op de Verklaring over mensenrechtenverdedigers dus ook niet op.
16. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar stelling dat de manier van uitreiking van het besluit af kan doen aan de geldigheid van dat besluit. De stelling dat gewelddadig of dreigend jegens haar – of haar medestanders bij het kort geding – bij de uitreiking zou zijn opgetreden, wat er van haar niet nader uitgewerkte of onderbouwde stellingen ook zij, raakt de geldigheid van het besluit niet.
Conclusie en proceskosten
17. De conclusie na het voorgaande is dat er weliswaar motiveringsgebreken kleven aan de feitelijke onderbouwing van het bestreden besluit, maar dat die onvoldoende zijn om dat besluit niet in stand te laten. De andere beroepsgronden treffen geen doel. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
18. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Doordat verweerder eiseres eerst in beroep na aandringen door de rechtbank inzage heeft gegeven in de (nagenoeg) volledige bestuurlijke rapportage en de motivering gebreken vertoonde, is er aanleiding aan eiseres de met het instellen van het beroep veroorzaakte kosten te vergoeden. De rechtbank zal verweerder gelasten het griffierecht en als vergoeding voor proceskosten voor rechtskundige bijstand € 525,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift) te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 525,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verweerder heeft bij de bezwaarcommissie wel gesteld dat hij van het met (een of meer) personen of actiegroepen gevoerde overleg een (openbaar) verslag zou hebben gemaakt, maar ondanks verzoeken van eiseres en de rechtbank om eventueel nog ontbrekende op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, heeft hij een dergelijk verslag niet overlegd.
2.Gepubliceerd op 8 maart 1999 onder nummer A/RES/53/144.
3.Dat van een rechtstreeks werkend internationaal verdrag sprake zou zijn, is immers niet gesteld of gebleken.