3.3.1.Bewijsoverweging
Zoals bij zedenzaken vaker het geval is staan de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte in deze zaak lijnrecht tegenover elkaar. Het slachtoffer heeft in essentie verklaard dat verdachte – voorafgegaan door veel geweld – zijn penis in haar mond heeft geduwd en dat zij zijn penis tegen haar vagina heeft gevoeld. Hier tegenover staat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij weliswaar enkele geweldshandelingen heeft gepleegd, maar zeker niet in de mate waarover het slachtoffer heeft verklaard, en dat hij het slachtoffer bovendien op geen enkele wijze heeft gepenetreerd.
De rechtbank schuift de verklaring van verdachte over hetgeen op 18 november 2004 is gebeurd als ongeloofwaardig terzijde, gelet op het stadium waarin deze is afgelegd en de inconsistentie met zijn eerder hierover afgelegde verklaringen. Verdachte heeft immers – tot aan het onderzoek ter terechtzitting – in alle toonaarden ontkend ook maar in het geringste iets met het ten laste gelegde feit te maken te hebben. Verdachte heeft eerst ter terechtzitting een deels bekennende verklaring afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet anders te kwalificeren dan strategisch en aangepast op het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. Verdachte heeft immers slechts die delen van de tenlastelegging bekend die passen binnen de reikwijdte van een poging tot verkrachting en niet binnen die van een voltooid delict. Verdachte blijft weg bij het seksueel binnendringen en diverse ernstige geweldshandelingen.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat verdachte tijdens zijn verhoor in Polen op
20 augustus 2018 heeft verklaard dat hij er niets mee te maken heeft en dat wanneer DNA van hem zou worden vergeleken met het in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen DNA van de dader, dit niet met elkaar overeen zou komen. Gelet hierop heeft de officier van justitie aanvullend DNA-onderzoek in gang gezet, hetgeen nogmaals een voor verdachte belastend resultaat heeft opgeleverd. Eerst hierna – tijdens het onderzoek ter terechtzitting – heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn verklaring lijkt te hebben aangepast toen deze niet langer houdbaar bleek te zijn.
Daar staan tegenover de vanaf het eerste contact met de politie door het slachtoffer afgelegde
consistente en gedetailleerde verklaringen. Verklaringen die bovendien worden ondersteund
door het in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen sporenmateriaal van de verdachte en
het bij haar geconstateerde letsel dat blijkt uit de letselverklaring en de foto’s van het letsel.
Om die redenen gaat de rechtbank uit van de door het slachtoffer afgelegde verklaringen.
3.3.2.De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd:
Het klopt wel dat ik op 18 november 2004 op die plek aanwezig was. Ik was aanwezig op de plek van het incident.
Een proces-verbaal van aangifte van 18 november 2004 inhoudende de verklaring van [aangever] (doorgenummerde pagina’s 000013 t/m 000014), onder andere inhoudende:
Ik doe hierbij mede namens mijn dochter [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum] 1988, aangifte van verkrachting voorafgegaan door geweld, gepleegd op 18 november 2004, omstreeks 21.30 en 22.00 uur, op de Fonteinlaan en in de Haarlemmerhout te Haarlem.
Een proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2005 (doorgenummerde pagina 000011) onder andere inhoudende de ten overstaan van verbalisant [verbalisant] op 18 november 2004 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb zijn piemel tegen mijn vagina gevoeld.
