ECLI:NL:RBNHO:2019:8655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
C /15/293598/ HA RK 19/184
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter mr. S. Slijkhuis niet-ontvankelijk verklaard

Op 23 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door de gemachtigde van de eisende partij in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking was gericht tegen kantonrechter mr. S. Slijkhuis. De gemachtigde had op 12 september 2019 een mondelinge behandeling bijgewoond, maar was niet aanwezig bij de zitting. Na de zitting diende de gemachtigde een brief in waarin hij zijn afwezigheid verklaarde en vroeg om een nieuwe comparitiedatum. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond was voor de vrees dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de argumenten van de gemachtigde niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit voorzitter mr. L.J. Saarloos en leden mr. J.H. Gisolf en mr. I.H. Lips, in aanwezigheid van griffier A. Ibrahim.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer, locatie Alkmaar
zaaknummer: C /15/293598/ HA RK 19/184
datum uitspraak : 23 september 2019
BESLISSINGop het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), ingediend door:
[verzoeker]
als gemachtigde van [gemachtigde] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
mr. S. Slijkhuis,
kantonrechter.

1.PROCESVERLOOP

1.1.
Op 12 september 2019 heeft onder leiding van de kantonrechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de hoofdzaak tussen [gemachtigde] als eisende partij en [gedaagde 1] als gedaagde partij, zaaknummer 7592202.
Verzoeker trad op als gemachtigde voor de eisende partij, maar was niet ter zitting verschenen.
1.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer.
1.3.
De dag na de mondelinge behandeling ontving de rechtbank van de gemachtigde van eisende partij een brief, gedateerd 12 september 2019, met de volgende inhoud:
”Heden was deze zaak bij uw rechtbank en waren wij als gemachtigde niet
aanwezig bij de zitting, wat op zich zeer slordig is te noemen. Hierdoor heeft mijn
cliënt geen juiste uiteenzetting kunnen geven.
De reden is dat wij voor mevrouw [gemachtigde] diverse zaken hebben lopen en in één
daarvan is een gedaagde overleden. De naam van deze dame en die van mevrouw
[gedaagde 2] zijn door ons door elkaar gehaald, waardoor deze zitting uit de
agenda is gehaald.
Wij trekken derhalve het boetekleed aan, maar willen uw rechtbank toch vragen
om ons alsnog in de gelegenheid te stellen mevrouw [gemachtigde] op een juiste wijze te
vertegenwoordigen. Ik verzoek daarom om een nieuwe comparitiedatum.”
1.4.
Bij brief van 13 september 2019 heeft de griffier namens de kantonrechter aan de gemachtigde meegedeeld dat de brief geen reden vormt voor het heropenen van het onderzoek.

2.BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.
Bij de beoordeling van het verzoek gelden de volgende uitgangspunten.
2.1.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert.
2.1.2.
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.1.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37 Rv dient een verzoek tot wraking gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat het verzoek de gronden voor de verzochte wraking moeten bevatten.
2.2.
Een rechterlijke (tussen)beslissing kan als zodanig
geen grondvormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing.
Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak, in dit geval het gerechtshof Amsterdam.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die
motiveringgrond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
2.3.
In het wrakingsverzoek wordt door de gemachtigde het volgende aangevoerd:
“Wij hebben een verzoek gedaan op 12 september 2019 om een nieuwe comparitie. Heden uw schrijven ontvangen, dat dat wordt afgewezen en wij nu geen andere weg zien om de rechter in deze te wraken.
Mevrouw [gemachtigde] heeft tijdens de zitting onvoldoende tijd gekregen van de rechter om
haar verhaal in deze zaak te doen en toen mevrouw [gemachtigde] haar op schrift gestelde
(pleitnota) wilde overhandigen heeft de rechter het bekeken, maar het niet meegenomen in de procedure.
Wij zijn van mening, dat we hier te daardoor de onpartijdigheid van de maken hebben met een procedure fout en rechter in het geding is.”
2.4.
De grondslag van het wrakingsverzoek is in feite dat de gemachtigde in staat wil worden gesteld om de door hem gemaakte procedurefout nog in deze procedure te herstellen en dat de kantonrechter in dat verzoek niet is meegegaan. Zoals hiervoor overwogen, is niet de wrakingskamer, maar het gerechtshof Amsterdam de instantie om over de juistheid van de beslissing van de kantonrechter te oordelen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker geen grond heeft aangevoerd waaruit vooringenomenheid van de kantonrechter zou kunnen volgen. Het wrakingsverzoek is daardoor kennelijk niet-ontvankelijk.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan
- verzoeker,
- de gemachtigde van verzoeker en
- de gemachtigde van de wederpartij
een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3.
bepaalt dat de behandeling van de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de voorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling privaatrecht, sectie Kanton.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, en mr. J.H. Gisolf en mr. I.H. Lips, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van A. Ibrahim, griffier, ter openbare terechtzitting van 23 september 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.