Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[passagier sub 1],
2. [passagier sub 2],
3. [passagier sub 3],
4. [passagier sub 4],
5. [passagier sub 5],
1.Het procesverloop
- het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 oktober 2018;
- het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 28 februari 2019;
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
- € 726,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- de proceskosten.
4.De beoordeling
TAP stelt dat de passagiers haar vervolgens hebben verzocht hen om te boeken naar een andere vlucht (VS 002) naar Londen Heathrow (Verenigd Koninkrijk) op 11 mei 2018. TAP meent dat de overeengekomen eindbestemming daarmee is gewijzigd naar Londen. TAP voert verder aan dat de gevorderde additionele kosten op grond van de Verordening niet voor vergoeding in aanmerking komen.
TAP heeft niet betwist dat de passagiers meer dan vier uur later dan gepland was op de overeengekomen eindbestemming in Amsterdam zijn aangekomen. De aankomsttijd in Amsterdam van de door TAP aangeboden alternatieve vlucht voldeed evenmin aan artikel 7 lid 2 van de Verordening. Nu TAP overigens niet betwist compensatie verschuldigd te zijn vanwege de annulering van vlucht TP 214, zal de compensatie worden toegewezen.
In het inleidend verzoekschrift hebben de passagiers uitsluitend een bedrag vermeld welke wordt gegrond op artikel 7 lid 1 sub c van de Verordening. Iedere toelichting ontbreekt. Het enkel overleggen van een stapel producties is onvoldoende (zie ook Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:404). De kantonrechter merkt daarbij op dat uit het onderbouwde verweer van TAP volgt dat, anders dan door de passagiers is gesteld, geen sprake is geweest van een vertraagde eerste vlucht, maar van een annulering en voorts dat een alternatief is aangeboden naar hun eindbestemming (conform artikel 5 lid 1 sub b van de Verordening), maar dat de passagiers zelf een andere keuze hebben gemaakt. Vastgesteld moet worden dat de passagiers hebben verzuimd alle benodigde feiten aan de kantonrechter te verstrekken, welke informatie tot hun beschikking stond. Dit moet voor hun rekening blijven. De kantonrechter is niet bevoegd om feiten aan te vullen. Daar komt bij dat de gestelde grondslag, artikel 7 lid 1 sub c Verordening, onjuist is nu deze niet ziet op een vergoeding van additionele kosten, maar louter betrekking heeft op de compensatie. Op grond van de Verordening kan geen vergoeding van andere tickets worden toegekend. Daarnaast is niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de op een bonnetje vermelde kosten van eten en drinken in redelijke verhouding tot de wachttijd staan.
De passagiers worden bijgestaan door een professionele gemachtigde. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de passagiers nog een nadere toelichting te laten verstrekken. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.