Een schriftelijk bescheid (ongedateerd) inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (doorgenummerde pagina 000016), onder andere inhoudende:
Ik fietste langs de hout en van de tegenovergestelde kant kwam een man aangelopen. Hij greep me en sleurde me de bosjes in. Ik werd een tijd lang het pad over, het bos ingesleurd. Toen drukte hij me op de grond en sloeg me een paar keer met zijn vuist op mijn hoofd. Hij pakte mij bij mijn keel en sleurde me mee. Hij pakte mij ook een paar keer aan mijn haar en als ik me probeerde los te worstelen werd hij alleen maar ruwer. Hij tilde mij ook een keer met zijn handen onder mijn kaken op. Hij deed hij zijn wijsvinger en zijn middelvinger in mijn neusgaten en trok mijn hoofd helemaal naar achter aan mijn neus. Hij deed zijn arm om mijn nek en sleurde me mee over de grond. Hij deed zijn rits open en moest ik hem aftrekken. Dit deed ik. Toen wilde hij dat ik hem pijpte. Hij duwde mijn hoofd en dus deed ik dat ook. Toen ik mijn broek en laarzen aan hem gaf en hij deze aanpakte, ben ik hard over het pad weggerend, maar op ongeveer de helft greep hij weer mijn haar vast en sleurde me helemaal mee terug. Daar spreidde hij mijn jas uit en gooide mij hierop. Hij trok mijn bh, het spaghetti pandjes shirtje en mijn zwarte trui tegelijk uit. Daarna likte hij mijn borst, mijn mond, en hij wilde me beffen.
Een schriftelijk bescheid inhoudende een letselbeschrijving opgesteld door D. van Arkel, forensisch arts, op 19 november 2004 (doorgenummerde pagina 000043), onder andere inhoudende:
Datum letsel: 18-11-2004Naam cliënt: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortdatum] -1988
Datum onderzoek: 19-11-2004 (01.00 uur, enkele uren na trauma)
Letsel:
(zie ook de uitgebreide weergave van het letsel, met tekeningen, in het politie-rapport en met
name de uitvoerige foto-reportage)
Hoofd/aangezicht:
Natte haren van de regen, gehele gezicht besmeurd met moddervegen van zwarte aarde, bloeding uit rechter neusgat, rechter wang rood, rode bult op het voorhoofd boven rechter wenkbrauw, rode plekken in de hals beiderzijds passende bij verwurgende greep met 1 of 2 handen (letsel past niet bij val van fiets, wel bij handgemeen en/of slepen over de grond).Romp:
multipele schaafwonden over de gehele rug met vooral forse schrammen op het stuitje, passend bij slepen over de grond (beslist niet passend bij val van fiets), ook op de bovenbenen (rechts meer dan links) lijken er duidelijke sleepsporen te zijn.Extremiteiten:
bloedende (schaaf-)wond aan achterzijde van rechter elleboog bloedende (schaaf-)wond aan de linker knie schaafwonden aan beide handpalmenMogelijke oorzaak/ontstaanswijze van het letsel:
alle verwondingen passen bij een handgemeen/gevecht waarbij cliënte met geweld overmeesterd en over een forse afstand over de grond (ruw oppervlak) gesleept lijkt te zijn. Zoals gezegd passen de letsels, zeker als geheel, beslist niet bij een accidentele val van de fiets, op wat voor ondergrond dan ook.
Een proces-verbaal van onderzoek van 20 juli 2005 (doorgenummerde pagina's 000001 t/m 000006), onder andere inhoudende:
Door de forensisch arts D. van Arkel is een beschrijving opgemaakt van het bij [slachtoffer] waargenomen letsel. Wat niet in de letselbeschrijving is opgenomen maar wel is waargenomen betreft een kneuzing nabij de vagina van [slachtoffer] .
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 23 december 2004 (doorgenummerde pagina's 000019 t/m 000042), onder andere inhoudende:
De forensisch arts, D van Arkel was aanwezig in het ziekenhuis en aan hem stelde ik de "onderzoeksset zeden slachtoffer" ter beschikking. Deze onderzoeksset was voorzien van het unieke DNA identiteitsnummer ZAD276.
AFNAME ONDERZOEKSSET ZEDEN
Op donderdag 18 november 2004 te 23.50 uur, is door de [gynaecologe] en haar [assistente] , in samenwerking met de forensisch arts, in mijn aanwezigheid, en met toestemming van het slachtoffer, de onderzoeksset zeden slachtoffer afgenomen.
