5.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage die omtrent verdachte is uitgebracht door T. den Boer, psychiater, en I. Schilperoord, GZ-psycholoog,
beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie,
locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere, gedateerd 24 april 2019 (het NIFP-rapport).
Uit het NFIP-rapport komt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Betrokkene heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. Wel kon zijn gedrag goed worden geobserveerd, zowel op de afdeling als door de onderzoekers zelf. Uit het gedrag van betrokkene komt een beeld van psychische ontregeling naar voren. Verlies van initiatief, affectieve vervlakking, decorumverlies, gebrekkige afstemming op de omgeving, naast oninvoelbaar en oninschatbaar gedrag vormen belangrijke aspecten van deze psychische ontregeling en dragen bij aan een hoge mate van disfunctioneren en afhankelijkheid van een structuur biedende context.
Tevens liet betrokkene tekenen zien van achterdocht en vertoonde hij bepaalde gedragingen
(vreemd, onverklaarbaar lachen, opeens zijn gezicht afwenden) die deden vermoeden dat hij
hallucineerde (dat hij iets hoorde en/of zag dat anderen niet waarnamen).
De psycholoog beschrijft dat uit het milieuonderzoek naar voren is gekomen dat het vermogen van betrokkene om zijn gedrag te plannen en te organiseren, en hierop te reflecteren, om zijn (ook seksuele) impulsen en frustraties te beheersen en om de pogingen tot bevrediging hiervan af te stemmen op de (juiste) tijd en omgeving, en ook zijn vermogen om gêne, schaamte en schuld te ervaren, duidelijk al jaren ernstig is aangetast. Er is reeds vele jaren sprake van een gedragspatroon dat wijst op ernstige psychopathologie.
Ook als betrokkene zou lijden aan een (onderliggende) ontwikkelingsstoornis en/of persoonlijkheidsstoornis – hetgeen nu niet kon worden onderzocht – dan is er nog steeds evident meer aan de hand. Dit blijkt zowel uit dat wat bekend is over hoe betrokkene de afgelopen jaren heeft geleefd, als uit het beeld van hem op de afdeling.
De psycholoog concludeert dat bij betrokkene sprake is van een chronisch, reeds jaren bestaand, ernstig psychiatrisch beeld. De combinatie van de reeds jaren bestaande, zogenaamde, psychiatrische negatieve en positieve symptomen (zoals: passiviteit, initiatief- en decorumverlies en affectvervlakking enerzijds en vermoedelijk achterdocht, auditieve hallucinaties anderzijds) creëren een beeld dat in diagnostische zin het beste past bij dat van een schizofrenie-spectrum stoornis. Daarnaast is sprake van aan middelen gebonden problematiek, in elk geval cannabis.
Uit het onderzoek van de psychiater komt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Op basis van de levensloop van betrokkene, die in eerste instantie een wending richting antisociaal gedrag heeft gemaakt, maar vervolgens met name verward, overlast gevend en problematisch gedrag liet zien, is de onderzoeker tot de conclusie gekomen dat sprake is van een chronisch psychotische ontregeling die zich in 2014 openbaarde, maar vermoedelijk eerder reeds een belangrijke wissel legde op het functioneren van betrokkene. Deze conclusie wordt versterkt door het beeld van betrokkene in het PBC. Daar wordt een ernstig beperkte man gezien.
Betrokkene lijkt in belangrijke mate overgeleverd te zijn aan impulsen zonder adequate remmingen. Zijn huidige rustige functioneren in het PBC wordt in belangrijke mate verklaard door de externe structuur. De actuele problematiek laat zich niet verklaren door middelengebruik. In het PBC zijn hier geen aanwijzingen voor, terwijl het ontregelde gedrag in het verleden ook niet steeds gekoppeld kon worden aan het middelengebruik. Gezien het risico van gebruik van onder meer cannabis voor verdere psychotische ontregeling en uitgebreide voorgeschiedenis van betrokkene, wat dit gebruik betreft, wordt een stoornis in het gebruik van cannabis, licht, wel geclassificeerd. De psychotische stoornis laat zich nu het beste classificeren als schizofrenieforme stoornis.
Beide onderzoekers zijn het erover eens dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde kampte met de beschreven chronisch psychotische aandoening.
De ernst van de psychische ontregeling van betrokkene in samenhang met de (aard van de) hem ten laste gelegde feiten, waarin allesoverheersend verlies van remming en van zicht op de context op de voorgrond staan, brengen onderzoekers tot het gedragskundige advies betrokkene deze feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.