In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Air Europa vanwege vermiste bagage en schadevergoeding. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Europa voor een vlucht van Amsterdam naar New York op 29 juli 2017, waarbij twee koffers werden ingecheckt. Bij aankomst in New York bleken beide koffers vermist. De passagier ontving de koffers pas een maand later, maar stelde dat sieraden en een jas ontbraken. De passagier vorderde schadevergoeding op basis van de Verordening (EG) nr. 889/2002 en het Verdrag van Montreal.
Air Europa betwistte de vordering en stelde dat niet kon worden vastgesteld dat de vermiste goederen in de koffers zaten. De kantonrechter oordeelde dat Air Europa aansprakelijk was voor de schade door de vertraging van de bagage, die niet was betwist, en kende een schadevergoeding van € 75,78 toe. Voor de vermiste jas werd een schadevergoeding van € 88,- toegewezen, omdat de passagier voldoende bewijs had geleverd dat de jas zich in de koffer bevond. De vordering voor de sieraden werd afgewezen, omdat de passagier geen bewijs had geleverd van de waarde of aanwezigheid van de sieraden in de bagage.
De kantonrechter oordeelde verder dat de passagier recht had op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden beperkt tot het wettelijke tarief van € 48,40. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Uiteindelijk werd Air Europa veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 212,18, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 september 2017.