AFNAME WANGSLIJM
Op vrijdag 19 november 2004 te 01.05 uur is door de forensisch arts van het slachtoffer celmateriaal afgenomen in de vorm van wangslijm voor een vergelijkend DNA onderzoek. Dit referentiemonster is voorzien van het unieke DNA identiteitszegelnummer RDU111.
Een schriftelijk bescheid inhoudende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 april 2005 (doorgenummerde pagina’s 000067 t/m 000071), onder andere inhoudende:
Conclusie 1Het celmateriaal in het schede-uitstrijkje [ZAD276]#1 bestaat uit celmateriaal van een onbekende man vermengd met celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] [RDU111]
Conclusie 2Het celmateriaal in de bemonstering van de binnenzijde van de mond [ZAD276]#4 bestaat uit celmateriaal van een onbekende man vermengd met celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] [RDU111]. Van dit partiële DNA-mengprofiel kan een hoofdprofiel worden afgeleid dat overeenkomt met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van de onder conclusie 1 vermelde onbekende man.
Een schriftelijk bescheid inhoudende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 januari 2013 (pagina’s 025 t/m 026), onder andere inhoudende:
In het kader van de op het verdrag van Prüm gebaseerde EU-raadsbesluiten worden Nederlandse DNA-profielen ook vergeleken met een aantal buitenlandse DNA-databanken. Hierbij is een match gevonden tussen een DNA-profiel van een spoor uit Nederland en een DNA-profiel van een persoon uit Polen. De matchkans van de bij de match betrokken DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard. De code van het DNA-profiel uit Polen is: 201136. Met deze code kunnen in Polen door middel van een internationaal
rechtshulpverzoek de bij het DNA-profiel behorende gegevens worden opgevraagd. De code van het DNA-profiel uit Nederland is: 2004.12.10.061 ZAD276#4.
Een schriftelijke bescheid, zijnde een brief van de officier van justitie van het arrondissementsparket te Krakau van 20 april 2018, bevattende een rapport van het Centraal Forensisch Laboratorium van de politie van Warschau van 13 april 2018 (pagina’s 027 t/m 029), onder andere inhoudende:
Onder het referentienummer 201136 een DNA-profiel van het biologisch materiaal afgenomen van [verdachte] .
Een aanvullend proces-verbaal van biologische sporen ZAD276#4 ZAD276#1 ZAD276#2 van 4 juni 2018 (pagina’s 033 t/m 034), onder andere inhoudende:
- Op 26 april 2018 ontving ik een rapportage [aanvraag 002] waarin de bewijskracht van spoor ZAD276#4 werd geformuleerd. Het bewijs is 1: 1.000.000.000 dat de match afkomstig is van een persoon uit Polen met code 201136.
- Op 09 mei 2018 ontving ik een rapportage [aanvraag 003] waarin de locaties van de bemonsteringen ZAD276#1 en ZAD276#2 zijn vermeld. De locaties van de bemonsteringen zijn binnenzijde vulva rechts en binnenzijde vulva links.
- In het onderzoeksrapport zedendelicten slachtoffer, onderdeel van de onderzoeksset zedendelicten voorzien van het nummer ZAD276, opgemaakt door de forensisch arts staat omschreven; 'Zwelling labium majus rechts' en 'Geen tekenen van penetratie'.Bij onderzoek van de objectglaasjes uit deze onderzoeksset zedendelicten slachtoffer waarop de bemonsteringen zijn aangebracht, staat de door mij, verbalisant, handgeschreven tekst '1 bi zijde vulva li' en '2 bi re'. Bij navraag aan de forensisch arts omtrent de locaties van deze genomen bemonsteringen kon deze verklaren dat;
“'1 bi zijde vulva li' betekent dat de binnenzijde van de binnenste schaamlippen aan de linkerkant' is bemonsterd", “'bi vulva re' betekent dat de binnenzijde van de binnenste schaamlippen aan de rechterkant is bemonsterd hetgeen behelst dat 'de binnenzijde van de schede is bemonsterd".- “het is voor mij duidelijk dat de man met veel geweld geprobeerd heeft het slachtoffer te verkrachten.