ECLI:NL:RBNHO:2019:9159

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
C/15/283566 / FA RK 19-149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en stiefouderverplichting in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de wijziging van alimentatieverplichtingen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Muller, heeft verzocht om wijziging van de onderhoudsbijdragen voor zijn kinderen, die voortvloeien uit een eerder convenant en ouderschapsplan, op basis van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, bijgestaan door advocaat mr. C.J. van Beers, heeft verweer gevoerd en zich beroepen op een niet-wijzigingsbeding in het convenant. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van de vrouw met een stiefvader een wijziging van omstandigheden vormt, waardoor de onderhoudsverplichtingen opnieuw beoordeeld moeten worden.

De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en rekening gehouden met de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderhoudsplicht van de stiefouder van gelijke rang is aan die van de biologische ouder, en dat de draagkracht van de stiefouder in de berekening moet worden betrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man een onderhoudsbijdrage van € 297 per maand voor de minderjarige en € 226 per maand voor de jongmeerderjarige moet betalen, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/283566 / FA RK 19-149
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 6 november 2019
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.E. Muller, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[jongmeerderjarige] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ,
advocaat mr. C.J. van Beers, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 7 januari 2019;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw en [jongmeerderjarige] , ingekomen op 7 maart 2019;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw en [jongmeerderjarige] van 17 september 2019;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 17 september 2019;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 18 september 2019.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 september 2019 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt.
2. Feiten en omstandigheden
2.1.
De vrouw en de man zijn op [datum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2012.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [jongmeerderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat convenant en ouderschapsplan van partijen deel uitmaken van de beschikking. Volgens het convenant zal de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 375 per maand per kind voldoen zolang de kinderen minderjarig zijn. Ouders hebben afgesproken dat zij aan een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder een (studie-)bijdrage betalen zolang een kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt.
2.4.
[jongmeerderjarige] is jongmeerderjarig geworden en is thans 20 jaar oud. Volgens de afspraak in het convenant dient zij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (onderhoudsbijdrage) van de ouders te ontvangen. De man heeft zijn bijdrage voor [jongmeerderjarige] na het bereiken van haar 18-jarige leeftijd doorbetaald aan de vrouw.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering zijn de kinderbijdrage en de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2019 € 415,34 per maand per kind.

3.Verzoek

De man heeft verzocht de beschikking te wijzigen in die zin, dat de onderhoudsbijdrage en de kinderbijdrage met ingang van 1 oktober 2018 worden bepaald op nihil dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te achten bijdrage. Volgens de man is sprake van gewijzigde omstandigheden en moeten de onderhoudsbijdragen gewijzigd worden.
Ter zitting heeft hij zijn verzoek wat de ingangsdatum betreft gewijzigd. Verzocht wordt om een eventuele wijzig te doen ingaan per datum beschikking.

4.Verweer

De vrouw en [jongmeerderjarige] hebben verweer gevoerd. Zij wijzen op het in het convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding. Volgens de vrouw en [jongmeerderjarige] ziet dit beding mede op de overeengekomen kinderbijdrage.
Zij erkennen de door de man gestelde gewijzigde omstandigheden, doch betwisten dat deze tot wijziging van de bijdragen zouden moeten leiden.

