ECLI:NL:RBNHO:2019:7488

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
18_624
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van natuurvergunningen op basis van het Programma Aanpak Stikstof door de Rechtbank Noord-Holland

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarbij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit betrof de verlening van een natuurvergunning op grond van de Wet Natuurbescherming aan een derde partij, die een veehouderij exploiteert. De rechtbank heeft de vergunning vernietigd, omdat deze was verleend op basis van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 ongeldig was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS was gemaakt, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Habitatrichtlijn. De rechtbank heeft bepaald dat de provincie Noord-Holland een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag om verlening van de natuurvergunning, waarbij de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moeten worden gebracht. Tevens is de provincie veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, die gezamenlijk op € 85,34 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2019 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.en
Vereniging Leefmilieu,beide te Nijmegen
,eiseressen
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming (Wnb) verleend aan derde-partij.
Tegen dit besluit hebben eiseressen beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep is – kort gezegd – dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van derde-partij moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Omdat eiseressen in één brief de beroepen met de zaaknummers HAA 18/619, HAA 18/620, HAA 18/621, HAA 18/622, HAA 18/623, HAA 18/624, HAA 18/625, HAA 18/626 en HAA 18/627 hebben ingesteld, omdat de rechtbank deze beroepen nagenoeg gelijktijdig heeft behandeld en omdat de rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon, worden deze beroepen aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb vast op € 85,34 (1 punt voor het indienen van het beroep met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1,5 (gemiddelde zwaarte en 4 of meer samenhangende zaken), gedeeld door 9 (aantal zaken).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van|
mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 september 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.