5.Beoordeling

niet-wijzigingsbeding
5.1.
De vrouw en [jongmeerderjarige] beroepen zich op het in het convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding. Zij voeren aan dat de man gesteld noch onderbouwd heeft dat sprake is van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden.
5.2.
De man stelt dat er geen sprake is van een rechtsgeldig beding van niet-wijziging en verwijst naar vaste jurisprudentie. Volgens de man kan hij te allen tijde verzoeken om wijziging van de kinderbijdrage.
5.3.
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 1:400, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) een niet-wijzigingsbeding ter zake van kinderalimentatie nietig is. Een dergelijk beding kan alleen (rechtsgeldig) worden overeengekomen met betrekking tot partneralimentatie.
wijziging van omstandigheden
5.4.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.5.
Niet betwist is dat het huwelijk van de vrouw, op [datum] , met [stiefvader] een wijziging van omstandigheden is in de zin van artikel 1:401, eerste lid, BW. Door dit huwelijk is een stiefouderverplichting ontstaan van [stiefvader] jegens [jongmeerderjarige] en [minderjarige] . De rechtbank zal de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van beide kinderen opnieuw beoordelen.
5.6.
De rechtbank heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
behoefte
5.7.
Partijen gaan ervan uit dat de behoefte van [minderjarige] € 620 en die van [jongmeerderjarige] € 729 per maand is.
5.8.
De discussie spitst zich toe op de vraag of de inkomsten die [jongmeerderjarige] heeft van invloed zijn op haar behoefte. Volgens de vrouw en [jongmeerderjarige] is sprake van een gering inkomen en moet dat volledig buiten beschouwing worden gelaten. Immers de ouders moeten in de behoefte van hun kinderen voorzien. De man stelt dat sprake is van substantiële inkomsten. [jongmeerderjarige] is al een bestendige periode in dienst bij haar werkgever. Haar gemiddeld inkomen is € 337 bruto / netto per maand.
5.9.
Gelet op artikel 1:392, tweede lid, BW geldt de onderhoudsverplichting van een ouder, vanaf de meerderjarigheid van het kind, niet slechts bij behoeftigheid. Aan de jongmeerderjarige kan daarom, tot diens 21e verjaardag niet de eis worden gesteld dat hij, door (meer) te gaan werken in eigen levensonderhoud gaat voorzien, ook al zou de jongmeerderjarige daartoe in staat zijn. Wel kan op grond van de redelijkheid en billijkheid rekening worden gehouden met eventuele eigen inkomsten van een jongmeerderjarige.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat de inkomsten van [jongmeerderjarige] niet (meer) als incidenteel en / of gering kunnen worden aangemerkt. Daarom zal in redelijkheid rekening worden gehouden met een bedrag aan eigen inkomsten van € 237 per maand.
5.11.
Haar resterende behoefte is dan (729 -/- 237) € 492 per maand.
de onderhoudsplichtigen
5.12.
Blijkens de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot artikel 1:395 BW zijn, in het geval de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt dan af van de omstandigheden van het geval. Als belangrijke factoren hebben in het bijzonder te gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen.
5.13.
De man stelt dat de onderhoudsplichtigen op basis van de onderlinge inkomens-verhouding moeten bijdragen.
5.14.
Volgens de vrouw en [jongmeerderjarige] moet de draagkracht van [stiefvader] niet in de berekening worden betrokken. De onderhoudsverplichtingen zijn in beginsel van gelijke rang. [jongmeerderjarige] en de vrouw stellen dat slechts de draagkracht van de vrouw en de man in de berekening moet worden betrokken, omdat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind. Zij voeren aan dat de wetgever van plan is de stiefouderverplichting af te schaffen en bepleiten om daarop vooruitlopend de draagkracht van [stiefvader] buiten beschouwing te laten.
5.15.
Aangezien [minderjarige] en [jongmeerderjarige] tot het gezin van de stiefvader behoren, is hij onderhoudsplichtig jegens hen. Het enkele feit dat sprake is van een aanhangig wetsvoorstel, waarin de stiefouderlijke onderhoudsplicht wordt afgeschaft, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de draagkracht van de stiefvader bij voorbaat buiten beschouwing te laten.
5.16.
Niet in geschil is dat er al acht jaar geen contact meer is tussen de man en de kinderen. Hoewel [stiefvader] formeel pas sinds [datum] stiefouder van de kinderen is, woont hij al acht jaar samen met de vrouw en maakt hij deel uit van het leven van de kinderen.
5.17.
Ter ondersteuning van zijn standpunt dat de draagkracht van [stiefvader] niet moet worden meegenomen, heeft de advocaat van de vrouw en [jongmeerderjarige] in zijn pleitnota een aantal overwegingen geciteerd uit een (ongepubliceerde) uitspraak van deze rechtbank waarin, aldus de advocaat, ook sprake was van een stiefouder die een behoorlijk inkomen had. Of de overige omstandigheden gelijk zijn aan die van de onderhavige zaak is volgens hem niet relevant. De rechtbank verwerpt dit betoog. Hoofdregel is immers dat de onderhoudsverplichtingen van gelijke rang zijn. Volgens vaste rechtspraak hangt de omvang van ieders onderhoudsplicht af van de omstandigheden van het geval.
5.18.
Overigens wordt het primaat van de ouders niet altijd voorop gesteld. Als alle banden tussen een ouder en een kind zijn verbroken en niet te verwachten valt dat daarin binnen afzienbare tijd verandering komt, kan dat de onderhoudsplicht van de juridische ouder juist doen verbleken. Dat de wetgever blijkens de Parlementaire Geschiedenis is uitgegaan van het “normaaltype” dat een ouder-bloedverwant gewoonlijk een nauwere verwantschap met een kind heeft dan een stiefouder, wil immers niet zeggen dat het omgekeerde zich niet kan voordoen (vgl. Gerechtshof Den Bosch 24 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6282).
draagkracht
5.19.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij ermee instemt dat de ingangsdatum van een eventuele wijziging de datum van de beschikking zal zijn. Voorts is ter zitting besproken dat het inkomen van de man in 2019 hoger zal zijn dan in 2018. Uitgaande van de salarisstrook van de maand augustus 2019 zal zijn inkomen op jaarbasis € 80.157 zijn. Hiermee hangt samen een NBI van € 4.080 per maand en een draagkracht van € 1.334.
5.20.
Wat de vrouw betreft wordt uitgegaan van een NBI van € 1.827 en een draagkracht van € 230 per maand. De draagkracht van [stiefvader] is € 1.221.
draagkrachtvergelijking
5.21.
De gezamenlijke draagkracht van de onderhoudsplichtigen bedraagt € 2.785 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de kinderen van respectievelijk € 492 en
€ 620 (totaal: € 1.112) per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man in de kosten van [jongmeerderjarige] bedraagt: 1.334 : 2.785 x 492 = € 236 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van [jongmeerderjarige] bedraagt: 230 : 2.785 x 492 = € 40 per maand.
Het eigen aandeel van [stiefvader] in de kosten van [jongmeerderjarige] bedraagt: 1.221 : 2.785 x 492
= € 216 per maand.
Het eigen aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] bedraagt: 1.334 : 2.785 x 620 = € 297 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige] bedraagt: 230 : 2.785 x 620 = € 51 per maand.
Het eigen aandeel van [stiefvader] in de kosten van [minderjarige] bedraagt: 1.221 : 2.785 x 620 =
€ 272 per maand.
5.22.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de gewijzigde omstandigheden voldoende grondslag vormen om de onderhoudsbijdragen te wijzigen. De rechtbank zal de door de man aan [jongmeerderjarige] te betalen onderhoudsbijdrage bepalen op € 226 per maand en de aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [minderjarige] bepalen op € 297 per maand. 5.23. De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdragen jaarlijks van rechtswege worden gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
Bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2012 en het hierin opgenomen convenant en ouderschapsplan
dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
dient te voldoen € 297 per maand met ingang van de datum van deze beschikking en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
6.2.
Bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2012 en het erin opgenomen convenant en ouderschapsplan
dat de man aan [jongmeerderjarige] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige] dient te voldoen € 226 per maand met ingang van de datum van deze beschikking en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
6.3.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.